- Dat zijn er zeventien, zei Sooi Ajuin, een dikke luis plettend tusschen de duimen...
- 'k Heb er van morgen één gepakt, die viool aan 't spelen was op mijn rug, loog 't Kiekenpootje.
- Gisteren heb ik een luis gepakt met 'nen doek aan heur kaak, snoefde Vodden-en-Beenen.
- Dat ze tegen die vuiligheid, toch geen middeltje vinden he, waagde Vodden-en-Beenen ontmoedigd... 'k Heb zelf al van alles beproefd: kamfer, insektenpoeder, maar 't baat niemendalle.
- 'k Heb ik een goed systeem nu, bofte 't Kiekenpootje, ironisch glimlachend.
- Welk systeem? vroeg Vodden-en-Beenen, nieuws gierig.
- Systeem Kneip! Ge zet de mannekens apart en de wijfkens... En dan kunnen ze niet meer voortkweeken. 't Is zoo simpel als 't groot is!
- En hoe komt het dan, dat gij er nog zooveel hebt, spotte Sooi Ajuin terug.
- Ik houd van dieren, zei 't Kiekenpootje gemelijk.
- En zoo, lustig en welgezind, doorworstelden de jongens de lastige fazen van hun oorlogsleven. Vele menschen denken den oorlog dan alleen verschrikkelijk als er kogels fluiten en obussen ontploffen. Ze vergeten, dat voor ons soldaten, de moreele kwellingen minstens zoo groot waren als de lichamelijke...
- Mannen, riep Vodden-en-Beenen, dezen avond komt de Spion terug he!
- Ja, knikte de Rik! 'k Ben eens kurieus of hij mijn kommissie zal bol gewerkt hebben.