bedeesd zonneken kwam door een berst van 't wolkenschof loeren, wierp wat klatergoud over het afgespoelde aardrijk.
- Ge hangt vol perels en diamanten, bewonderde Wannes, toen 't Zwierken recht kroop en in het volle licht stond...
- Mijn voeten zijn lijk sponsen, zei Sooi Ajuin.
- Wat uur zouden w'al hebben? vroeg 't Zwierken.
- 't Zal seffens wel slaan op den kerktoren van Diksmuide, spotte 't Kiekenpootje...
- 'k Zie ze vliegen, doddelde de Spion, over zijn hongerige maag wrijvend...
- Ik ook, klaagde de Voddetromp.
Ze grabbelden beiden naar hun natten knapzak...
- Een stuksken brood met 'nen boterham smaakt altijd, zei Wannes, glimlachend.
- Wel... wel... Nondedoeme!... brieschte de Spion... Ha, na... heb... hebben ze d'helft van m'n brood opgefret... Die... sme... smerige ratten!
Inderdaad, ratten hadden een groot gat in 't kruim van zijn brood geknaagd. Mismoedig brak de Spion de harde korst, at met lange tanden.
- 'k Heb nog een doos Plata, troostte Wannes. Hier, Spion...
Met den punt van zijn bajonet stak de Spion de doos blikjesvleesch open, peuterde toen met zijn zakmes aan 't ingelegd goedje. Hij werkte de kluifjes binnen met een slok koude koffie. Heel de bende kauwde.
En ook deze dag vlood heen...
's Avonds stak heel het stelletje den IJzer over.