- Ja 't, zei de Spion.
- 't Is daar niet van de poes, hé?
- Och, we zijn er al zoo dikwijls doorgekropen, meende de Spion gelaten...
Na een poosje weifelde Peken weêr:
- Hoe lang gaat dat spelletje nog duren?
- Tot 't gedaan is, vroolijkte Wannes, die nu korporaal was.
- 't Is toch geen doeninge alzoo, meende de hospita.
- Bah! zoolang d'r leven is, is er hoop, beweerde Vodden-en-Beenen.
- 't Schijnt dat je in Diksmuide niet ver van malkaar ligt, waagde de boer.
- Wel, loog Wannes, daar kunnen we met de Duitschers hun haar trekken!
- Zóó, lachte Peken.
De borrelkens stonden leeg op tafel.
- We zullen er nog maar eentje pakken, bofte de boer. 't Is van 't patersvaatje! En welgezind hief hij 't jeneverkruikje op en schonk voor alleman nog een druppelken in.
- Op één been kunnen we niet gaan, besloot hij.
Er werd geklonken op de gezondheid van den boer en zijn wijf, en den peiselijken afloop der gebeurtenissen. De tongen weekten los. Er werd gezwetst en gelachen. Niemand was triestig; de jeugdige kerels allerminst. Wat kon het hun schelen of ze naar Diksmuide gingen of naar Kongo. Altijd nieuwe avonturen verlangden ze. Ha! 't dekselsche loopgravenleven was