| |
| |
| |
Hoofdstuk VI.
Was een legerafdeeling met rust, dan bekommerden de meeste jongens zich eerst en vooral over de mogelijkheid om een lekker bad te nemen. De grondige reiniging van lichaam en kleeren was niet enkel een gezondheidsmaatregel: de gedachte er aan obsedeerde ons, wanneer, in overmachtige omstandigheden, het immer agressiever wordend, want voortkweekend ongedierte, ons tot wanhoop bracht.
Hier aan zee was er aardig wat sop, waarin de manschappen naar hartelust konden plonsen.
Ons bataljon was dien dag weer aan de beurt. Een soldaat van mijn eskwade, door het lot aangewezen, zou er op letten dat niemand, de in het duin néergelegde kleeren van zijn badende kameraden, aanraakte. Het was een rekruut van den achterban, die soldaat. Vòòr den oorlog was hij als ‘lad’ in dienst geweest bij een West-Vlaamschen baron, die koerspaarden trainde, eigen jockey's had rijden. Opgeschoten en mager, slungelde hij langs het front. Hij loenschte een beetje. Puistig en gesloten was zijn gelaat. In de norsche krul van zijn lippen was elke glimlach, een grijns...
| |
| |
Zijn aard was zoo stug als zijn aanblik. Er klonk bitterheid dòòr in den toon, waarop hij zijn kompanjons toesprak. Vrienden had hij weinig. Hij was anders wel voor den omgang; zijn ingeschapen stuurschheid vervreemdde hem echter langzamerhand van ons. Men noemde hem Seppe-den-Beer, kortheidshalve ook Seppe...
Ik herinner mij het incident duidelijk. Een trompetter blies de retraite. De jongens waadden uit den plas, snelden naar het duin toe. Hun naakte zolen pletsten op het wakke schelpzand. Gezwind kleedden ze zich aan...
Daar rees er eensklaps twist. Een stem toornde. Een andere stem raasde al niet minder luid. Voor ik me had kunnen rekenschap geven van hetgeen er zich voordeed, zag ik een soldaat van mijn peloton, op den kapitein toeschieten. Het was Wannes. Opgewonden deelde hij den kapitein wat mee, zwaaide intusschen met den arm, de richting uit van Seppe. Op staanden voet ontbood de kapitein den rekruut.
De jongens dromden saam. Uit hun verwarde uiteenzettingen viel òp te maken, dat Seppe-den-Beer, Wannes' portemonnaie had gerold. Buiten de rekruut was er immers geen levende ziel omtrent de kleeren van de badende manschappen geweest! Wannes had zijn portemonnaie nog, op het oogenblik dat hij zich ontkleedde. Daarvan konden zijn maats getuigen; hij had hem toen nog getoond, spottend:
- Ga niet vliegen, hoor! Okus, pokus, pak - wéér in mijnen zak!
| |
| |
Toch was de portemonnaie verdwenen. Uit zijn zak kon hij niet gegleden zijn: Wannes had dien dichtgeknoopt. Een toovenaar was er vermoedelijk ook niet in 't spel - een dief, ja. De dief was dus niemand anders, dan hij die op de kleeren had gelet!
Met gebroken woorden snauwde de kapitein, Seppeden-Beer toe. De beschuldigde loochende.
- Retournez vos poches!
Fluks keerde Seppe zijn zakken om. Niets.
- Déboutonnez vot' veste! gebood nu de kapitein.
De rekruut knoopte zijn vest los.
- Oui, cette poche... et plus vite que ça! beval de overste.
Seppe's hand gleed in den binnenzak, aarzelend Met gespannen aandacht sloegen de soldaten hem gade. Omzichtig stroopte Seppe de voering van zijn vestzak binnenste buiten: Wannes' portemonnaie viel vòòr zijn voeten op den grond!
Elkeen stond versteld. Er waren jongens die een vuist maakten. Wannes zelf braakte een vloek uit, vòòr hij er aan dacht zijn portemonnaie op te rapen. Seppe-den-Beer loenschte erger dan ooit.
- Lâche! schold de kapitein. Rompez! J'arrangerai votre affaire tout à l'heure!
Vreesde hij dat de jongens den rekel zouden te lijf komen? Vermanend besloot hij:
- Ne le touchez pas!
Seppe dorst niet òp te kijken. Voorovergebogen sloot hij zich aan, in 't gelid. De soldaten weigerden
| |
| |
beslist zich naast hem te schikken. Eerst wanneer de peletonluitenant order had gegeven, Seppe ongemoeid te laten, berustten de maats er in, nevens hem òp te stappen.
De klaroenblazers namen het bataljon op sleeptouw.
Onderweg laakten de jongens, die voor, naast of achter den beschaamden rekruut aanschreden, luidkeels dezes daad. Het was werkelijk een gemeene streek vanwege Seppe, want al betrof het eenbedrag vanenkele poovere franks, voor een soldaat, in oorlogstijd, waren een paar franks een fortuin en verder was het ongehoord, dat kameraden, die samen in lief en leed deelden, en schouder aan schouder tegen den dood optornden, elkander waagden te bestelen.
Allerlei uit deze stelling voortvloeiende bedenkingen opperden de jongens, lakonisch, kwaadaardig...
Seppe marcheerde in den pas, de schouders als ingedeukt. Stom bleef hij onder het klinkende misprijzen van zijn makkers.
Zoodra de kompanie in het kantonnement weergekeerd was, moest Seppe, in het bureau van den sergeantmajoor, een nieuw verhoor ondergaan. Waarom had hij gepoogd zich dat geld toe te eigenen? Hij haalde de schouders òp, bleef het antwoord schuldig.
Aanvankelijk wou de kapitein hem vòòr den krijgsraad dagen, doch hij bezon zich. De heeren van den krijgsraad legden het er uitsluitend op aan, de kerkers te Fresnes te bevolken!
Al de weken die Seppe reeds aan het front had doorgebracht, had hij zich kranig gehouden. Hij was een
| |
| |
wakker soldaat, korrekt, aan tucht gewend, onderworpen. Ten slotte stelde de kapitein schriftelijk aan den korpsoverste voor, Seppe acht dagen kas jot òp te leggen.
De korpsoverste was het eens met den kapitein: er werden verzachtende omstandigheden in aanmerking genomen en Seppe's straf werd bepaald vastgesteld op acht dagen gevangenis. Den dag der kennisgeving nog, werd onze rekruut in de kast gestopt.
Seppe's eigenlijke straf begon maar, zoodra hij zijn vrijheid herkregen had, en weer onder de jongens verkeerde...
Geen duldde hem in zijn gezelschap, niemand richtte hem het woord toe, tenzij voor dienstzaken. Vaak werd er met luider stemme gezinspeeld op het voorval; het gebeurde zelfs meermalen dat hem tergend ‘dief!’ werd achterna geroepen. Zwierf hij in hun nabijheid, dadelijk waren de jongens op hun hoede. Aan een blik, een gebaar, een teeken, aan heel hun optreden werd Seppe duidelijk gewaar, dat zijn kameraden hem ontweken, hem zijn oneerlijke daad niet vergaven, dat ze hem alle vertrouwen, hun vriendschap onthielden. Kortom, hij was in den ban!
Herhaaldelijk beproefde Seppe zich weer in genade te doen opnemen, zich in een gesprek te mengen. Hij presenteerde tabak, sigaretten. Hij slaagde echter niet in zijn achtereenvolgende pogingen tot verzoening. Wààr hij zich vertoonde, zwegen de jongens, verwijderden ze zich, bedankten hem koeltjes voor zijn berekende vrijgevigheid.
| |
| |
Herhaalde keeren ook poogde hij zijn lichtzinnigheid goed te praten, doch telkens wèèr werd hij afgewezen, weigerde men hem aan te hooren...
Die onverzoenlijke houding van de jongens te zijnen opzichte, was Seppe-den-Beer een wreedere straf, dan deze die de korpsoverste hem had opgelegd.
Seppe leed onder die onverzoenlijkheid. Hij werd nog stugger, geslotener van aard. Eerst ontvluchtte hij de eenzaamheid, daarna zocht hij ze, verlustigde er zich in. Het denkbeeld dat allen hem vervolgden, ankerde zich vast in zijn geest, kwelde hem heimelijk. Hij werd schuw, kwijnde. Zijn gedachtengang koncentreerde zich gestadig op zijn vergrijp. Zoo werd, wat een pekkadille mocht heeten, ten slotte, buiten alle proportie, een schromelijk misdrijf in Seppe's verbeelding!
Op een nacht, als er al heel wat weken over het voorval heen waren, betrok ik, met zes soldaten de wacht in het duin. Het was kil. 's Namiddags reeds was er een zware mist opgekomen. We hadden een kampvuur aangelegd. Het natte hout knapte. Bij tusschenpoozen dreunde het schot van een verwijderd kanon; in de stilte van den nacht maakte dat een drukte als op een kegelbaan. Er was ook het bruisen van de zee, onverpoosd...
Op Seppe nà hadden de jongens zich, rondom het vuur, in hun deken gewikkeld. Met het hoofd op den ransel, soesden ze. Bij het licht van de vlammen snuffelde ik in een oude krant. Te langen leste wierp
| |
| |
ik het papier in het vuur. Een wijle laaiden de vlammen òp. Seppe wendde zich tot mij.
- Koud voor 't seizoen, hé sergeant!
Verstrooid keek ik op, knikte.
- Gelukkig: de nachten zijn kort. Ik zweeg. Seppe liet niet àf.
- Weeral een nachtje onder den blooten hemel. Koeragie maar jongens, de generaals slapen in hulder bed.
Seppe draafde door.
Plots vroeg hij:
- Heb je me geen pijp tabak, sergeant?
Had Seppe mijn aarzeling bespeurd?
- Asjeblief, voegde hij er aan toe.
Ik stopte hem een prop tabak in de hand. Och kom, hij was immers ook maar een stakkerd, èèn van die arme, berooide wezens, die, uit den koers van hun leven geslagen, de speelbal waren geworden van duizenden tormenten!
- Dat is lang geleden sergeant, zei Seppe-den Beer.
- Wat is er lang geleden?
- Dat er mij iemand heeft toegesproken, en me wat wou geven.
- Ja-a, zei ik.
Onbestemd klonk dat.
Seppe stak zijn pijp òp met een houtje dat hij uit het vuur had getrokken. Nadenkend, smakkend, rookte hij. Had mijn geste hem getroffen? Hij verwachtte zichtbaar dat ik hem op mijn beurt het woord zou toerichten. Was het geen geschikt oogenblik om
| |
| |
mekaar iets in vertrouwen te zeggen? De jongens sliepen, niemand hoorde ons, de nacht was zoo stil, er dreigde geen gevaar. Ik werd wel eenigszins door mijn nieuwsgierigheid gepraamd.
- Nu Seppe!
Meer zei ik niet. Hij had me begrepen. Hij wendde het gelaat naar me toe. In zijn oogen wemelde de weerschijn van het houtvuur.
- Sergeant, zoo begon hij, ik weet wat je me wil vragen.
- Waarom heb je dàt gedaan, Seppe? En bij je eigen kameraden nog wel? Nee man, dat was niet netjes...
Seppe zuchtte.
- Ik heb het den kapitein, den chef, ik heb het niemand willen vertellen. Ze zouden me uitgelachen hebben, gezegd hebben dat ik loog. U wil ik het wel vertellen, sergeant, u kunt me begrijpen...
Aandachtig luisterde ik.
- Meen je ook niet dat 't triestig is, sergeant, als je zoo maar eens nooit een cent op zak hebt? De andere jongens hebben familie, kennissen. Ik niet. Mijn ouders zijn dood. Nooit is er wat ten beste voor Seppe bij den fakteur. Hebben wij ooit een plezierken in ons leven? De officieren drinken champagne, die krijgen hun buik vol. Maar wij, piotten! Alle dagen een stuk zuur brood. Nooit wat toespijs, een lekker hapje!
Seppe blies rook uit zijn pijp en vervolgde:
- Ik was in De Panne geweest. Ik had toch zoo'n trek in een blik sardienen. Daar lagen er fijne. Waar het
| |
| |
geld vandaan gehaald, niet? Toen, 's anderendaags, gingen we naar 't bad. Ik zou op de kleeren letten. Ik had Wannes hooren opsnijden met z'n portemonnaie. Ik zat daar alleen bij de kleeren van de mannen. Plots kwam de temptatie bij me op. pe gelegenheid maakt den dief. Ik had de hand maar uit te steken. Ik zette die narigheid eerst nog van me af. Maar ik dacht terug aan het blik sardienen in De Panne, aan ons hondenleven. Ik zei bij me zelven: ‘Wannes zal het nooit te weten komen!’ De verleiding werd me te sterk. Ik greep toe. Het was te laat...
De motor van een onzichtbare aëroplaan boorde den zwarten koepel boven ons aan. Aldra scheerden lichtstralen langsheen den hemel.
Seppe bleef steken in zijn monoloog.
Een vuurwerk van schrapnels kraakte verloren in de lucht.
- Aux armes! riep. ik.
De jongens schrokken wakker, staarden verdwaasd de lucht in, legden zich dan weer te rusten, verveeld. Stukjes lood zoefden door het ruim, hagelden rondom ons nèèr...
Het gevaar was weeral geweken. Het vliegtuig zette zijn nachtelijk ritje voort. Het rumoer van onze kustbatterijen sloeg over op het andere, in verdere sektors opgestelde afweergeschut...
Ik keek op mijn klok. Wàt, zoo laat? Vlug dan, de schildwachten afgelost, nieuwe posten uitgezet. Ik
| |
| |
wekte drie soldaten. Seppe en zij zouden de wacht houden...
Toen ik, van mijn ronde terug, weer plaats had genomen bij het vuur en droomend zoo maar voor mij uit aan 't kijken was, schoten mij onverwacht Seppe's woorden te binnen.
De verzoeking...
Beschouwd in verband met voormelde omstandigheden leek zijn daad mij niet zoo laakbaar, zoo gemeen meer. Een kwellende begeerte had Seppe in bekoring geleid. Sterk was die begeerte geweest: zelfs de reputatie van een vechtjas, is mèèr waard dan een blik sardientjes! Of was, door het aanschouwen van het dagelijksche oorlogsspektakel, Seppe's eergevoel zoodanig afgestompt geworden, dat hij bij voorbaat, de gevolgen dier daad reeds over zijn kant had laten gaan?
De schijn had tegen Seppe gepleit: nà beraad, in gedachten, sprak ik hem vrij...
De nacht verstreek. Wij braken op. In den kaos van de frontdrukte verloor ik Seppe uit het oog.
Op zekeren dag, een poosje later, had onze kompanie het piket in de loopgraven te Merckem. Nauw was de schemering ingevallen of er brak een knetterend musket vuur los. In de grauwe lucht flakkerde de klaarte der elkaar opvolgende lichtpijlen.
We richtten ons òp in de loopgrachten, verrast, en klauterden daarna op de wallen, maar we hoorden of zagen niets meer van het spektakel, dat we een oogenblik te voren hadden kunnen hooren of zien. Waren er
| |
| |
verkenners uit het een en het andere kamp op elkander gestooten?
We hadden ons niet vergist: het ‘peloton spécial’ van ons regiment, had een Duitsch miltraljeursnest overvallen, juist op het oogenblik dat de schildwachten werden afgelost. Het nieuwtje verspreidde zich snel in onzen sektor. We waren het nog aan het kommentarieeren, als we eensklaps in het duister, de donkere gestalte van brankardiers zagen aantreden. Zij hadden gewonden bij. De brankardiers schreden voort met wiegenden stap, hijgend. Daar bleven ze staan. Behoedzaam zetten ze de draagberries neer. Nieuwsgierig liepen we op hen toe...
- Kan er iemand even helpen, mannen?
We waren onmiddellijk met z'n vieren bereid om in te springen. We tilden de berries òp en stapten aan. Onder het zeiltje, dat over de gewonden was gespreid geworden, klonk zacht gekerm op.
Onderweg vernamen we van de brankardiers wat er zich feitelijk had voorgedaan...
Een Duitsche post was overvallen geworden. Van 't verschieten had één der Duitschers een granaat uit de hand laten glippen. Die granaat was dan ontploft, te midden van het heele groepje. Kordaat hadden onze jongens de vreemde soldaten overhoop gestoken: die konden dan toch geen alarm meer slaken. Twee der onzen waren gekwetst geworden door de scherven van de granaat. Eén er van, deze dien wij droegen, was er leelijk aan toe; geraakt in den buik!
- 't Had alles nog veel slechter kunnen afloopen,
| |
| |
zei de brankardier die naast mij aanliep. Heel 't peloton ware gemitraljeerd geworden, had die - hij wees onzen gekwetste aan - geroepen! Maar de kerel heeft de pijn verbeten en gezwegen. Hij heeft niet gewild dat men hem hielp. Op eigen krachten is hij door den draad gekropen. Als de Duitschers van de andere posten rieden wat er gaande was, waren onze mannen al buiten schot.
Al pratend waren we den steenweg genaderd waar de ambulantiewagen de gekwetsten zou afhalen. De auto was er nog niet. We plaatsten de berries naast mekaar op de baan. Zwakjes kreunden de gekwetsten. De korporaal-brankardier lichtte het zeiltje òp dat hun gelaat bedekte.
- Drinken, kameraad? vroeg hij.
Een straal van zijn zaklampje belichtte het aangezicht der gewonden. Ik boog me over hen heen en schrok: ik had beiden herkend. De èène, hij die in den buik getroffen was geworden, was Seppe-den-Beer. De andere was Wannes.
Wannes dronk een slokje lauwe koffie. Toen hij me ontwaarde, glimlachte hij flauwtjes.
Seppe lag daar met gesloten oogen en ademde kreunend. Had hij den reutel al in zijn keel? De korporaal-brankardier, naast hem op den grond gehurkt, trok zijn wimper òp, keek aandachtig in den doffen spiegel van zijn oog. Rechtstaand stiet hij me aan, fluisterde me toe:
- Die haalt den morgen niet meer...
Wannes hief het hoofd òp.
| |
| |
- Sergeant, zei hij.
- Ja Wannes, wat is er, man?
Het gelaat naar Seppe gekeerd, gedempt oordeelde Wannes:
- Hij moet leelijk gesteld zijn, niet?
Ik ontweek het antwoord met een:
- Ssst! Maak u daar niet bezorgd over. Dat komt wel in orde.
Wannes sprak als in gedachten:
- De Seppe! Wie had dat ooit gedacht, hè! Nu liggen we naast mekaar op de berrie.
Beslister zei hij daarna:
- Sergeant, wil u wat voor me doen? Voel even hier... in mijn broekzak... Ik kan me niet verroeren.
Ik tastte in Wannes' zak.
- Uw portemonnaie?
- Ja.. doe maar open... Er zitten twee briefjes van vijf frank in... Vindt ge ze? Goed.. Steek er één in Seppe zijn zak... Hij heeft toch nooit wat, de schobbejak... 't Zal hem van pas komen, later in 't hospitaal...
Wannes flapte er dat uit als een die grapjes maken wil. Door de opzettelijke maar niet gemeende schamperheid van zijn toon hèèn, streek een meewarige verteedering. In zijn ruwe eerlijkheid, op dit oogenblik van gemeenschappelijk lijden, nà Seppe's stoïcijnsch bravoerstukje, besefte Wannes wellicht hoe onrechtvaardig hij en al de kameraden den nu doodelijk getroffen kerel hadden bejegend. Die onrechtvaardigheid openlijk belijden deed Wannes niet: zijn geste gaf nochtans
| |
| |
te kennen dat hij ze betreurde, dat hij, naar zijn vermogen, weer goed wou maken, wat hij in het verleden, ten opzichte van zijn makker, had verkorven...
Mijn vingers beefden toen ik Wannes' portemonnaie wegborg in zijn vestzakje.
Gelukkig, daar was de ambulantiewagen.
- Een hand, sergeant, zei Wannes bij wijze van afscheid. En tot weerziens!
- Tot weerziens, man!
We tilden eerst Seppe òp en schoven de berrie in den wagen. Wat was die Seppe stil, hoe akelig strak was zijn gelaat. De korporaal-brankardier kroop in den auto, neigde zich vluchtig naar den gekwetste en vroeg of hij eerst niet nog een slokje lustte. Ontdaan stapte hij terug uit den wagen, en terwijl we nu, op zijn beurt, Wannes in den auto heschen, hoorde ik een stem aan mijn oor fluisteren:
- Ik kan me vergissen, maar ik geloof dat Seppe al gepasseerd is!
Vóór we het zeil van den ambulantiewagen dichtsnoerden, moest Wannes toch nog even gekscheren:
- Seppe! Seppe! riep hij zijn maat toe: ze hebben nu wel den... Beer geschoten, maar het vel zullen ze toch niet krijgen, hè ouwe...
Daarop reed de wagen heen. De korporaal-brankardier en ik stonden paf. Wannes had er immers geen flauw vermoeden van, dat hij op de baan was met èèn die... zijn baan al ten einde was!
|
|