| |
| |
| |
De man die zijn vrouw opnieuw veroverde...
Geen pretje, jongens, zoo'n nachtje in Astoria, als je er, om den broode, in een jazz, dolle muziek frazeert op een basson! Op het frissche uur van mijn aftocht, dien morgen van Karnaval, was er reeds een vroom kloksken dat de lantarenopstekers alarmeerde. Auerbekken - op plein en straat - verbleekten bij het aangloeien der geschelpte hemelen. Vastenavondgekken, nog aan den zwier, sloegen hun laatste liederen stuk. Groentewagentjes ratelden den weg af naar de vroegmarkt. Er was een haan die schreeuwde voor het roesten.
Ik stapte aan, vermoeid. De koelte bette mijn oogen, dat was lekker. Ik verlangde naar mijn kooi. Of eigenlijk, ik had vooreerst trek in een slok heete koffie.
Voorbij het Stadspark, op een hoek, trad ik het eenige kafeetje binnen dat in die buurt nog open was. Er hing een walmpje dat me haast de lucht benam...
| |
| |
Ik bestelde een koffie. Mijn drankje kookte. Ik bad er mijn lippen al aan gebrand, zou verplicht zijn langer te poozen, dan ik, in mijn bevlieging, voornemens was geweest te doen. De warmte bedwelmde me.
De waard verstookte blijkbaar momenteel méér aan kokes en gas, dan hij kon verhalen op de klanten, want er waren daar slechts, - ten langen leste onderscheidde ik hen toch, ondanks den rook, - behalve een nachtwaker, - die één bij de gratie ontvangen biertje nuttigde, - eén als onder hypnose gebracht koppel, en een gesloten domino.
De nachtwaker vocht tegen den slaap, de ziel van kwellingen ontheven.
Het koppel vrijde telepatisch, met ongemengd genot.
De domino aapte den op een bekende affiche afgeteekenden koning na: hij dronk Swan! En dubde. Of luisterde hij naar het bruisen van de limonade in zijn glas?
Voor de belangen van dat disparate gezelschap en van zich zelve waakte de waard, onaandoenlijk, met één oog, - het rechter. De linker pupil ging schuil onder 't verlamde ooglid. De dikkerd bespeelde een jachthoorn: zijn ontzaglijke, meerschuimen pijp! Spijt dit onmogelijk uur, de geringheid der konsumptie, scheen hij er heelemaal niet aan te denken het licht uit te draaien. Er was vermoedelijk geen haast bij, hij stopte zelfs opnieuw zijn oliekop en doezelde kordaat weg in een wolk...
| |
| |
De nachtwaker trok op met een schok in den rug, - een hoestbui.
In vertraagd tempo kwam het koppel tot bezinning.
De domino zat in gepeinzen verzonken. Of was die gewoon katterig?
Mijn koffie was zoowat half, als onverwacht Tolbiak daar instapte. Bij den eersten oogopslag had ik hem herkend. Ik wenkte hem. Hij herkende me in dit smokerig kroegje niet zoo subiet, schreed weifelend nader. De koelte woei hem uit de kleeren.
Ik stak hem de hand toe. Hij kneep mij de vingers te pletter. Verrast, als uit den toon, zei hij:
- Jij hier? En op dit uur? Zoo laat nog... of misschien, zoo vroeg al?
- En jij?
- Ik woon hier in de buurt!
- Wat zou dat?
- Ik heb exkuus, begrijp je?
Al begreep ik er niets van, toch knikte ik instemmend. Tolbiak schoof een stoel bij, en bestelde wat. Zijn presentie als zijn aanblik bevreemdden me. Zijn gelaat was getrokken. Hij, die anders om zijn flegma werd benijd, scheen nu gejaagd. Er was iets dat hem bekommerde, ik merkte het aan zijn manieren. Verder, waarom was die nu nog, of al op zijn wandel?
Tolbiak las de verwondering op mijn aangezicht, had er schik in. Immers, ik wist dat Tolbiak uiterst matig was, een geregeld leven leidde. Dat wist overigens elkeen die met Tolbiak bevriend was.
| |
| |
Ik en anderen hielden hem reeds voor een zonderling, toen hij nog met ons school ging, en meester Bossaerts hem ‘Tolbiak’ had gedoopt. Van dien bijnaam had hij zich niet meer kunnen ontmaken. Ook in latere jaren bleven we hem Tolbiak noemen, sterker, we herinnerden ons niet eens zijn waren naam meer! Hij duidde ons dat niet euvel!...
Af en toe had ik wat omtrent zijn levensgang vernomen, - dat hij zoo, onder meer, op den kursus was geweest aan de Akademie, niet onaardig schilderde, dat hij gehuwd was, een baantje had bekomen, als artistiek adviseur, bij een antikwaar, dat hij zich laten scheiden had, zijn bijzondere studie maakte van Chineesche grafiek, en in verband daarmee, een stelletje platen en boeken bezat waar hij roem op droeg. Zelf praatte hij over dat alles maar zelden...
Persoonlijk zag ik hem aan voor een knap man, fideel in zijn omgang met bekenden, nonchalant, terughoudend tegenover vreemden.
Er waren een paar jaar overheen, sedert ik hem nog ontmoet had, en er mij wat betreffende hem was meegedeeld geworden.
Voor 't laatst had ik hem gesproken, - terloops, - in de periode dat hij echtscheiding had aangevraagd. Met een haastig woord, zoo langs zijn neus weg, had Tolbiak gerept van dat onpleizierige geval. Uit de wijze waarop hij me het nieuwtje toevertrouwde, had ik afgeleid dat het geen navraag kon lijden.
| |
| |
- Misschien, zoo kwam Tolibak me eensklaps in mijn nieuwsgierigheid te gemoet, - ben ik op dit oogenblik al wel papa!
- Als ik het goed voor heb, interrompeerde ik, dan was je toch...
- Gescheiden? Zeker. Maar 't kan verkeeren. Ik heb anderen nooit wat verteld van mijn echtelijke tribulaties. Als het u interesseert...
Tolbiak blies in zijn koffie, en daar ik met een gretig oor toeluisterde, vervolgde hij:
- Je weet, ik was al dertig als ik Emma, die amper twintig was, huwde. Emma was een snelle meid, een beetje druk, frivool. Breed hadden we 't niet in den beginne. Ik bracht tusschendoor een doekje aan den man, verdiende wat met het opflikkeren en kopieeren van ouwe schilderijen, kwam in kennis met antikwaren die me karweitjes bezorgden.
Door onze gesprekken, mijn omgang met die heeren, kreeg ik trek in antikiteiten.
Zoo had ik ook relaties aangeknoopt met den jongen Antonissen, Max, de zoon van Peter. De ouwe Antonissen was beeldsnijder geweest in zijn jeugd. Later goot hij de heiligen in serie. Dat was voordeeliger. Jaar en dag was hij de leverancier van de kerkfabrieken. Hij verdiende schatten.
Max Antonissen bezat een auto...
Die wagen werd de oorzaak van mijn echtelijken tegenspoed. Ik was met Max wel eens meer op de baan, vergezelde hem naar de koopdagen. Ik kwam bij hem aan huis, hij bij ons. Hij was een
| |
| |
oppervlakkige jongen, maar babbelde gezellig, was niet zonder uiterlijken sjik, had een zwak voor kleine attenties waarmee hij vooral Emma voor zich wist in te nemen. Mijn vrouw was heel en al geestdrift voor dien fijnen, netten Max. In alles stelde ze me hem tot voorbeeld. Haar enthoesiast gesnap amuseerde me eerst, daarna ergerde 't me. Max maakte misbruik van het huiselijk verkeer, zoo ongepast als hij dikwijls aanloopen kwam, Emma en mij dan meetroonde in zijn wagen, op exkursie, of kalmpjes bleef zitten kletsen, jongensachtig mal, en zonder van uitscheiden te weten. Maar Emma had zoo'n pret in zijn getater, ze vond alles zoo gedistingeerd en zoo origineel aan Max, ze was toch zoo dol op een ritje per auto, dat ik dan maar van den nood een deugd maakte en mijn wrevel verborg...
Max kwam nu ook al op bezoek als ik er niet was. En op een keer dat hij ons weer halen kwam, en ik hem zei liever thuis te blijven dan uit rijden te gaan, speelde Emma jandorie op haar poot. Wat was ik dan voor een nurk? Mocht zij dan niet een beetje van haar jong leven profiteeren? Ik antwoordde, onbedacht, dat zij niet hoefde thuis te blijven, omdat ik geen zin had in een toertje en kerel, Max viel me bij! Hij haalde mijn vrouw over hem alleen te vergezellen. Dat was van mijnentwege niet de eerste, maar toch de grootste stommiteit! Dat ging zoo een tijdje door. Als ik er geen trek in had om de kompanie te vergezellen, trokken Max en Emma er met hun tweetjes op uit. Dat
| |
| |
moest spaak loopen! Ik merkte trouwens één en ander op, waardoor ik achterdocht opvatte.
Op een schoonen dag gingen we met ons vieren - de chauffeur was mee, - uit rijden. Het bleek me, na een poosje, alvast geen puur toeval dat men mij in den auto - een ruimen binnenstuurswagen - heel het ritje door, op een klapzeteltje deed plaats nemen, terwijl Emma telkens, daartoe in bedekte termen aangezocht door onzen lekkeren kompaan, naast dezen aanschoof op de kussens, achter mijn rug. Het regende. In de ruit, voor mij uit, onderschepte ik opeens de manoeuvres van het koppel, hoe die twee smoesden, mekaar verliefd en ter sluik aankeken, in de handen knepen. Ergeren deed me dat verdoken spelletje maar voor zooverre het me verraste en die verrassing zelfs was relatief. Verrast had me maar de roekeloosheid van beiden. Ze hadden toch tenminste in mijn bijzijn, de uitingen van hun hartstocht kunnen bedwingen, niet waar, al was het maar om den schijn te redden? Er kon bij mij nu niet langer twijfel bestaan, omtrent den aard van de verhouding tusschen Max en Emma. Het automatisch ruitenwisschertje, dat voorop heen-en-weer slingerde, klopte in mijn hart. Toch zweeg ik voorloopig, kropte de beleediging op.
Het verbaasde me te konstateeren hoe men zoo huichelen kan als die twee daar, achter mij, onderweg deden. Ze spraken me toe, o zoo lief, trokken mijn aandacht op het een of ander detail, en dat
| |
| |
alles zoo ongedwongen, zoo gerust, zoo natuurlijk, net of ze de openhartigheid zelve waren...
Ik maakte, over heel dat avontuur, niet veel woorden vuil.
Achteraf was ik verwonderd over twee dingen: over mijn koelbloedigheid, over Emma's onverschilligheid, Max installeerde Emma. Een proces tot echtscheiding werd aanhangig gemaakt.
Een maand of drie later liep ik voor het eerst in Sassenbroeck's atelier weer tegen Max aan. We praatten heel vriendschappelijk met elkaar. Max was charmant. Ik bleef niet in gebreke, informeerde hoe Emma het stelde, waarop Antonissen me allerhartelijkst en zonder een zweem van ironie inviteerde, hen beiden eens te komen opzoeken. Nu waarom niet? Het zou Emma genoegen doen, ze had het zoo dikwijls over me!
Toch ging ik niet zoo dadelijk op zijn uitnoodiging in.
Wat later ontmoette ik Emma. Ze groette me, hield me op en er klonk als een zacht verwijt, omdat ik nog steeds niet eens was komen aankloppen. Ik stelde mijn bezoek dan ook niet langer uit. Hartelijke ontvangst. Het verleden werd niet aangeraakt. Ik voelde me als in een milieu van goeie, soliede kennissen die zich er over verheugen, dat de vrienden hen niet vergeten. Ik moest beloven weer te keeren, eer mocht ik niet vandaan!
En nu begon, in omgekeerde verhouding, het leventje van vroeger opnieuw.
| |
| |
Nu was ik het die ongevraagd op visite kwam, Emma voor mij wist in te nemen met allerlei kleine attenties, haar vergezelde als ze uit wou... en Max verhinderd was of gewoon geen lust had. En het onvermijdelijke gebeurde eens te meer. Emma liet zich in bekoring leiden, en niet enkel door mijn onwillekeurige bezorgdheid om haar te behagen! Mijn overwinning was, op de keper beschouwd, een dubbele overwinning. Ze was meteen een revanche, een zoete wraak, een wraak die ik zelfs niet eens gezocht had, en verder zou ik nu een vrouw aan Emma hebben, die er voortaan wel angstvallig op waken zou, haar fatsoen, haar geluk niet meer te grabbel te gooien!
Max kon tegen onze redeneering niet op. Hij wou zich anderzijds ook niet minder grand seigneur betoonen dan ik me had betoond. Emma nam opnieuw haar intrek bij mij.
En toen Max zich na enkele weken, ten onzent liet aanmelden, was het Emma zelf die hem gezwind de deur voor den neus toedeed!
|
|