| |
| |
| |
Een fijne, nette jongen...
In het segment van een plotse bocht braken onverwachts de klinkers van hooge muren door het opgeschoten hout van wintersche bosschages. De auto zwenkte een zijweg op, stopte krissend vóór de ijzeren poort van het prison. De heeren stapten uit den wagen en schrikten, aanbellend, een vlucht raven op. Prompt werden ze aangemeld bij den direkteur die hen te woord stond in zijn kabinet.
Het waren leden van een parlementaire kommissie. Calkoen, gewoon partikulier, vergezelde hen als vriend. De heeren wenschten de gevangenis, een soort van heropvoedingsinstituut voor jonge misdadigers, - te bezoeken.
Op vertoon van ministerieele papieren werd hun verzoek dadelijk ingewilligd. De direkteur stelde zich ter beschikking van de delegatie...
Het was beslist een aardig man, die direkteur, betrekkelijk jong. Hij had niets van den klassieken cipier, integendeel, hij deed zich ongedwongen, opgeruimd voor, praatte honderd uit, ingewijd en
| |
| |
belezen als hij was in krimineel-anthropologische, in sociologische en meerdere andere ingewikkelde wetenschappen. In de gevangenen zag hij patienten, die aan zijn paedagogische bezorgdheid waren toevertrouwd. Hij beijverde zich om de geheime roerselen van hun psyche te doorgronden en in verband daarmee trof hij individueele maatregelen, die de opstanding van de gedetineerden vermochten te bevorderen. Zijn ondergeschikt personeel bejegende hij met innemende korrektheid. Kortom, hij bleek een man van takt en idealisme!
De heeren aanhoorden zijn betoog met waardeerende aandacht. Tijdens hun bezoek konstateerden ze, dat de direkteur zijn taak niet bepaalde bij theoretische bespiegelingen. Schier onbewaakt, althans onder uiterst beperkt toezicht, liepen de gedetineerden, jeugdige kerels allemaal, rond op veld en akker, in bosch, tuin of werkhuis. Onder hen waren er tot lange jaren opsluiting veroordeeld geworden, wegens misdrijven allerlei, tot sluip- en roofmoord toe! Toch had niet één ooit geprobeerd te ontvluchten. Dit, in zulk milieu wonderbaarlijk verschijnsel, was het gevolg van het opvoedkundig systeem dat werd toegepast: self-government. De gevangenen hadden wis en waarachtig een syndikaat, hetwelk om de week vergaderde en waarvan de leiders, uit eigen kring gekozen, straften of bekeurden, wie hadden inbreuk gemaakt op de regelen der tucht.
De heeren ondervraagden enkele der gedetineerden. Eenparig gaven dezen als hun wil te kennen,
| |
| |
zich voor te bereiden op een waardiger toekomst, zich, later, in de samenleving, een nieuw bestaan te scheppen, vrij van smet en blaam Ze beleden zich hun schuld, bleken in hun binnenste diep overtuigd van de noodzakelijkheid der boetedoening.
De direkteur wees er op, hoe vele misdadigers uiteraard niet slecht zijn, doch, onder den drang van noodlottige omstandigheden, het slachtoffer werden van sociale wantoestanden. Op anderen drukt de vloek der geboorte, paria's die eer medelijden dan misprijzen wekken...
De heeren waren verteederd bij dit alles, ze voelden hun eigen vrijheid bijna als een onrechtvaardigheid aan, als ze hun geweten nauwgezet onderzochten, waren ze immers toch maar aan de eventueele rechtsvervolging ontsnapt, op grond van redenen die uitstaan hadden, noch met de laakbaarheid, noch met de strafbaarheid der feiten? Bij 't afscheid veroorloofde de direkteur zich nog een korte toespraak.
- Ziet u, Heeren, ik ben ten zeerste gevleid met de sympathie die u gevoelt voor deze instelling. Als ik u heb kunnen doen inzien dat niet elk gedetineerde een geboren en onverbeterlijke misdadiger is, acht ik me voor mijn moeite ruimschoots beloond. Het is echter niet voldoende belangstelling te toonen voor het lot van den gedetineerde in de gevangenis. Als de gedetineerde terug aan de maatschappij wordt overgeleverd, dan eerst rijzen de moeilijkheden! Zooveel vooroordeelen zijn uit den weg te ruimen, zooveel hinderpalen te over- | |
| |
winnen! De ex-gevangene heeft ook recht op een menschwaardig bestaan. De Engelschman zegt het best: ‘Give him a chance!’ Geef hem een kans! Zijn schuld immers heeft hij uitgeboet. Waarom hem voor een zelfde misdrijf een tweede maal doen boeten?
Deze woorden vonden juist geen doovemansoor. Ze werden de inslag van het gesprek der heeren, onderweg. Allen waren het eens met den direkteur. Calkoen, inzonderheid, gaf geestdriftig lucht aan zijn instemming. Dat werk van maatschappelijke wederaanpassing verdiende zijn steun Hij had geen vooroordeelen. Buiten zijn verstard om, dat hem door redeneering boven het akelig dagelijksche gedoe der menschen verhief, had hij ook een nobel, hart, wat hem zelfs veel aardsche verdorvenheid niet eens deed vermoeden.
Niemand der heeren was er dan ook uitermate over verbaasd, toen Calkoen hen een maand of wat later meedeelde, dat hij een ex-gedetineerde bij zich in dienst had genomen als chauffeur. Willem heette die chauffeur, en wat een nette, fijne jongen was dat, zeg, - Calkoen lei er den nadruk op met een mond als een stempel - hoogst fatsoenlijk, hoor, en verstandig!
In den beginne had zijn vrouw zich tegen zijn edelmoedig voornemen aangekant, - brr! een man die uit 't prison kwam, er ging haar een griezel door de leden, - maar na het aanhoudend pleiten van haar echtgenoot, gooide ze 't met hem ten slotte op een akkoordje: men zou Willem een maand
| |
| |
op proef huren. De vorige chauffeur was een zóó onwillige snuiter geweest, dat Mevrouw zich aan zijn opvolger, zonder al te veel risiko, wel kon wagen!
Bijna dagelijks informeerden de heeren onder 't bitteren naar de gedragingen van den nieuwen chauffeur. Ze kenden Willem haast allen van aanzien reeds - een ruwe bonk, zwijgzaam, schuw, want Calkoen, die dol op automobielen was, had graag gezelschap in zijn Nash en telkens als het pas gaf, noodigde hij één der vrienden uit op een gelegenheidsritje.
Calkoen stak onvermoeid den lof van zijn beschermeling.
Die Willem, asjeblief, dat was me nu eens een kraan van een vent! Wat àl kwaliteiten had die niet! Hij was bescheiden, vlug, gehoorzaam, vroom, zuinig, beleefd, welgemanierd, gedienstig, sober! Als Calkoen met hem uitreed naar Holland - en dat gebeurde dikwijls, al was 't dan slechts om in Bergen-op-Zoom in vliegende haast een Voorburgje te snoepen - en ze pleisterden even in een kafee, dan schoot Willem, zoo hij van zijn stuur af mocht, recht op de leestafel toe, en keek er bij voorkeur de Engelsche en Fransche kranten in. Niet waar? dat was geen jongen om chauffeur te zijn! Calkoen begreep het zelf best! Hij wou Willem dan ook alleen maar op dreef helpen. Hij meende dat die knapperd, ingenieur of zoo wat van beroep moest zijn. In alle geval was Willem een spruit van gefortuneerde lui, menschen die een
| |
| |
uitgebreiden vischhandel dreven, ergens - precies wist hij het niet - op de Zuid-Hollandsche kust. Hij sprak zóo keurig, wist van alles iets àf en van dat iets, àlles!
Wat of hij uitgehaald had om in de kast te belanden?
- Ja, dat was, te oordeelen naar Calkoen's uitleg, een heele roman. Natuurlijk was de arme Willem de dupe van de historie geweest. Den rechten draad had Calkoen van Willem's vertelsel nog niet te vatten. Dat merkten de heeren misschien ook? Het was iets onsamenhangends, dat vertelsel. Er was sprake in van een verloofde, die Willem schandelijk bedrogen had, smartelijk gegriefd, van een ontvluchting uit het ouderlijke huis, van zwerftochten in het buitenland, van den aankoop van een auto te Brussel, een proefrit, een valschen wissel en zoo meer. Calkoen haspelde dat alles door mekaar: op 't einde van 't verhaal was echter de auto verdwenen, ziet u, en Willem gearresteerd! Zoo'n fatsoenlijke jongen! Alsof die goeie bliksem er ook maar één oogenblik aan gedacht had, den wagen te behouden, zonder zijn rekening met den agent der fabriek te vereffenen. Een agent van politie, en daarna het gerecht, hadden de rekening in zijn plaats vereffend: twee jaar gratis logies! Een rechterlijke dwaling te meer, wat!
Men zag het den braven Calkoen aan dat hij het ernstig meende met de sociale wederaanpassing van zijn ex-gedetineerde. Hij behandelde hem als een kameraad, een kameraad die pech gehad heeft
| |
| |
in 't leven. Was Calkoen voor zijn plezier uit met de familie, dan at de chauffeur aan zijn tafel. Als een prins voelde hij zich, die Willem!
Op zekeren dag - Willem was toen nauw zes weken bij hem in dienst - vertelde Calkoen, bedrukt:
- Onze Willem is ziek. Ik heb hem een dokter bezorgd. De griep heeft hem te pakken.
Willem werd in 't gasthuis ondergebracht. Na een maand was de zieke al terug te been!
- Ik ga onzen Willem, zoo vertelde Calkoen een poosje later, bij mij innemen. We hebben twee dienstmeisjes. Ik zal er één doorzenden en vervangen door iemand die buitenshuis slaapt. Zoo krijg ik dan een kamer vrij. De arme kerel logeert nu op een mansarde boven een kroeg! Denk eens: een kroeg! En de jongen lust geen bier! Hij had me vroeger al zoo dikwijls gezegd dat er hem, bij al zijn geluk, maar iets ontbrak: huiselijk verkeer! Zoo zal hij dan 's avonds met ons knusjes naar den radio kunnen luisteren. Hij heeft er zoo'n schik in, is zeer gevoelig voor die attentie! Muziek is zijn zwak! Wat kent hij een deuntjes. Ik heb er zelf al pret in als ik hem daar zie zitten, met een sigaar in zijn kop, want een sigaar, die krijgt hij van me, elken avond, een sigaar en een kopje thee!
Een maand, twee maanden verliepen. Geregeld steeds werd Willem's handel en wandel onder de vrienden besproken. Calkoen's enthoesiasme verminderde er niet op. 't Was toch zóó'n nette, fijne, aardige jongen, die Willem!
| |
| |
- Ik heb hem gezegd, zoo draafde Calkoen op een avond bij de vrienden weer dóór, ik heb hem gezegd dat we over een paar weken een kijkje gaan nemen op de bloembollenvelden in Holland.
Enkele van de heeren werden metéén geïnviteerd op het tochtje. Op één dag was men makkelijk over en weer.
Maar toen het tijdstip aangebroken was om het ritje te ondernemen, viel het de kompanie óp, dat Calkoen zich nergens vertoonde. Waren tusschenkomende moeilijkheden opgedaagd? Was Calkoen ziek, van inzicht veranderd? Eén van de vrienden zou hem 's anderendaags even opschellen.
's Anderendaags deelde die mee, dat Calkoen voorloopig niet te spreken was. Wat was er dan toch wel met hem?
Wanneer ongeveer allen zich luidop in gissingen hadden verdiept omtrent de redenen van dit geheimzinnig stilzwijgen, haalde één van de aanwezigen glimlachend een krant te voorschijn en fluisterend:
- Wilt u even attent zijn, vraagde hij, ik zal u wat voorlezen uit de avondkrant.
En hij las:
‘Klacht werd zoo pas bij het Parket ingediend door den ter plaatse zeer bekenden heer F.C. Vóór eenige maanden had onze stadgenoot een ex-gedetineerde, zekeren W.H., in zijn dienst genomen als chauffeur. Hij overlaadde hem met weldaden. Ondank schijnt nog altijd 's werelds loon te zijn: vóór drie dagen is de chauffeur, die bij den heer
| |
| |
F.C. in woonde, plotseling verdwenen, nadat hij zich vooraf, door middel van braak, van een kompleet stel zilverwerk had meester gemaakt. De jongeling blijkt geen ordinaire dief te zijn, althans van een uitgesproken zin voor humor getuigt het briefje dat hij, bij wijze van afscheid, in de brievenbus van zijn patroon heeft achtergelaten, en... - ...dat aldus luidt, viel Calkoen in, die onopgemerkt nader getreden was.
- O! Calkoen, begroette men hem, wat is er je overkomen, man? Maar Calkoen reikte zwijgend een kopie van hoogerbedoeld briefje over, aan den man met de krant die verder las:
- Zeer geachte Heer,
U zult het me voorzeker niet ten kwade duiden, zoo ik in deze na-oorlogsche jaren zilver boven inflatie-papier verkies. Het is me overigens niet gelukt uw brandkoffer te openen, - bij gebrek aan gereedschap - anders had ik het papier óók meegenomen, al was het maar om het verwijt te voorkomen, als zou; ik het mindere niet begeeren. Toevallig had ik den sleutel van den wagen op zak. Omdat het ééne niet volledig is zonder het andere, ben ik zoo vrij geweest, den auto aan den sleutel te koppelen. Als u dit leest zal ik vermoedelijk al een heel eind op stap zijn met mijn bagage. Graag had ik, op den valreep, waarde heer Calkoen, nog een... kalkoentje met u geknodst. Het heeft niet mogen zijn, dat spijt me zeer. De beste herinneringen aan onze oprechte vrienden bewaren we in ons hart. Daarom zal U er waarschijnlijk niets
| |
| |
op tegen hebben als ik me van het zilver en den wagen zoo spoedig mogelijk ontdoe. Mes hommages à Madame.’
De heeren keken nog niet aardig langs hun neus! Ze zwegen bescheiden. Tot één hunner herhaalde, wat Calkoen zoo vaak met klem had uitgeroepen:
- Een fijne, nette jongen, die Willem, waarachtig! Hoogst fatsoenlijk, hoor! En verstandig!
Alleen Calkoen lachte niet!
Na het grapje dat hij beleefd had, was er aan dit al te weinig aardigheid voor hem!
Maar het aardigste van heel die grap is nog wel, dat ze... authentiek is!
|
|