| |
| |
| |
12 Van euforie tot ontnuchtering
Het einde van de bevrijdingsstrijd
In het laatste kwart van de twintigste eeuw kreeg de roep om politieke verandering een onstuitbaar momentum. De democratische verkiezingen van 27 april 1994 waren een keerpunt in de Zuid-Afrikaanse geschiedenis. Van een land met een volstrekte scheiding tussen de rassen werd Zuid-Afrika in een handomdraai tot een niet-racistisch paradijs, een regenboognatie waarin de verschillende bevolkingsgroepen vreedzaam naast elkaar zouden leven. Voor de blanken bracht dit democratisch Utopia onvermijdelijk het verlies van hun privileges met zich mee. Als gevolg van de schokkende openbaringen van de uiterste gewelddadigheid waarmee het apartheidsregime zich tegen haar tegenstanders had opgesteld, hadden ze bovendien ook het morele gezag verloren dat ze altijd voor zich hadden opgeëist. In Country of My Skull (1998) brengt Antjie Krog een schrijnend relaas van de hoorzittingen van de Waarheids- en Verzoeningscommissie die over het hele land werden gehouden.
De verkiezingen van 1994 betekenden het einde van een lange nachtmerrie. Zuid-Afrika gleed niet weg in een burgeroorlog. De sombere voorspellingen waren niet uitgekomen. Integendeel, de verkiezingen zelf werden ervaren als een feestelijke gebeurtenis. De Zuid-Afrikaanse schrijvers waren euforisch. S.A. 27 April 1994 (1994) is een verzameling van de reacties van een aantal zwarte en blanke schrijvers op de verkiezingsdag. André Brink beschrijft de atmosfeer bij de stembusgang als volgt: ‘We have all become members of one great extended family. Black, brown, white: in the course of this one day a quiet miracle has been
| |
| |
taking place. A mere week ago some people have begun to barricade themselves in their homes, expecting a wave of violence to swamp them today. What is happening here is the opposite. We are discovering, through the basic sharing of this experience, that we are all South Africans. It is as simple and as momentous as that. Most of us will return to our separate existences tomorrow. In the commotion of the coming days, months, years, much of this day may fade. But one thing we cannot, ever, forget: the knowledge of having been here together; the awareness of a life, a country, a humanity we share. By achieving what has seemed impossible we have caught a glimpse of the possible.’ Een echte multiraciale en multiculturele samenleving leek in de maak.
In de Afrikaanse literatuur werd de nieuwe politieke orde hartelijk verwelkomd, zoals in de roman Casspirs en Campari's van Etienne van Heerden, waarin het hoofdpersonage een tunnel graaft naar het nieuwe Zuid-Afrika. Hij geeft zijn pasgeboren baby de Afrikaanse naam Nomso Naomi of: ‘die môre wat aanbreek’. Ook Belle uit Die reise van Isobelle van Elsa Joubert ervaart in de slotbladzijden een epifanie: alle verschillen tussen de rassen verdwijnen. Het land is niet langer verdeeld in een ‘ons’ en een ‘hulle’; alle Zuid-Afrikaners worden tot ‘My mense’. Het is een erg aanlokkelijke visie op het nieuwe Zuid-Afrika die rond 1994 door velen gedeeld werd. De donkere periode van rassensegregatie en -discriminatie lijkt voorgoed voorbij.
De euforie van de verkiezingen duurde echter niet lang. In 1995 verscheen 27 April een jaar later/One Year Later. Terwijl in S.A. 2yApril 1994 de vreugde en de hoge verwachtingen elke uiting van scepticisme of elke voorzichtige aanmaning tot behoedzaamheid totaal ongepast maakten, overheerst nu een nieuw realisme. Het eerste enthousiasme heeft veld moeten ruimen voor ontnuchtering en soms zelfs regelrechte ontgoocheling. Er is een groeiend besef dat de geschiedenis zich herhaalt. De tergend langzame wederopbouw, de weerbarstige armoede, de toenemende criminaliteit en het aanzwellend geweld, de corruptie, de wankele economische situatie en de positieve discriminatie die door heel wat blanken als een omgekeerde vorm van racisme beschouwd wordt, dragen ertoe bij dat het vroegere op- | |
| |
timisme opeens heel erg naïef lijkt. In zijn bijdrage schrijft Abraham de Vries het volgende: ‘Nou huiwer ek soms en wonder: het die patrone van magsmisbruik, van korrupsie, van dom oneerlikheid, van politieke opportunisme, van geweld, van gewone mense se leed en lyding dan werklik so dieselfde gebly? Leef ek my lewe twee maal oor?’
Tijdens de apartheidsperiode kozen de Afrikaanse schrijvers ondubbelzinnig de kant van de underdog. De schrijvers traden op als openbare aanklagers die het kwaad en het onrecht bestreden waar ze het ook vonden. Beschouwen ze, in het nieuwe Zuid-Afrika, het nog altijd als hun taak om, weliswaar binnen een totaal andere context, dezelfde rol op zich te nemen? Hoe wordt de malaise in de Zuid-Afrikaanse maatschappij gereflecteerd in het hedendaagse Afrikaans proza en hoe interpreteren de Afrikaanse schrijvers in de woorden van André Brink: ‘[...] the state of our humanity, at this crucial juncture where a variety of cultures and languages and talents are groping towards intimations of a larger South African identity’ (1994)?
| |
Nieuwe parameters
De overgang naar een democratisch bestel houdt in dat de oude parameters plots geen bruikbaarheid meer hebben. De blanken bevinden zich in terra incognita. Ze reageren op verschillende manieren. Sommigen verwelkomen de nieuwe orde, anderen stellen zich afwachtend op. De meeste blanken aanvaarden de nieuwe regering als een fait accompli, maar zonder enthousiasme omdat ze niet weten wat de toekomst voor hen inhoudt. In ‘Walhalla’ (1997), een verhaal van Jaco Fouché, is een groep blanke reservisten opgeroepen voor een laatste kamp. Het leger gaat door een ingrijpend transformatieproces. Militaire basissen worden gesloten en zwarten van de bevrijdingsbewegingen zijn in het leger opgenomen. De blanke reservisten hebben alle houvast verloren. Hun machogedrag dient slechts als een rookscherm waarachter ze hun onzekerheid, ongemak en onvrede pogen te verbergen. Hun uniform en hun blanke huid gaven hun
| |
| |
steeds een geprivilegieerde positie. Die tijd is voorgoed voorbij. Nu moeten ze zelfs zwarte officieren salueren. De toekomst ziet er mistroostig uit: ‘Hy tik met sy vingerpunte teen sy bors. “Jy stap daar uit en jy weet jy is 'n Afrikaner, maak nie saak wat die wêreld sê nie.” “Those days are gone,” sê Lawrence. “From now on it's us who say ja baas, ja baas.” Hy lag, maar dit het niks met humor te doen nie, besef Reitz in 'n onaangename oomblik.’
Andere blanken zijn ronduit afwijzend. Ze zijn onvoorwaardelijk gekant tegen het nieuwe bewind. Het verhaal ‘Tandeka’ (2000) van Eben Venter (opgenomen in deel drie) gaat over Tandeka Radebe en haar familie, die al veertig jaar op de boerderij Beskuitfontein hebben gewerkt. Wanneer de oude boer en zijn vrouw besluiten om hun boerderij te verkopen, krijgen de zwarte arbeiders niet waarop ze recht hebben. Tandeka spreekt de boerin hierover aan, maar ze krijgt het bitse antwoord dat ze zich maar tot de nieuwe regering moet wenden omdat die nu voor de landarbeiders moet zorgen: ‘Hierdie land behoort nou aan julle en julle kan daarmee maak wat julle wil, want ek sal gelukkig nie meer hier wees om dit te aanskou nie. Maar wat ek en die Baas hier op Beskuitfontein gebou het, is nie julle s'n nie. Jy moet dit baie mooi begryp.’ Oude gewoonten en een paternalistische houding verdwijnen blijkbaar niet zomaar.
Andere blanken gedragen zich nog extremer. In het verhaal ‘Die laaste winter’ (1998) van Izak de Vries is een ultrarechtse religieuze sekte die gelooft dat de Afrikaners het door God uitverkoren volk zijn, ervan overtuigd dat de machtsovername door de zwarte meerderheid de vrije hand geeft aan de antichrist en het communisme. Oom Hans, hun spirituele leider, houdt zijn volgelingen voor dat ze in de komende lente hun Heer zullen ontmoeten. De auteur laat daarbij in het ongewisse of Oom Hans van zijn volgelingen verwacht dat ze collectief zelfmoord plegen of dat er een Armageddon zal plaatsvinden. In de ogen van deze religieuze fanatiekelingen zijn de zwarten duivels in persoon en is een zwarte regering gelijk te stellen met godslastering. Voor hen kondigt de komst van de lente een apocalyptische wedergeboorte aan.
| |
| |
Andere Afrikaners klampen zich even fanatiek vast aan hun heroïsche verleden. De overeenkomsten tussen het verleden en het heden zijn volgens hen inderdaad verbijsterend. Zoals in de Boerenoorlog worden de Afrikaners opnieuw bedreigd door een overweldigende overmacht. In het verhaal ‘Boeta, wat nou?’ van Christiaan Bakkes (in Ferreira 2001) wonen twee broers en hun vader een herdenkingsceremonie bij ter nagedachtenis van een voorouder die in de Boerenoorlog gestorven is. De broers zijn gekleed als confederale rebellen uit de Amerikaanse burgeroorlog. Ook deze hadden, zoals de Afrikaners, de moed om de zaak waarin ze rotsvast geloofden tot het uiterste te verdedigen. De zuidelijke machten en de Afrikaners verloren de oorlog maar werden niet verslagen. Frank en Jesse James, de helden van de twee broers, worden vergeleken met de bittereinders, Boeren die zich niet aan Engeland wilden overgeven: ‘Maar op hulle manier was hul bittereinders, dapper genoeg om hulle te verset teen 'n nuwe bedeling wat hulle en hul mense onregverdig behandel.’ Desondanks weten de twee broers, die beschreven worden als romantische avonturiers met een afkeer van zinloos geweld, niet hoe te reageren op de golf van gewelddadige criminaliteit die Zuid-Afrika teistert: ‘Boeta, wat sou Frank en Jesse gedoen het?’ Het antwoord op de vraag is duidelijk maar evenzeer de ultieme consequentie ervan. Zijn beide broers bereid om hun heldenverering zo ver door te trekken? De schrijver blijft de lezer het antwoord schuldig.
Als gevolg van positieve discriminatie zijn de kansen van de blanken op de arbeidsmarkt erg gekrompen; ze weten nauwelijks hoe ze de eindjes aan elkaar moeten knopen. Het is helemaal niet verwonderlijk dat zo veel mislukkelingen en psychiatrische gevallen het Afrikaanse prozatoneel bevolken. Gevoelens van frustratie, isolatie en wanhoop zijn schering en inslag. In de romans Erdvarkfontein (1998) en Stinkafrikaners (2000) geeft Tom Dreyer een tragikomische invulling aan de existentiële crisis waarin de Afrikaner zich bevindt. Erdvarkfontein is een dorpje in het midden van het woestijnachtige noordwesten van het land. Wie er verzeild raakt, heeft weinig of niets meer te verliezen. Toch blijven de personages, tegen alle hoop in, geloven in
| |
| |
een betere toekomst. De plannen die ze smeden, lopen echter steeds verkeerd af ofwel door hun eigen domheid ofwel door tegenslag. Uiteindelijk lijkt geweld nog de enige mogelijkheid om hun dromen te realiseren. De cultuur van criminaliteit en wetteloosheid roept een wereld op waarin alle waarden verdwenen zijn. Tom Dreyers personages gedragen zich als levensgrote stripfiguren. Ze gaan hun eigen dolle weg totdat hun wereld in een orgie van geweld ten onder gaat.
Niet alleen de romans van Tom Dreyer maar ook de verhalenbundels Paartie by Jake's (1997) van Jaco Fouché, Verdwaal (1997) van Herman Wasserman en Sweisbril (1999) van Jaco Botha worden onveilig gemaakt door outsiders en underdogs. De personages zitten gevangen in een troosteloos heden; ze hebben een verleden waaraan ze niet herinnerd willen worden en geen toekomst om naar uit te kijken. Ze zijn op drift geslagen. Alles wat overblijft, is een gapende leegte. Deze verhalenbundels schetsen de doelloosheid en de verveling van mensen die leven zonder hoop en vooruitzichten.
In de verhalenbundel Die aptyt van Anna Blow (2000) van Emile Joubert is de onmogelijkheid om een zinvolle relatie aan te gaan het centrale gegeven. De illusie van geluk en liefde wordt steeds weer verstoord. Dat deze verhalen zich afspelen tegen de achtergrond van het nieuwe Zuid-Afrika is niet zonder betekenis. De Afrikaner is aan zijn lot overgelaten. Er zijn geen waarden meer waaraan hij zich kan vastklampen; er is geen ideologie waarop hij kan terugvallen.
| |
Andere heersers
Dat de zwarten de macht in handen hebben, betekent echter niet dat alles in Zuid-Afrika anders is. Dezelfde patronen van geweld en uitbuiting bestaan nog steeds, zoals de verhalen ‘Sipho se skoen’ van Murray la Vita en ‘Extension lead’ van Charles Fryer (beide in Ferreira 2001) duidelijk maken. En waar de kleurlinggemeenschap erop had gerekend dat met het aantreden van de nieuwe regering ook haar situatie grondig zou wijzigen, is ze be- | |
| |
drogen uitgekomen. Onder het blanke bewind werden de kleurlingen beschouwd als te donker om wit te zijn. Nu zijn ze te wit om voor zwart te kunnen doorgaan. In de verhalen ‘Doktor Olraait’ van Peter Snyders en ‘Introspeksie’ van Anthony Wilson (beide in Ferreira 2001) wordt de blijvende discriminatie van de kleurlingen aan de kaak gesteld.
De blanken wonen in een ander land. Terwijl ze in de apartheidsdagen straffeloos hun gang konden gaan, zijn ze nu niet langer boven de wet verheven. Ze moeten rekenschap afleggen voor hun onverantwoordelijk en brutaal gedrag, zoals in het verhaal ‘Langnaweek op Rietkuil’ (1998) van P.J. Bosman. In ‘Die verlede lê nog voor’ (1998) van Izak de Vries, heeft Jan Coetzee zijn leven volledig onder controle. Hij is gelukkig getrouwd en zijn toekomst ziet er goed uit. Alles zou volgens plan en naar wens verlopen, als hij maar niet zo bang was te worden opgeroepen om voor de Waarheids- en Verzoeningscommissie getuigenis af te leggen over wandaden die hij tijdens zijn laatste dienstperiode begaan heeft. Zijn misstappen, waarvan zijn vrouw geen weet heeft, hangen als een zwaard van Damocles boven zijn hoofd.
In ‘Ons moetvir jou 'n bees slag’ (1998), een anderverhaal van Izak de Vries, wordt ook Johannes geplaagd door nachtmerries over de gewelddaden die hij tijdens zijn legerdienst begaan heeft. Uiteindelijk besluit hij zich aan een Zoeloezuiveringsritueel te onderwerpen. Hij bekent zijn schuld en wordt door de zwarte gemeenschap vergeven: ‘Dit is so maklik. Phosa ngemva, sit dit agter jou neer. Dit is verby. Die heling kan begin.’ Johannes vindt zijn gemoedsrust terug.
Vergevingsgezindheid moet komen van de vroegere slachtoffers van de apartheid: de zwarten en de kleurlingen. Abraham Phillips, E.K.M. Dido and A.H.M. Scholtz zijn kleurlingschrijvers die in de jaren negentig op het voorplan getreden zijn. Het pleidooi voor vergevingsgezindheid van Dido in Die storie van Monica Peters: ‘Onthou, geen haat of wraak nie, laat regverdigheid seëvier’ wordt geëchood door A.H.M. Scholtz in het voorwoord van Langsaan die vuur en door Abraham Phillips in Die verdwaalde land.
| |
| |
Vergeven is natuurlijk niet zo eenvoudig als het klinkt. In het verhaal ‘Wintervoorraad’ (1997) van Abraham de Vries, is Abigail, een kleurlinge, manager van een supermarkt. Op een dag ziet ze in de zaak waar ze werkt, Cluver Kleynhans, de directeur die haar wegzond van de blanke school waar ze leerlinge was. Dit voorval ruïneerde haar jeugd. Ze overweegt om de confrontatie aan te gaan maar besluit om het niet te doen wanneer ze hem tegen een andere klant hoort zeggen hoe blij hij is dat de school nu een kleurling als hoofdleerling heeft, waaraan hij toevoegt dat hij steeds geprobeerd heeft om het apartheidssysteem van binnenuit te veranderen. De verwoede poging van de directeur om zichzelf te rechtvaardigen is voor Abigail voldoende compensatie voor haar vernedering: ‘Van al die heldhaftigheid sal hy nog baie moet vertel. Hy het nog ver om te kruip.’ Bovendien herinnert ze zich de waarschuwende woorden van Zuster Denise: ‘Don't be like them, kid, don't become addicted to the past.’
De maatschappelijke en politieke veranderingen zijn niet altijd even zichtbaar maar ze zijn nochtans erg ingrijpend, zoals het verhaal ‘Wesenlike werklikheid’ van Rachelle Greeff (2001) aanduidt (zie deel drie). Het verhaal ‘Regstellende aksie’ (1997) van Herman Wasserman schetst een ironische ommekeer van rollen wanneer een zwarte huisbediende haar blanke werkgever betaalt voor een seksuele escapade.
Slechts heel zelden slagen de blanken erin de overhand te krijgen. In het verhaal ‘My naam is Anna’ van Anna Kemp (in Ferreira 2001) gebruikt Anna Labuschagne het pseudoniem Anna Mofokeng in een verhalenwedstrijd georganiseerd door de lokale supermarkt. Ze wint de eerste prijs. Wanneer ze bij de prijsuitreiking opdaagt, zijn de organisatoren verbijsterd omdat ze natuurlijk een zwarte vrouw verwacht hadden. Na enig aarzelen krijgt ze toch haar prijs. Voor één keer zijn de rollen omgekeerd en worden de nieuwe machthebbers met hun eigen wapens verslagen. Het is wel ironisch dat Anna's levensverhaal in wezen niet verschilt van dat van een zwarte vrouw.
| |
| |
| |
Veranderde zeden
Niet altijd zijn de gevolgen van het transformatieproces even onschuldig of hilarisch. Er is ook een veel donkerder kant. In het verhaal ‘Boek’ van Riana Scheepers uit de bundel Feeks (1999) is een blanke docente Afrikaans erg verontwaardigd omdat een zwarte studente een boek dat ze voor haar had meegebracht in de vuilnisbak gooit. De docente had het boek pas na lang zoelcen gevonden in een tweedehandsboekwinkel in Kaapstad. Het is het drama Kanna hy kô hystoe van Adam Small. Het boek werd naar de boekhandel gebracht door een blanke vrouw die op het punt staat het land te verlaten na een traumatische nacht waarin ze aangerand en verkracht werd. De docente haalt het boek uit de vuilnisbak maar legt het er dan terug in.
Vanuit het standpunt van de docente treedt de zwarte studente volledig irrationeel op. Het verhaal geeft er wel een verklaring voor. In een flashback wordt een klassituatie op een zwarte school beschreven waarin een domme leerling weggestuurd wordt omdat hij zijn huiswerk niet gemaakt heeft. Om zijn woede te bekoelen scheurt de leerkracht het boek van de leerling stuk met de woorden: ‘As iemand gedink het dat hy hierdie boeke kan oorneem, wil ek waarsku: lees die boeke van hierdie stommerik en sy dom siel trek in jóú in!’ Deze waarschuwing verklaart het gedrag van de studente, maar de docente heeft er geen weet van. Tussen beiden bestaat een onoverbrugbaar misverstand.
Bovendien wordt het gedrag van de zwarte studente en van de zwarte leerkracht gesteld tegenover de liefde voor boeken van de docente, de aangerande vrouw en de boekhandelaar. Van de zwarte studenten wordt verder ook nog gezegd dat ze liever geld aan kleding en juwelen besteden dan aan boeken. ‘Boek’ geeft dan ook aan dat er een gapende kloof bestaat tussen de opvattingen van blanken en zwarten. De blanken moeten zich aanpassen aan de veranderde politieke en maatschappelijke omstandigheden. Maar het is duidelijk dat de veranderingen die zich voltrekken, niet altijd verbeteringen zijn.
Het nieuwe Zuid-Afrika lijkt het einde te betekenen van de Europese tradities en waarden. En dit ondanks het feit dat er
| |
| |
voortdurend op de blanken een beroep gedaan wordt om werk te verschaffen en om financiële en materiële ondersteuning te verlenen aan berooide zwarten. De verhalen ‘Extension lead’ van Charles Fryer en ‘'n Dag in die wingerd’ van Helen de Kock (beide in Ferreira 2001) handelen over dit onderwerp. Het verhaal ‘Die aandsakkie’ van Elsa Joubert (in Ferreira 2001) duidt aan dat de Europese leefwijze voorgoed afgedaan heeft, want zelfs het bijwonen van een klassiek concert is niet meer zonder gevaren. Bovendien maakt de confrontatie met de zwarte straatkinderen, die de concertgangers tijdens de pauze beroven, het onmogelijk om nog rustig van westerse klassieke muziek te genieten.
Toch staat er meer op het spel dan de luxe om onbekommerd over de cultuurproducten van de westerse beschaving te kunnen beschikken, de morele druk om een helpende hand te reiken of zelfs de noodzaak om andere normen te aanvaarden. De zwarte machthebbers worden ook beschuldigd van het gebruik van intimidatie en geweld om hun wil af te dwingen. De roman Disgrace door J.M. Coetzee bracht in Zuid-Afrika een hele discussie op gang wegens de schokkende voorstelling van de meedogenloosheid van de zwarten tegenover de blanken.
Een gelijkaardige situatie wordt beschreven in het verhaal ‘Kompos’ van Henning Pieterse (ook opgenomen in deel drie). Samen met een handlanger breekt de tuinman op een nacht in het huis van zijn werkgever in. Deze laatste wordt doodgeslagen en zijn vrouw Mariana verkracht. Mariana raakt in verwachting en doodt vermoedelijk de baby bij de geboorte. Ze begraaft het lijkje in de tuin. Wanneer de tuinman - nog steeds dezelfde want de daders werden niet gegrepen - het lijkje ontdekt, graaft hij het dieper de grond in, waar het compost zal worden. Het verhaal suggereert dat Zuid-Afrika een kweekgrond van geweld en dood is en wellicht altijd zal blijven. Het feit dat de vriendelijke behandeling van de zwarte tuinman door het blanke echtpaar terugbetaald wordt met verkrachting en moord doet de vraag rijzen of de rassen ooit vreedzaam naast elkaar zullen kunnen leven.
| |
| |
Het is in deze omstandigheden niet verwonderlijk dat de blanken zich bedreigd voelen. De toenemende criminaliteit werpt een donkere schaduw over hun leven. Huizen worden leeggeroofd, onschuldigen aangevallen, verwond en soms gedood, vrouwen verkracht, auto's brutaal gestolen. De vrees voor de eigen veiligheid is haast tastbaar. Bovendien is het geweld onvoorspelbaar, onnodig en boosaardig. De blanken zijn verplicht zich in hun huizen te barricaderen. En zelfs daar zijn ze niet meer veilig. Niemand kan nog vertrouwd worden. Gevaar dreigt overal. Het is aanleiding tot een permanente toestand van alertheid en angst. De verhalen ‘Vals alarms’ van Corlia Fourie en ‘Sjuut’ van Erika Murray-Theron (beide in Ferreira 2001) gaan over dit onderwerp. Ook in een aantal andere recente teksten is de criminaliteitsgolf een terugkerend thema, bijvoorbeeld in Rachelle Greeffs verhalenbundel Merke van die nag (2001). Trouwens, in teksten waar het geweld niet centraal staat, speelt het dikwijls op de achtergrond mee.
Terwijl in de apartheidsperiode de zwarten gewoonlijk als de slachtoffers van blank racisme werden voorgesteld, heeft zich nu een volledige ommekeer voorgedaan. De blanken worden niet langer afgeschilderd als rabiate racisten, maar als welwillende idealisten, zoals het echtpaar in ‘Rooi kombersie’ (2001) van Rachelle Greeff, of als werkgevers die bezorgd zijn om hun zwarte werknemers. Bovendien zijn de slachtoffers van zwart geweld dikwijls weerloze kinderen of vrouwen, zoals de dokter in ‘Wit’ van Amerie van Straaten (in Ferreira 2001), die bovendien werkzaam is in een hospitaal in een zwarte woonbuurt.
In hun wanhoop, die nog gevoed wordt doordat de politie niet bij machte is om het geweld in te dammen, worden de blanken er soms toe gebracht om het recht in eigen hand te nemen. In het verhaal ‘Manus was 'n sagte man’ van Margaret Bakkes (in Ferreira 2001) schiet Manus, een boer, de zwarte moordenaar van zijn zoon dood. Als hij dit tijdens het apartheidsbewind had gedaan, zou hij als rabiaat racist gebrandmerkt zijn. Nu wordt de wraak van Manus voorgesteld als een daad van gerechtigheid voor de zinloze moord op zijn zoon.
Het alomtegenwoordige geweld verplicht de blanken om hun
| |
| |
relatie met hun land te heronderzoeken. Sommigen besluiten te vertrekken, anderen daarentegen bevestigen hun verbondenheid met Zuid-Afrika. Dit is het geval in de verhalen ‘Respyt’ van M.C. Botha en ‘Ek en die nuwe Suid-Afrika’ van Cecile Cilliers (beide in Ferreira 2001) en in de roman Donkermaan (2000) van André Brink. Via zijn platonische liefde voor de jonge Tessa, die in zijn huis logeert, raakt Ruben, een wereldvreemde gepensioneerde bibliothecaris, meer ingesteld op de buitenwereld. Ook het huisspook, Antje van Bengale, en zijn zwarte huishoudster, Margrieta, steken daarbij een handje toe. Na een aanval op Ruben en Tessa tijdens een wandeling realiseert Ruben zich dat hij de kreten om hulp van zijn landgenoten al te lang genegeerd heeft. Donkermaan brengt een boodschap van geloof en hoop, in tegenstelling tot Disgrace vanJ.M. Coetzee. Op deze manier wordt, paradoxaal genoeg, het geweld tot een katalysator voor verandering. Het is slechts door de positieve maatschappelijke betrokkenheid van iedereen dat een verbetering kan worden bewerkstelligd. De blanken kunnen hun morele verplichtingen ten opzichte van de Zuid-Afrikaanse gemeenschap niet ontlopen.
De donkere wolk van het geweld heeft dus toch een zilveren randje. Terzelfder tijd brengt het lichamelijke en geestelijke leed de rassen dichter bij elkaar, zoals in ‘Nag van twee vroue’ (1998) van P.J. Bosman. In ‘Maar daar is’ (1999), een verhaal van Riana Scheepers, is een bejaard echtpaar het slachtoffer van een brute aanranding in hun eigen huis. Diep geschokt sluit de vrouw zich van de buitenwereld af. Wanneer hun oude huishoudster haar bezoekt om haar medeleven te betuigen, beurt ze toch wat op: ‘Daar is nie troos in hierdie land nie, weet die vrou, maar daar is.’ In beide verhalen overstijgt de band van een gedeeld menselijk lot de barrières tussen de rassen.
Zo wordt het mogelijk om de verschillen tussen de bevolkingsgroepen te overstijgen. Inderdaad, zodra de rassenvooroordelen verdwenen zijn, kan de ander als een gelijke benaderd worden. Dit is het geval in het humoristische verhaal ‘Meneer Visagie kom tot 'n besluit’ door Izak de Vries (in Ferreira 2001).
Ook Antjie Krog ijvert in haar Afrikaanse en Engelse werken voor de totstandkoming van een regenboogparadijs. Dit kan
| |
| |
slechts door het aanvaarden van de ‘ander’ als mens. In boeken als Relaas van 'n moord (1995) en A Change of Tongue (2003) probeert ze de voorwaarden te scheppen die het mogelijk maken om Zuid-Afrika en het individu weer heel te maken. Ze is er vast van overtuigd dat transformatie haalbaar is en dat een nieuwe maatschappij tot stand kan komen waarin iedereen met hetzelfde respect behandeld wordt, zoals ze in Country of My Skull aangeeft: ‘God. Does He hear us? Does He know what our hearts are yearning for? That we all just want to be human - some with more colour, some with less, but all with air and sun. And I wade into song - in a language that is not mine, in a tongue I do not know. It is fragrant inside the song, and among the keynotes of sorrow and suffering there are soft silences where we who belong to this landscape, all of us, can come to rest. Sometimes the times we live in overflow with light.’ Misschien is er, ondanks alle problemen, toch nog reden voor optimisme.
Het beeld dat het hedendaagse Afrikaanse proza van de Zuid-Afrikaanse maatschappij oproept, is beslist niet rooskleurig. De Afrikaanse schrijver windt er geen doekjes om: Zuid-Afrika is nog steeds geen multicultureel en veelrassig paradijs. De problemen waarmee Zuid-Afrika te kampen heeft, laten weinig of geen ruimte voor uitingen van naïef optimisme. Integendeel, de eerste golven van enthousiasme zijn weggeëbd en vervangen door een vloedgolf van desillusies. De heldere kleuren van de regenboognatie hebben veel van hun luister ingeboet. De Afrikaanse literatuur brengt een accurate seismografische registratie van de schokgolven die de Zuid-Afrikaanse maatschappij treffen. De betrokkenheid van de Afrikaanse schrijver bij zijn land blijft echter even sterk als in het verleden. Dit engagement leidt tot literaire werken die niet altijd perfect geschreven zijn maar wel steeds weten te boeien. Soms zijn ze provocerend, soms ergerniswekkend maar nooit laten ze de lezer onberoerd of onbetrokken.
|
|