| |
| |
| |
11 Het proza van bruine schrijvers
Een sociale agenda
Een van de opmerkelijkste ontwikkelingen tijdens het laatste decennium van de twintigste eeuw is de plotse aanwezigheid op de Afrikaanse literaire scene van een groep kleurlingliteratoren die proza schrijft. ‘Die opeense verskyning van die een pragtige Afrikaanse prosawerk na die ander uit die vroeër gemarginaliseerde gemeenskappe is die literêre wonder van die jare negentig,’ schrijft Wium van Zyl (1997) niet zonder enige overdrijving. Waar kleurlingdichters, onder wie S.V. Petersen, P.J. Philander, Adam Small, Peter Snyders, Patrick Petersen, Marius Titus, Vincent Oliphant en een buitenbeentje als Clinton V. du Plessis een niet onbelangrijk aandeel in de Afrikaanse poëzie opeisen en waar een drama als Kanna hy kô hystoe uit 1965 van Adam Small een van de scharnierwerken uit de Afrikaanse dramaliteratuur is, laten tot 1990 kleurlingprozaïsten grotendeels verstek gaan.
De publicatie van Die verdwaalde land van Abraham Phillips in 1992 leidt de prozaopbloei in. Andere schrijvers volgen in zijn voetsporen. Elias P. Nel, Karel Benjamin, S.P. Benjamin, Clive Smith, E.K.M. Dido, Kirby van der Merwe, Joseph Marble en A.H.M. Scholtz debuteren in de jaren negentig met verhalenbundels, romans of autobiografische getuigenissen.
Deze onverwachte vloed van prozapublicaties heeft ongetwijfeld te maken met een nieuw politiek en socio-cultureel klimaat waarin enerzijds het Afrikaans zijn stigma als taal van de onderdrukker kwijtraakt en anderzijds de kleurlingschrijvers zich de vrijheid kunnen veroorloven om ondubbelzinnig tegen de apart- | |
| |
heid stelling te nemen zonder hun manuscripten gewraakt te zien. Abraham Phillips geeft trouwens in de inleiding van Die verdwaalde land aan dat zijn docunovelle, die een stukje doodgezwegen geschiedenis van de apartheid uit de doofpot haalt, nooit vóór 11 februari 1990, de dag van de vrijlating van Nelson Mandela, zou kunnen zijn gepubliceerd.
In het nieuwe Zuid-Afrika ontstaan er nieuwe publicatiemogelijkheden. Vooral uitgeverij Kwela, die in 1994 van start gaat, speelt hier een voortrekkersrol. Het is de bedoeling van deze uitgeverij om aan opkomende zwarte en bruine schrijvers kansen te bieden die ze in het verleden bij de gevestigde uitgeverijen nauwelijks of niet gekregen hebben. Kwela wil een onontgonnen creatieve ader aanboren en een nieuw publiek bereiken.
Verder speelt mee dat, met de overgang naar een meerderheidsregering in 1994, de Nasionale Pers, de machtigste Afrikaanstalige mediaspeler, waarvan ook Kwela deel is gaan uitmaken, door zwarte en bruine schrijvers niet langer als een bastion van Afrikaner nationalisme wordt beschouwd.
Ten slotte wordt ook het gebruik van het Kaaps - de variant van het Afrikaans die de omgangstaal van de kleurlingen in de Kaapprovincie is - als literaire taal niet langer als een struikelblok ervaren. Dat was vroeger wel anders, zoals in het voorwoord van Swart Afrikaanse skrywers (1985) wordt aangegeven: ‘Sommige skrywers meen ook dat uitgewers en kritici nie hulle “vreemde” verwysingswêreld en idioom begryp nie. Die feit dat heelwat werke nie vir publikasie aanvaar word nie, word veral hieraan gewyt.’
Abraham Phillips debuteerde in 1992. met Die verdwaalde land. Dit kleine boekje deed heel wat stof opwaaien. Die verdwaalde land is een autobiografisch werk, waarin Ronny een feitelijk relaas brengt van de inspanningen van zijn familie om te weten te komen wat er gebeurde met zijn broer Selula. Deze verdween zonder een spoor na te laten. Terwijl het uitdrukkelijke doel van het boek is om de waarheid te ontdekken, gaat het om veel meer dan Selula's verdwijning alleen. Die verdwaalde land beschrijft de impact van de apartheid op de kleurlinggemeenschap: de machteloosheid en vernedering die gevoeld worden
| |
| |
door de man in de straat, zijn lijden en vrees, maar ook zijn moed en doorzettingsvermogen wanneer hij geconfronteerd wordt met de brutaliteit en de straffeloosheid waarmee de politie te werk gaat. De kracht van Phillips' getuigenis ligt vooral in de ontwapenende eenvoud ervan.
In zijn tweede boek, Erfenis van die noodlot (1993), verdwijnt de apartheid naar de achtergrond. Saartjie Steenberg woont met haar grootouders in de kleurlinggemeenschap van Biesiesvlei. Wanneer Karel en Omers, twee zorgeloze zielen, in een hok in hun achterplaats komen wonen, is Saartjie erg opgewonden. Met Karel en Omers in de buurt is er altijd wel iets te beleven. Op een dag keert het geluk zich tegen hen. Ze brengen, onopzettelijk, de plaatselijke joodse handelaar om. Ze worden schuldig bevonden aan moord en ter dood veroordeeld. Voor Saartjie is dit een geweldige schok. Na de dood van haar grootouders verhuist ze naar Kaapstad om er een nieuw leven te beginnen. Erfenis van die noodlot handelt over het goede, het slechte en het lelijke in een kleine gemeenschap. Het boek kan echter niet helemaal overtuigen: de karakteruitbeelding is niet indringend genoeg en de verhaallijn valt wat te mager uit.
Die Messiasbende (1997) is Abraham Phillips' derde prozawerkje. Dit verhaal over een groepje dakloze zwervers, die aan brandspiritus verslaafd zijn, is een pleidooi voor begrip en medeleven. Deze verschoppelingen zijn ook mensen. Te veel aandacht voor het anekdotische en het melodramatische laat echter te weinig ruimte voor de ontginning van de tragische kant van deze verschrompelde levens.
De apartheid en maatschappelijke problemen zijn ook belangrijke thema's in het werk van E.K.M. Dido. Rugdraai en stilbly (1997) is de opvolger van Die storie van Monica Peters. Deze laatste roman vertelt van een liefdesverhouding over de kleurgrens heen. De twee geliefden, de blanke Eric Richmond en de zwarte Monica Peters, zijn antiapartheidsactivisten. Door hun huwelijk zijn ze verplicht Zuid-Afrika te ontvluchten. Ze bouwen een nieuw leven op in Engeland. Na de opheffing van het verbod op het anc keren ze terug. Erics blijvende politieke betrokkenheid kost hem het leven. Toch eindigt de roman met een
| |
| |
positieve noot, namelijk de verkiezingsoverwinning van het anc en de triomfantelijke ontvangst van Nelson Mandela in Kaapstad. De strijd was niet tevergeefs: ‘Almal wat hulle lewe vir hierdie land neergelê het, is vandag gelukkig.’ Zuid-Afrika is een land dat Gods oogmerken vervult door te bewijzen: ‘[...] hoe mense van verskillende rassegroepe, kulture, gewoontes en geloofsoortuigings saam in liefde en vrede kan leef.’ Die storie van Monica Feters is een oproep tot de gelijkwaardige behandeling van de rassen en een ode aan de liefde. Door de kracht van de liefde kunnen de scheidingsmuren tussen de rassen afgebroken worden.
Rassenvooroordelen in de kleurlinggemeenschap vormen het onderwerp van de derde roman van E.K.M. Dido, 'n Stringetjie blou krale (2000). Als ze voortdurend door nachtmerries geplaagd wordt, is Nancy Hendriks verplicht de confrontatie met haar verleden aan te gaan. Ze heeft haar zwarte afkomst verloochend en zich volledig in de kleurlinggemeenschap geïntegreerd. Slechts door te erkennen dat haar wortels in de zwarte gemeenschap liggen, kan Nancy innerlijke vrede vinden, ondanks de huwelijksproblemen die daar het gevolg van zijn.
De roman houdt een scherpe veroordeling in van de racistische houding van de kleurlingen tegenover de zwarten. Met de komst van een zwarte meerderheidsregering is hierin geen verandering gekomen. Dido onderneemt echter geen enkele poging om naar de oorzaken van dit racisme te peilen. De lezer moet het uitsluitend stellen met het levensverhaal van Nancy. Door dit gebrek aan diepgang krijgt 'n Stringetjie blou krale de allure van een soapserie.
In 2003 verschijnt Dido's vierde roman: Die onsigbares. Centraal staan de vrouwen van een aantal politiemannen. Ze hebben het erg moeilijk omdat het beroep dat hun echtgenoten uitoefenen in het nieuwe Zuid-Afrika uiterst gevaarlijk geworden is. Ondanks de actualiteit van het onderwerp kan deze roman niet helemaal overtuigen.
Abraham Phillips en E.K.M. Dido vertellen verhalen zonder franjes. Hun boeken zijn beslist geen voer voor filosofen of filologen. Dat ze ondanks de eenvoud van stijl en inhoud hun lezers
| |
| |
kunnen bekoren en boeien, ligt aan de passie en de gedrevenheid waarmee ze hun verhalen brengen.
Clive Smiths Bly te kenne, Braam (1997) en S.P. Benjamins Die reuk van steenkool (1997) halen een veel hoger literair niveau. Opnieuw draait alles om familieproblemen. Beide verhalen worden overgedragen door kind-vertellers die hun eerste seksuele ervaringen moeten verwerken. Ze gaan door een initiatieproces maar de wereld van de volwassenen waartoe ze toegang verkrijgen heeft niets paradijselijks. Wanneer de helden uit hun kinderjaren van hun voetstuk vallen, blijven alleen scepticisme en wantrouwen over. In Die reuk van steenkool, waarin realistische scènes naadloos in surrealistische overgaan, geldt dit wantrouwen ook voor de toekomstige zwarte regering: “‘Mandela,” lag my ma. “Die swart god in die krip?” “Júlle god in die krip, ja,” sê my pa. “Júlle god in die krip. Maar vir wie gaan hy kom vrymaak?” My pa suig weer hard en diep aan sy pyp. “Deur wie is hy gestuur? Aan wie is die boodskap in sy hand gerig? Is dit geskryf in 'n taal wat ook ons verstaan?”’
Dat de mens meer dan ooit beschermengelen nodig heeft, blijkt heel duidelijk uit Benjamins bundel Die lewe is 'n halwe roman (1999), een verzameling verhalen die door talloze kruisverwijzingen een hecht geheel vormt. De engelen die totaal nodeloos in de proloog opgevoerd worden, zijn echter niet opgewassen tegen hun taak. De meeste verhalen spelen zich af in de krottenbuurt Happy Valley. Alle hoofdpersonages zijn door het leven verminkt. Hun omstandigheden zijn erbarmelijk en het leven dat ze leiden is uitermate precair. Voor hen bestaat er geen veiligheid of geborgenheid, meestal als gevolg van de dreiging die van hun naaste omgeving uitgaat. De volslagen troosteloosheid van een verkommerd bestaan wordt door de verzuchting naar of de herinnering aan iets beters nog dikker in de verf gezet. Het paradijs bestaat echter niet en het leven is een hel. Benjamin beeldt zijn personages, de zwakkeren in de maatschappij, met grote deernis uit. Hij schetst met soms verbijsterende directheid de onverbiddelijkheid van hun barre leefwereld.
Dat het leven in de krottenbuurten en townships inderdaad allesbehalve fraai is, blijkt ook uit het autobiografische werk Ek,
| |
| |
Joseph Daniel Marble (1999) van Joseph Marble. De auteur groeide in de jaren zeventig in de kleurlingtownships van Johannesburg op. Hier geldt alleen de wet van de sterkste. Bendes terroriseren de woonbuurten; het sociale en het familiale weefsel is er volledig ontrafeld. Geweld is alledaags, en seks, zelfs op zeer jeugdige leeftijd, een vanzelfsprekendheid. Het leven is er tot zijn primitiefste vorm herleid. In een dergelijke omgeving móet het individu ontsporen.
Ek, Joseph Daniel Marble schetst een ontluisterend beeld van het leven in de kleurlingwoonbuurten. Meer nog dan de schokkende incidenten wijst de naïviteit van de verteller, die zich nauwelijks bewust lijkt van de onaanvaardbaarheid van zijn vroegere gedrag, op volslagen bandeloosheid. Het pleidooi voor meer aandacht voor de kinderen die afhankelijk zijn van welzijnszorg, en het besef dat het leven toch meer te bieden moet hebben, zijn de enige schrale tekens van hoop in een werk dat ongezouten de nachtzijde van het leven in de townships onthult.
Het is niet abnormaal dat men uit een dergelijke omgeving wil ontsnappen. Daarover gaat Klapperhaar slaap nie stil nie (1999), de debuutroman van Kirby van der Merwe. Klapperhaar wordt gebruikt om matrassen op te vullen. Het is allesbehalve een luxeartikel. De titel verwijst dan ook naar de miserabele levensomstandigheden in de kleurlingwijken van Zuid-Afrika.
Kinta Januarie heeft zich opgewerkt tot een succesvolle advocate. Ze woont in een modieus ingericht huis in Kaapstad; met haar familie heeft ze haast geen contact meer. Haar verleden heeft ze van zich afgeschud. Als haar vader, die ze nooit heeft gekend, in coma in het hospitaal wordt opgenomen, leidt dit onvermijdelijk tot een confrontatie met haar achtergrond. Met Hans, een blanke jeugdvriend van haar vader, knoopt ze vriendschapsbanden aan. Met Gustav, een dokter, die op haar verliefd raakt en op de begrafenis van haar vader zwaar wordt toegetakeld door een kleurlingbende, lijkt een mooie toekomst in het vooruitzicht. De clichés worden lustig rondgestrooid.
Centraal staat de identiteitsproblematiek. Kinta heeft haar keuzes gemaakt. Ze wil niet aan haar afkomst herinnerd worden. Haar carrière gaat voor haar boven alles. Van het heroverwegen
| |
| |
van haar opties is echter geen sprake, waardoor de tegenstelling tussen heden en verleden, tussen Kaapstad en de kleurlingbuurten onvoldoende wordt uitgewerkt. De roman komt daardoor niet tot leven. Kinta is even vaal en steriel als het huis waarin ze woont. Nochtans stelt deze roman, door de focus op de identiteitsproblematiek van de kleurling tegen de achtergrond van het transformatieproces in Zuid-Afrika, een actueel probleem aan de orde.
Waar Kinta haar wortels uitrukt, celebreert Elias P. Nel met warmte en een tikkeltje weemoed het leven in de kleurlinggemeenschap. Iets goeds uit Verneukpan? (1998) en Mafoiing en annerlike gelofietjies (2001) zijn in de categorie streekliteratuur onder te brengen. De schrijver verplaatst de lezer naar een ongecompliceerde plattelandswereld met zijn wel en wee, zijn bijgeloof, schijnheiligheid, vetes en racisme. Elias Nel weet de mensen uit deze gemeenschap raak te tekenen. De taal van de vertellingen is niet het Standaardafrikaans maar een variant zoals die gesproken wordt in de kleurlinggemeenschap, waardoor ze aan authenticiteit winnen. Soms zijn de verhalen te anekdotisch van aard om te kunnen beklijven.
Een nostalgische ondertoon is ook kenmerkend voor Staan uit die water uit!: 'n Kaapse jeugd (1996) en Pastoor Scholls trek sy toga uit en ander stories (1999) van Karel Benjamin. De vertellirigen zijn dikwijls op autobiografische anekdotes gebaseerd. Herkenbaarheid staat voorop: ‘Benjamin se vertellinge eggo die ervaringe van derduisende swart stedelinge: nie net in die verlede nie, selfs vandag nog,’ schrijft Hein Willemse (1997) over Karel Benjamins eersteling. Door zijn humor maakt Karel Benjamin zijn verhalen bijzonder licht verteerbaar.
De hierboven besproken kleurlingschrijvers, afgezien van Elias Nel en Karel Benjamin, beschrijven in hun werk het rauwe leven in de bruine gemeenschap. De volwassenen zijn nauwelijks in staat de slagen van het noodlot af te weren. Zelfs kinderen zijn genadeloos overgeleverd aan de grillen van het leven. Het individu slaagt er niet in zijn zwakheden te overwinnen en zijn situatie te verbeteren. Aan de apartheid wordt voor deze gang van zaken
| |
| |
niet alle schuld gegeven, ondanks het feit dat de erbarmelijke toestand in de kleurlingbuurten er grotendeels aan toe te schrijven is. De meeste werken brengen dan ook eerder een sociale dan een politieke boodschap.
| |
De geschiedenis van rassendiscriminatie
De geschiedenis van de rassendiscriminatie en de invloed ervan op de kleurlinggemeenschap vormt het onderwerp van de literaire werken van A.H.M. Scholtz, ongetwijfeld een van de belangrijkste bruine schrijvers. Scholtz is een geboren verteller. Reeds zijn eerste werk, Vatmaar, maakte opgang. Deze roman werd door de literaire kritiek erg goed onthaald en terecht met een aantal prestigieuze literaire prijzen bekroond.
Vatmaar is het verhaal van de inwoners van een klein dorpje met dezelfde naam. Het is een gemengd gebied, op enkele kilometers afstand van het blanke dorp Du Toitspan in de buurt van Kimberley, waarmee het een ongemakkelijke verhouding heeft.
Vatmaar geeft vooral aan de oudere inwoners van het dorp de gelegenheid om hun levensverhaal op te dissen. Het resultaat is een bont weefsel, fel gekleurd door de persoonlijkheid en de ervaringen van de verschillende vertellers. Een caleidoscopisch beeld wordt opgeroepen van het leven met zijn ups en downs, zijn goede en minder fraaie kanten.
Vooral door hun christelijke geloof, waarin ze een rotsvast vertrouwen stellen, slagen de inwoners van Vatmaar erin de grootste tegenslagen te verwerken. Hun geloof geeft kracht en hoop. De moeilijke periodes worden beschouwd als een karaktertest door God, waarop gewoonlijk een beloning in de vorm van voorspoed en liefde volgt. De meeste verhalen kennen een gelukkige afloop. Vatmaar lijkt wel gemodelleerd op het sprookje van Assepoester. Soms lijkt het allemaal een beetje te mooi om waar te zijn.
De roman speelt zich hoofdzakelijk in het eerste kwart van de twintigste eeuw af. Het was toen voor de verschillende rassen nog mogelijk om in gemengde buurten te wonen en gemengde huwelijken aan te gaan. Nochtans tonen de meeste blanken, en
| |
| |
zeker de inwoners van Du Toitspan, door neer te kijken op de kleurlingen openlijk hun racisme. De meest aangrijpende episodes uit de roman hebben te maken met discriminatie en uitsluiting. Toch wordt racisme niet enkel in zwart-wittermen beschreven. Ook binnen de gemengde gemeenschap van Vatmaar is niet iedereen gelijk. Ook daar bepaalt de huidskleur de status van het individu: des te witter de huidskleur, des te hoger het aanzien in het dorp.
Vatmaar wijst erop dat er goede en slechte mensen zijn, zoals ook individuen een goede en een slechte kant hebben. Natuurlijk hebben de niet-racistische inwoners van Vatmaar een integriteit en een edelheid die de blanke inwoners van Du Toitspan te schande maakt. Waar Vatmaar een historische roman is - het werk beeldt een Zuid-Afrika uit zoals het was voor de apartheid geïntroduceerd werd - heeft het boek ook een utopische kwaliteit: het toont, vooral in de beginfase van de vestiging, hoe Zuid-Afrika had kunnen zijn zonder racisme. Het verleden fungeert daardoor als een spiegel waarin een glimp van de toekomst kan worden opgevangen.
Vatmaar is ongetwijfeld een belangrijke roman. Toch is het werk niet zonder onvolkomenheden. Het gebrek aan literair vakmanschap heeft een zekere charme maar doet soms toch wat al te naïef aan. Bovendien lijkt de schrijver af en toe zijn greep op de verhaalstructuur te verliezen. Desondanks vertelt Vatmaar een boeiend verhaal over mensen van vlees en bloed voor wie de lezer erg veel sympathie voelt.
Langsaan die vuur (1996) is het tweede prozawerk van Scholtz. Het bevat vijf biografieën. De eerste, van de slaaf Kasper Crudop, is gesitueerd aan het begin van de achttiende eeuw. De laatste biografie gaat over Kwela Modise en eindigt in 1982; de strijd tegen de apartheid staat erin centraal. De hoofdpersonages zijn zwarten of kleurlingen. Het leven van de protagonisten schetst de geschiedenis van de rassenverhoudingen in Zuid-Afrika.
Langsaan die vuur brengt geen verhalen om behaaglijk bij het haardvuur te lezen. Het boek schetst een pijnlijk portret van mensen die het slachtoffer zijn van discriminatie en apartheid.
| |
| |
Een scherpe tegenstelling wordt opgeroepen tussen de onmenselijkheid en het egoïsme van de blanken enerzijds en het altruïsme van de onderdrukten anderzijds.
Opnieuw is het christelijk geloof een bron van vertroosting. Racisme en uiterste armoede veroorzaken extreme miserie. Het leven is een strijd om te overleven. Het gelukkige einde van de meeste verhalen verleent ze een sprookjesachtige kwaliteit. Het vooruitzicht op een betere toekomst maakt al het lijden draaglijk: ‘Die wittes wil vir Afrika besit en regeer. Maar die wiel sal draai, dan besit Afrika die witmense. Die witmens sal nie - soos hy sê - sy wit bloed hou nie. Sy taal, ja, Afrikaans. Dit is ook onse taal en ook naby onse harte.’ Het boek is zowel een aanklacht als een uitdrukking van hoop.
Afdraai, het derde boek van A.H.M. Scholtz, begint met de Boerenoorlog. Deze familiekroniek, die het grootste deel van de twintigste eeuw omspant, richt zich op de situatie van een kleurlingfamilie. De marginalisering van de kleurlingen begint reeds in de Engelse concentratiekampen waar Hester, een kleurlingvrouw, het lijden van de Afrikaner vrouwen deelt en, ironisch genoeg, helpt verzachten. Na de oorlog neemt het kleurbewustzijn gaandeweg toe om geleidelijk in een steeds strengere apartheidswetgeving geïnstitutionaliseerd te worden.
Scholtz vervlecht de draden van de Zuid-Afrikaanse en de Afrikaner geschiedenis met de lotgevallen van een kleurlingfamilie. De kroniek is een verhaal van geluk en ongeluk, liefde en bedrog, moedeloosheid en vertrouwen. De edelmoedigheid en het doorzettingsvermogen van de kleurlingprotagonisten, gestoeld op een niet-aflatend geloof, stuiten telkens weer op een muur van groeiend vooroordeel. De kleurlingen worden genadeloos uit de blanke maatschappij gerangeerd. Toch blijft de hoop op een betere toekomst bestaan. Verzoening is mogelijk als de blanke tot inkeer komt. Afdraai verliest echter aan overtuigingskracht doordat de verhaallijn van het eerste gedeelte naderhand niet strak genoeg aangehouden wordt en het slot melodramatisch en ongeloofwaardig is.
| |
| |
Scholtz is een rasverteller die de orale vertelvorm als basisvorm voor zijn teksten aanwendt. Dat zijn werken niet perfect gestructureerd zijn en wel eens diepgang missen, moet de lezer op de koop toe nemen. Daartegenover staat de intensiteit van de inleving. Scholtz schrijft niet over, maar vanuit de situatie van de fel geplaagde kleurlinggemeenschap. De onafgerondheid die eigen is aan de orale verteltrant, draagt in belangrijke mate bij tot een sterk gevoel van authenticiteit. Juist als Scholtz aan zijn werk een meer literaire structuur wil geven, is het eindresultaat minder bevredigend. In Afdraai loopt precies om deze reden nogal wat verkeerd. Vatmaar daarentegen is veel geslaagder doordat de orale vertelvorm uiterst effectief wordt aangewend en de nuanceringen een al te sterke eenzijdigheid tegengaan.
Terwijl in het werk van Scholtz heel wat thematische parallellen te vinden zijn met het werk van andere kleurlingschrijvers is zijn benadering veel omvattender. Door de optekening van de geschiedenis van de kleurlinggemeenschap vanaf het begin van de twintigste eeuw tot aan het einde van de apartheidsperiode brengt hij een nog niet beschreven verleden in de openbaarheid. Hierdoor vult zijn werk een belangrijke leemte in de Afrikaanse literatuur en in de Zuid-Afrikaanse geschiedenis. Door daarenboven de klemtoon te leggen op persoonlijke verhoudingen geeft hij op beklemmende wijze aan hoe rassendiscriminatie en -segregatie het leven van het individu beïnvloeden.
De personages die Scholtz ten tonele voert, grijpen de lezer aan. Zij staan mijlenver van de stereotiepe ‘jolly hotnot’-voorstelling - de portrettering van de kleurling als een domme maar gelukkige en vrolijke ziel - uit de oudere Afrikaanse literatuur. De rollen zijn volledig omgedraaid. De blanken worden als gevolg van hun blinde racisme waardoor zij in de zwarten en de kleurlingen slechts gezichtloze wezens zien, tot stereotypen. De kleurlingen en de zwarten daarentegen krijgen door de tragiek van hun levensgeschiedenissen een individuele gestalte. De lezers kunnen niet afzijdig blijven. Zij worden meegezogen in de verhaalwereld en ondergedompeld in het leven van de personages. Zij ondergaan hun lot en delen hun leed, wanhoop en verontwaardiging maar ook hun geloof, hoop en liefde. Uit deze be- | |
| |
trokkenheid groeit empathie en begrip.
De werken van Scholtz maken van rassendiscriminatie en -segregatie oefeningen in het absurde. Ze zijn een viering en een aanklacht omdat ze zowel de gekwetste menselijkheid van de underdog blootleggen als diens koppige weerbaarheid tonen. Maar boven alles zijn ze geloofsgetuigenissen. Voor Scholtz is de menselijke geschiedenis een heilsgeschiedenis. Alles wat er met de mens en in de wereld gebeurt, maakt deel uit van Gods ondoorgrondelijke raadsplan. Uiteindelijk keert alles zich dan ook ten goede: het individu vindt geluk en Zuid-Afrika wordt bevrijd van het juk van de apartheid.
De kleurlingschrijvers die in de jaren negentig debuteerden hebben hun stempel op het Afrikaanse proza weten te drukken. Dat hun werken qua stijl en inhoud aanzienlijk afwijken van de literaire producten van de blanke Afrikaanse schrijvers is niet verbazingwekkend. Het proza van A.H.M. Scholtz en van de andere kleurlingschrijvers betekent een belangrijke verruiming en verrijking voor de Afrikaanse literatuur, die nu meer dan ooit de kleurensamenstelling van de regenboognatie reflecteert. De oude parameters hebben voorgoed hun bruikbaarheid verloren. Volgens Jakes Gerwel is Vatmaar ‘'n hoopvolle teken dat Afrikaans nou, vrygemaak van die juk van apartheidspolitiek, sal gedy met die deelname van sy volle spraakgemeenskap’ (1995). De andere werken van A.H.M. Scholtz en de recente publicaties van andere bruine prozaïsten en dichters bewijzen dat dit inderdaad het geval is.
|
|