| |
| |
| |
10 De Khoisan herontdekt
Er komen andere tijden
Zowel de Grote Trek als de Boerenoorlog vinden hun oorsprong in de tegengestelde belangen van de Britten en de Afrikaners. De kolonisatie van zuidelijk Afrika als zodanig en de ermee gepaard gaande onderdrukking van de oorspronkelijke bevolking werd als een vanzelfsprekend en voldongen feit aangenomen. De Europese kolonisator beschouwde zichzelf als een superieur wezen dat alle rechten op het door hem veroverde gebied kon laten gelden. De beperkte aanwezigheid van de zwarten in de traditionele Afrikaanse literatuur is tekenend voor hun maatschappelijke positie. Ze zijn meestal randfiguren in het leven van de blanken. Dat is nu niet langer het geval. De herinterpretatie van de vroegste episodes uit de Europese kolonisatie van zuidelijk Afrika, in de vorm van een herschrijving van de manier waarop de eerste ontmoetingen tussen blanken en zwarten verliepen, geeft een goed beeld van de ideologische verschuivingen die zich binnen de Afrikaner gemeenschap hebben voorgedaan.
In een bespreking van het luisterspel Dias (1952) wijst Abraham de Vries erop dat het voor een hedendaags auteur ondenkbaar is om een stuk over de Portugese zeevaarder te schrijven vanuit het perspectief dat N.P. van Wyk Louw hanteerde. Van Wyk Louw heeft geen oog voor het rassenconflict en het geweld dat gepaard ging met de ontdekkingsreis van Dias langs de kusten van Afrika. Hij stelt Dias voor als een zeevaarder die eerst en vooral uit is op persoonlijke eer en glorie.
Het luisterspel focust op het gegeven dat Dias zijn doel niet bereikt. Zijn toenemende desperaatheid noodzaakt hem tot een
| |
| |
reis van hoogmoed naar nederigheid. Dias is een drama over blanken geschreven binnen een Europese literaire traditie voor een westers medium. Afrika en de Afrikanen worden gekarakteriseerd door afwezigheid.
Dit is slechts één voorbeeld van de effectieve uitsluiting van de Afrikanen uit de Afrikaanse literatuur. Vanaf de eerste letterkundige werken in het Afrikaans zijn de zwarten systematisch gemarginaliseerd en wanneer ze toch op het toneel mochten verschijnen, werden ze op een stereotiepe manier uitgebeeld, voornamelijk als onverantwoordelijke flierefluiters die volledig afhankelijk zijn van de wijsheid en de welwillendheid van hun blanke meesters. Jakes Gerwel in Literatuur en apartheid: konsepsies van ‘gekleurdes’ in die Afrikaanse roman tot 1948 (1983)en Vernon February in Mind your colour. The ‘Coloured’ Stereotype in South African Literature (1991) behandelen deze materie. Een dergelijke benadering is trouwens karakteristiek voor de meeste koloniale literatuur.
Het is natuurlijk niet verwonderlijk dat de eerste reisdocumenten een zuiver kolonialistische en dus een eurocentrische inslag hebben. Zuidelijk Afrika en de inheemse bevolking worden uitsluitend door Europese ogen bekeken. De Khoi en de San, of de Hottentotten en de Bosjesmannen, zijn de eerste inheemse bewoners met wie de blanke kolonisatoren in aanraking komen. Ze worden gewoonlijk in erg negatieve termen beschreven. In zijn essay ‘Idleness in South Africa’ (1988) geeft J.M. Coetzee aan dat deze negatieve voorstellingen het verschil met de blanken willen benadrukken. De Europeanen met hun sterke werkethiek en hun westerse arrogantie kunnen niet anders dan een negatief oordeel uitspreken over wat ze als de barbaarse leefwijze van de inboorling beschouwden. Om op de ladder van de beschaving te kunnen klimmen moeten de zwarten hun luiheid afleggen. Deze argumentatie verschaft een morele en christelijk geïnspireerde onderbouw voor de opname van de inheemse bevolking in het economische systeem van de blanke. Als ze niet werken kunnen de zwarten hun levenslot niet verbeteren. Slechts door de blanke meesters te dienen kan de inboorling beschaafd worden.
| |
| |
De tijden zijn grondig veranderd. In een aantal literaire teksten dat de laatste decennia verschenen is, wordt de eerste fase van de kolonisatie en de verhouding tussen Europeanen en Afrikanen volledig herschreven. Door de mythen en dogma's die ten grondslag liggen aan het kolonialisme te verwerpen, hameren ze ook de laatste nagel aan de doodskist van de apartheid.
Terwijl N.P. van Wyk Louw dé dominante literaire persoonlijkheid van de generatie van de Dertigers is, bevindt Jan Rabie zich in de voorhoede van de iconoclastische Sestiger-beweging. In zijn Bolandia-reeks onderzoekt Rabie de Zuid-Afrikaanse geschiedenis. Zijn aanpak is radicaal verschillend van die van F.A. Venter in diens tetralogie over de Grote Trek, terwijl beide cycli toch ongeveer gelijktijdig gepubliceerd zijn.
Nochtans neemt Rabie in een zeker opzicht niet eens een extreem standpunt in. Terwijl hij een nieuw perspectief op het verleden geeft door de vooroordelen van de kolonisatoren bloot te leggen, stelt hij hun aankomst en de daaropvolgende ontwikkelingen als onvermijdelijk voor. Rabie verklaart waarom de Zuid-Afrikaanse geschiedenis zich op een bepaalde manier ontwikkeld heeft na de komst van Jan van Riebeeck in 1652, maar hij stelt geen vragen bij de legitimiteit van de blanke aanwezigheid in zuidelijk Afrika. Hij geeft ook niet aan dat de geschiedenis er helemaal anders had kunnen uitzien. De koloniale onderneming als zodanig wordt niet ter discussie gesteld.
Vooral de manier waarop Rabies hoofdfiguren optreden, getuigt van hun onvermogen om de koloniale situatie grondig te analyseren. Omdat ze de implicaties van hun beslissingen en hun optreden niet lijken te beseffen, blijven ze blind voor de morele dilemma's die hun daden met zich brengen. Voor Thomas Muller, uit Eiland voor Afrika (1964), symboliseert het zwarte continent vrijheid. Hij is gekant tegen slavernij en heeft medelijden met de onderdrukten. Maar in zijn obsessieve drang zijn droom waar te maken om eens de eigenaar van een boerderij te zijn, kan hij slechts de ogen sluiten voor ongerechtigheid.
Eiland voor Afrika legt de wortels van de apartheid bloot en beschrijft hoe Zuid-Afrika zich zal ontwikkelen: de vrijheid van
| |
| |
de blanken wordt verworven ten koste van die van de zwarten. De onderwerping en de discriminatie van de andere rassen, die expliciet door een politieke banneling uit Java worden aangekondigd, worden gemakshalve genegeerd in het halsstarrig najagen van een op zich lovenswaardig doel. De mentaliteit van de kolonisatoren en meer specifiek hun totale gevoelloosheid voor het onrecht dat de anderen aangedaan wordt, eerder dan het kolonialisme zelf, zijn de mikpunten van Rabies kritiek.
Die groot anders-maak (1964), het tweede deel van de Bolandia-cyclus, is negentig jaar na de komst van Jan van Riebeeck gesitueerd. De eerste boeren trekken het binnenland in. Door hun aanwezigheid vormen ze een bedreiging voor de traditionele leefwijze van de Hottentotten. Verblind door de materialistische verlokkingen die de blanke beschaving biedt, geven de meeste leden van de clan van hoofdman Oasib, onder wie zijn zoon Damoeb, hun traditionele gewoonten op. Zonder enige wroeging worden ze de handlangers van de blanke trekboeren en worden ze geïnitieerd in de cultuur van de blanke.
Bij dit proces van cultuurverlies worden geen vraagtekens gezet. Damoeb verkoopt letterlijk zijn Hottentot-identiteit voor een paard en een geweer. Hij is zich niet bewust van de tragische gevolgen van dit verraad voor zijn eigen cultuur. Integendeel, hij beschouwt Tom Muller, een blanke boer, als zijn vriend. Hij bezegelt onbewust zijn lot door hem als ‘baas’ aan te spreken. Omdat de gebeurtenissen door de ogen van Damoeb geïnterpreteerd worden, is er geen correctie van dit politiek incorrecte standpunt. De hedendaagse lezer heeft geen andere mogelijkheid dan om Damoebs vrijwillige onderwerping aan de blanke gezagsfiguur en zijn gretigheid om een Europese levensstijl te imiteren te aanvaarden. Hierdoor versterkt de roman een eurocentrische kijk op Afrika en zijn inwoners.
Het verhaal dat in Waar jy sterwe (1966) verteld wordt, heeft plaats rond 1800. De hoofdfiguur is Douw Prins, een vrije bastaard. Nadat hij tijdens zijn jeugd tal van vernederingen van zijn blanke meester moest ondergaan, heeft hij slechts één doel: aan een leven van slaafse gehoorzaamheid te ontsnappen en zijn eigen baas te zijn. Nadat hij zijn vrijheid verworven heeft, wordt
| |
| |
hij boer in een afgelegen grensgebied. Maar steeds weer raakt hij betrokken bij de hevige en ongenadige strijd tussen de blanke boeren en afvallige Hottentotten en zwarten. Douw wordt door beide kanten als een verrader beschouwd. Zijn verhaal is een kroniek van een aangekondigde dood.
Racistisch gedrag is het centrale thema in deze roman. Als gevolg van de problemen in de grensstreek wantrouwen de blanke boeren zelfs hun eigen arbeiders, die nochtans loyaal zijn. De voortdurende aanvallen op hun boerderijen maken hen volkomen redeloos. Herhaaldelijk is Douw Prins het slachtoffer van verfoeilijk racistisch gedrag terwijl hij toch de cultuur, de waarden en de christelijke godsdienst van de blanke kolonisten overgenomen heeft. Hij is, afgezien van zijn huidskleur, identiek aan hen. Uiteindelijk sluit hij zich bij hen aan in hun strijd tegen hun zwarte vijanden.
Een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen goede en slechte blanken of zwarten. De goede blanken koesteren geen rassenvooroordelen, de slechte zwarten zijn immorele heidenen. Deze laatsten worden voorgesteld als sadistische moordenaars en hebzuchtige rovers. Ze zijn barbaren die meedogenloos uitgeroeid moeten worden. Terwijl de leiders van de zwarte gangs hun rebellie wijten aan de racistische houding van de blanken, wordt het medeleven dat de lezer voor hen zou willen voelen in de kiem gesmoord door de afstotelijke wreedheden die ze begaan.
In de loop van zijn omzwervingen kruist Douw Prins een aantal keer het pad van de Zweedse ontdekkingsreiziger Bengt Lindstrom. Lindstrom is een natuurkundige met een bijzondere belangstelling voor de flora van zuidelijk Afrika. Zijn reizen naar het binnenland symboliseren de voordelen die Europa aan Afrika brengt: het baken van de Europese beschaving spreidt orde en verlichting over een continent waar alleen maar wanorde en duisternis heersen. De geldigheid van deze zienswijze en dus ook van de koloniale onderneming wordt nooit ter discussie gesteld.
Waar jy sterwe focust uitsluitend op de redenen voor de racistische houding van de blanken. Er wordt bovendien voor ver- | |
| |
zachtende omstandigheden gepleit. Hoewel de uitsluiting van Douw Prins uit de blanke gemeenschap ten sterkste veroordeeld wordt, suggereert Rabies roman, vooral door de zwarten te demoniseren, een vast geloof in de superioriteit van de Europese beschaving. In zijn dagboek voorspelt Lindstrom dat als rassenvooroordelen de bovenhand hebben, onvoorstelbaar lijden zal volgen. Hoofdzakelijk als gevolg van een te beperkt vertelperspectief is de boodschap van de roman erg ambivalent. Hierdoor wordt alle scherpte ontnomen aan de kritiek op het kolonialisme en op het racistische gedrag van de blanken.
En oseaan, gepubliceerd in 1985, is gesitueerd rond 1824 in de melaatsenkolonie ‘Hemel en aarde’, niet ver van de Kaap. De roman slaagt als een psychologische analyse van de strijd van een individu met een terminale ziekte maar mislukt als een commentaar op de invloed van racisme op de geschiedenis van Zuid-Afrika. Dit is vooral te wijten aan het feit dat het hoofdpersonage volkomen blind is voor het racistische gedrag van zijn lotgenoten.
Jan Rabies Bolandia-cyclus brengt geen revolutionair nieuwe visie op de beginperiode van de blanke kolonisatie van Zuid-Afrika. Er zijn nog te veel restanten van een eurocentrische houding in terug te vinden. Rabie verdient nochtans applaus omdat hij de eerste Afrikaanse auteur is die de herinterpretatie van de geschiedenis van de Afrikaner op de literaire agenda geplaatst heeft door de aandacht te vestigen op het grote aandeel van racistisch denken en handelen in de beginfase van de kolonisatie van Zuid-Afrika. Rabies historische romans hebben de weg bereid voor de veel radicalere herschrijvingen van de geschiedenis van de vroegste kolonisatieperiode door andere auteurs.
| |
De eerste ontmoetingen
De Nederlanders waren niet de eerste Europeanen met wie de inheemse bevolking van Zuid-Afrika in contact kwam. Vóór hen hadden de Portugese zeevaarders Bartholomeu Dias en Vasco da Gama de kusten van Afrika verkend en de zeeroute naar het oos- | |
| |
ten geopend. De novelle Die eerste lewe van Adamastor (1988) van André Brink is geïnspireerd door de prekoloniale ontmoetingen tussen Afrikanen en Europeanen.
Brinks hoofdpersonage is T'kama, de eerste incarnatie van Adamastor, de titaan die door Zeus veranderd werd in de rotsen van het Kaapse schiereiland, volgens de dramatische beschrijving van Luís de Camões in zijn Os Lusíadas (1572). T'kama is het hoofd van een Hottentottenstam. Op een dag landt een groep blanke zeevaarders, die verder anoniem blijft, niet ver van zijn kampplaats. Vanaf het ogenblik dat de twee groepen elkaar ontmoeten, beginnen de misleiding en het corrumperen van de Hottentotten. De blanken gebruiken de Hottentotvrouwen om hun seksuele lusten te bevredigen; de mannen vallen ten prooi aan de alcohol die hun vrijelijk ter beschikking wordt gesteld. Wanneer een blanke vrouw per ongeluk door T'kama ontvoerd wordt, leidt dat tot een gevecht. De zeevaarders worden op de vlucht gedreven en even later vertrekt het schip zonder de vrouw. Met deze overwinning zetten de Hottentotten, zij het slechts tijdelijk, de traditionele koloniale machtsverhoudingen op hun kop.
T'kama is zo gebiologeerd door de blanke vrouw, die hij Khois of ‘vrouw’ noemt, dat hij haar voor zichzelf wil. De Hottentotten vertrekken dan op een lange tocht door het binnenland. De trektocht brengt hun niets dan ongeluk en ellende. Wanneer ze uiteindelijk opnieuw bij hun vertrekpunt aanlanden wordt Khois tegen haar wil door blanke matrozen meegevoerd en aan boord van een schip gebracht. Als T'kama in een poging haar terug te krijgen onderhandelingen met de zeevaarders aanknoopt, wordt hij bedrogen, aangevallen, half dood geslagen en aan een rots vastgebonden. Hij kan zich met zijn dood verzoenen omdat hij zijn kind bij de Hottentottenstam en dus in veilige handen weet.
Die eerste lewe van Adamastor is een verhaal over identiteit, assimilatie, acculturatie en de wrijvingspunten tussen verschillende culturen. Terwijl het contact met de blanke beschaving hun niets dan ellende brengt, kunnen de Hottentotten de verleidingen ervan toch niet weerstaan. Khois op haar beurt past zich na de eerste schok vlug aan de leefgewoonten van de Hottentot- | |
| |
ten aan. T'kama en Khois leren elkaars taal en ontwikkelen geleidelijk een wederzijds begrip dat tot liefde uitgroeit.
Khois identificeert zich zozeer met de Hottentotten dat ze zich verantwoordelijk voelt voor alle ongeluk dat hun overkomt. Ze loopt zelfs weg om de Hottentotten verder onheil te besparen. Wanneer T'kama haar na een lange zoektocht vindt, legt ze hem uit waarom ze zich zo wanhopig voelt: ‘Ek kon tog nie meer nie. Niks wat ek doen is reg nie. Ek verstaan niks van jou of jou mense in hierdie godverdomde land nie. Waar kan ek heen? My eie mense is weg. Dis alles heeltemal onmoontlik. Ek glo niks meer nie. Wat soek ek hier?’ Met deze woorden drukt Khois haar desillusie uit over haar aanwezigheid en rol in Afrika. In een bredere context kan deze uitspraak geïnterpreteerd worden als een sterke afwijzing van het kolonialisme als zodanig.
Brinks tekst ondergraaft inderdaad volledig het eurocentrische paradigma dat aan de basis ligt van het epos van Camões. Dat is volgens de Moderne Encyclopedie der Wereldliteratuur: ‘het epos van de moderne mens, die erin slaagt nieuwe werelden open te leggen dankzij zijn methodische geest, zijn moed en zijn vertrouwen in zichzelf, een vertrouwen dat gevoed wordt door zijn geloof in een historische zending’ (1964). Van deze boodschap neemt Brink uitdrukkelijk afstand door aan de slachtoffers van de Europese kolonisatiedrift een stem te geven.
In Die eerste lewe van Adamastor is Brinks kritiek op het kolonialisme nog getemperd. De auteur erkent de aanwezigheid en de invloed van de Europese cultuur in zuidelijk Afrika en suggereert dat de toekomst ligt in het samengaan van Europa en Afrika. T'kama sterft en Khois is terug naar Europa. Maar hun kind blijft in Afrika. Door het mengen van Europese en Afrikaanse mythes en verhaaltechnieken wordt dezelfde boodschap gebracht. De radicaal verschillende voorstellingen van de mythe van Adamastor door Brink en Camões zijn uitdrukking van de tegengestelde ideologische posities die ze innemen. Camões' optimistische voorspelling dat de kennis en de macht van het westen de hele wereld zullen domineren is slechts gedeeltelijk uitgekomen. Brinks melting-pot-visie moet haar geldigheid echter nog bewijzen.
| |
| |
| |
Naar het binnenland
Elsa Jouberts Missionaris is gesitueerd aan het begin van de negentiende eeuw. Reeds de titel plaatst de roman binnen een koloniaal paradigma. Aart van der Lingen, een lekenprediker, verlaat Nederland voor de Kaap, gedreven door het ideaal om de oorspronkelijke bevolking voor het christelijk geloof te winnen. Op het eerste gezicht lijken zijn missioneringsactiviteiten niet succesvol. Zijn reizen naar het binnenland draaien op niets uit en zelfs in de Kaap is zijn werk onder de Hottentotten grotendeels vruchteloos. Geen wonder dat Aart voortdurend door onzekerheid gekweld wordt. Zijn kritische zelfreflectie contrasteert scherp met het onwrikbare geloof en het onaantastbare zelfvertrouwen dat zijn medemissionarissen uitstralen.
Aart is het volstrekte tegendeel van de heroïsche, gedreven missionaris. Hij is een middelmatig predikant en heeft een fysieke handicap. Hij laat zich niet in met de plaatselijke religieuze controverses. Zijn reizen naar het binnenland brengen hem dicht bij de totale nederlaag. De episode waarin hij wegvlucht van een zwart meisje dat, aangetast door pokken, door haar stam bij een mierenhoop is vastgebonden, is het frappantste voorbeeld van zijn zwakheid. De moeilijkheden die Aart moet overwinnen, waarbij zijn overleving dikwijls afhangt van de hulp van de zwarte bevolking, maken hem bewust van zijn kwetsbaarheid en nietigheid. Hij zal altijd een vreemdeling in een vreemd land blijven.
Aart drukt geen stempel op de geschiedenis. Hij heeft zijn doel niet bereikt. Zijn mislukking, ondanks al zijn ijver, verplicht hem tot bezinning over de rol van de missionaris. Het is precies door de erkenning van zijn falen dat hij zich ervan bewust wordt slechts een zwak instrument in de handen van God te zijn. Dit besef laat hem toe innerlijke vrede te vinden. Aarts ervaringen brengen hem tot een nieuw inzicht in de aard van God en van Diens aanwezigheid in de wereld. God heeft hem niet nodig om de Afrikanen tot het christendom te bekeren, Hij was altijd al in Afrika. Dit inzicht ondermijnt volledig de mythe van de westerse superioriteit: ‘Sou dít dan wees waarvoor hy na die verre suid- | |
| |
punt van Afrika moes kom? Sou dit uiteindelik aan sy werk betekenis gee? 'n Aanraking met die onsienlike deur middel van die nederigste van geskape wesens? Nee, nie die nederigste nie. Hy het gekniel langs die Hottentotvrou se bed, hy was die nederige. Sy die begenadigde.’ Als gevolg van zijn illuminatie wordt Aart dienaar van de inheemse bevolking. Wanneer een pokkenepidemie uitbreekt in het Hottentot-regiment waarvan hij de aalmoezenier is, blijft hij, om met inzet van zijn eigen leven voor de zieken te zorgen. Aart keert uiteindelijk naar Nederland terug en sterft daar in het huis van zijn vader. De cirkelgang van zijn leven accentueert enerzijds de futiliteit van zijn missioneringsactiviteiten, maar belicht anderzijds ook zijn radicaal veranderde visie op de essentie van het leven en op de aard van Gods aanwezigheid op aarde.
Elsa Jouberts heronderzoek naar en herinterpretatie van de rol van Aart van der Lingen, een historisch figuur, duidt, zoals ook André Brinks Die eerste lewe van Adamastor, op een nieuwe kijk op de geschiedenis. Jouberts en Brinks belangstelling voor marginale figuren is een teken van een veranderde houding: de traditionele machtscentra, de Staat en de Kerk, worden naar de periferie verdrongen. Niet de machthebbers hebben het bij het rechte eind, maar wel de nauwelijks opgemerkte figuranten die de loop van de geschiedenis niet hebben kunnen beïnvloeden maar er integendeel steeds de eerste slachtoffers van geweest zijn.
Elsa Joubert stelt geen vragen bij de aanwezigheid van de blanke in zuidelijk Afrika. Voor haar is dat een voldongen feit. Noch beschouwt ze de religieuze overtuiging van de zwarte als gelijkwaardig aan het christendom. Ze deelt met Aart van der Lingen de overtuiging dat de verspreiding van de bijbelse boodschap noodzakelijk en heilzaam is. Joubert stelt nochtans een totaal andere maatschappelijke orde voor, namelijk een bestel dat gebaseerd is op integratie en niet op discriminatie.
De roman Verkenning (1996) van Karel Schoeman is, zoals Missionaris, gesitueerd in het begin van de negentiende eeuw. Beide romans hebben de kolonisatie van het binnenland en de inspanningen om de Bosjesmannen en de Hottentotten tot het
| |
| |
christendom te bekeren tot onderwerp. Sommige personages zijn zelfs identiek. Nochtans zijn beide romans totaal verschillend in toonaard en thema. Terwijl Aart van der Lingen tot het inzicht komt dat God door de Hottentotten spreekt en dat zij daardoor zijn gelijken zijn, wordt door het anonieme hoofdpersonage in Verkenning geen dieper inzicht bereikt. Zijn reis naar het binnenland leidt enkel tot zijn dood. De herhaalde verzekering die hem gegeven wordt dat ‘[...] al wat God van ons verlang, is bereidwilligheid, en dan sal Hy ons self voortlei langs weë wat ons nie verstaan nie, na die duistere doel wat Hy vir ons bepaal het’, lijkt bevestigd en geïroniseerd te worden door het volledig ontbreken van dit hogere doel of een dieper inzicht op het einde van de roman. De dood van de hoofdfiguur door de pijl van een Bosjesman, die eruitziet als een wrekende engel, vormt de ultieme bevestiging van zijn totale vervreemding en van zijn volkomen passiviteit.
De anonieme hoofdfiguur is slechts toevallig in de Kaap beland. Toen hij op weg naar Oost-Indië ziek werd, was hij gedwongen in Kaapstad aan wal te gaan om er van zijn ziekte te herstellen. Daar vraagt de gouverneur hem poolshoogte te gaan nemen van de situatie in het binnenland. Op dit verzoek gaat hij onmiddellijk in.
Aan de Kaap en in het binnenland vindt hij een maatschappij die slechts oppervlakkige overeenkomsten met Nederland vertoont. Van beschaving en cultuur is er nauwelijks sprake. Schoeman schetst een weinig vleiend beeld van de samenleving aan de Kaap. Vooral de brutale en dikwijls onmenselijke manier waarop de slaven en de inheemse bevolking worden behandeld, is stuitend. De slaven hebben geen rechten en worden door hun eigenaars uitgebuit en mishandeld. Hetzelfde lot moeten de Hottentotten ondergaan. Ze worden onderworpen en verplicht op de boerderijen te werken. Slechts in het verre binnenland bieden groepjes Bosjesmannen nog weerstand tegen de indringing van de blanke boeren in hun land. Ze worden genadeloos opgejaagd en gedood of tot slaaf gemaakt. In de stemmen van de slaven, van de Hottentotten en van de Bosjesmannen, die door de hele roman echoën, klinkt hun trieste lot.
| |
| |
De blanke kolonisten zijn erg religieus, wat de manier waarop ze met de oorspronkelijke bevolking omgaan nog schrijnender maakt. Ze zijn ook gekant tegen de bekeringsveldtocht die de missionarissen ondernemen. Maar ook deze goedbedoelde inwijding in het christendom heeft alleen maar als resultaat dat de zwarten volledig deel gaan uitmaken van het koloniale raderwerk. Hun bekering bezegelt hun onderwerping: ‘aan mense wat met geweld gekneg of in knegskap gebore is [...] is die visioen van komende heerlikheid verkondig en verklaar, en op die beloofde vergoeding van wit kleding en palmtakke moet hulle so goed moontlik teer, in die geloof aan lewende fonteine van water moes hulle bestaande beproewings so goed moontlik probeer verduur.’
Schoeman legt de fundamenten bloot waarop de koloniale onderneming gebouwd is: onwetendheid, hebzucht, wreedheid, racisme, religieus fanatisme en desperaatheid. Het koloniale avontuur gaat alleen maar om overleving en buit. Terwijl Elsa Joubert menselijke waardigheid verleent aan de inheemse bevolking, ontneemt Karel Schoeman ze aan de blanke kolonisten.
| |
Schuld en boete
Het leven van Estienne Barbier is het onderwerp van twee prozawerken: Wydsbeen (1992) van Zirk van den Berg en Inteendeel van André Brink. Estienne Barbier was een Franse fortuinzoeker die in 1734 aan de Kaap arriveerde als soldaat in dienst van de Oost-Indische Compagnie. Hij kwam in botsing met de lokale overheden, werd vogelvrij verklaard en in 1739 terechtgesteld.
De twee auteurs benaderen hun onderwerp vanuit een totaal andere invalshoek. Voor Van den Berg is Barbier een idealist, zij het niet zonder gebreken. Hij droomt van een betere wereld. Vooral het machtsmisbruik en de corruptie van de lokale autoriteiten doen hem steigeren. Rassenconflicten zijn niet aan de orde. Barbiers strijd voor rechtvaardigheid speelt zich uitsluitend af binnen de blanke gemeenschap. Wydsbeen staat daarom in hetzelfde kader als Dias van Van Wyk Louw.
| |
| |
Brinks roman schetst een totaal ander plaatje. Inteendeel traceert de geschiedenis van het kolonialisme in zuidelijk Afrika. De drie binnenlandse reizen die Barbier maakt, stemmen overeen met de drie belangrijkste fasen uit de koloniale geschiedenis van Zuid-Afrika. Barbiers eerste reis symboliseert de vestiging van de kolonie. De tweede wordt gekoppeld aan de geleidelijke kolonisatie van het binnenland en de wrede onderdrukking van de oorspronkelijke bevolking door boeren die een onafhankelijke positie nastreven. De derde is een pelgrimstocht, een reis van boetedoening. Barbier realiseert zich dat er in het verleden verschrikkelijke onrechtvaardigheden zijn begaan. Opnieuw steekt hij de grens van de Kaapkolonie over op zoek naar groepen Hottentotten. Wanneer hij ze vindt, smeekt hij hun om vergiffenis voor al wat de blanke hun aangedaan heeft: ‘Mea culpa, mea culpa, mea maxima culpa.’ Als deel van het boetedoeningproces wordt hij door de Hottentotten zwaar gestraft.
Inteendeel luidt de doodsklok over het kolonialisme. Het feit dat de roman is opgezet als een bekentenis in de dodencel aan de slavin Rosette, die door Barbier zwaar mishandeld werd en het lot van Afrika incarneert, geeft extra gewicht aan zijn schuldgevoelens en aan zijn verlangen om een verkeerde situatie recht te zetten.
Ook het schrijfproces zelf wordt van zijn imperialistische aura ontdaan. Het wordt nu gebruikt om uiting te geven aan nederigheid en lijden in plaats van aan arrogantie en macht. Het picareske, fantasierijke, en zelfs tegenstrijdige karakter van Barbiers verhaal is een probaat middel waarvan de schrijver gebruikmaakt om de traditionele kolonialistische schrijfcultuur te ondermijnen. Barbier creëert een wereld waarin waarheid en illusie niet langer van elkaar te onderscheiden zijn. Maar waarom zou zijn verzonnen verhaal minder waarheid bevatten dan de gemanipuleerde, zogenaamd feitelijke weergave van de geschiedenis die het resultaat is van een bewuste verdraaiing van de waarheid? Inteendeel legt er de nadruk op dat de interpretatie van de werkelijkheid door de romanschrijver veel accurater en geloofwaardiger is dan die door de geschiedschrijver.
Kan een blanke schrijver verder gaan in het aanbieden van ver- | |
| |
ontschuldigingen voor de onrechtvaardigheden die in het verleden door de blanke kolonisator begaan werden? Barbier praat inderdaad niet alleen in zijn eigen naam maar neemt de collectieve schuld van de blanke stam voor het kolonialisme op zijn schouders. De aansporing boven de deur van het hospitaal in Kaapstad die Barbiers aanvankelijke begeerte uitdrukt, ‘Om iets van die vreemde te ontdek, om die wildernis te tem, om naam te gee aan wat nog naamloos was, om orde en betekenis af te stempel op hierdie marge van die beskaafde wereld’, wordt in de loop van de roman omgekeerd tot een bitter verwijt en een zware beschuldiging.
De historische romans die over de eerste ontmoetingen met de oorspronkelijke bevolking handelen, tonen een duidelijke trend. Terwijl Jan Rabie de racistische logica die inherent is aan het kolonisatieproces onder de loep neemt en Karel Schoeman de koloniale onderneming zelf aan de kaak stelt, schetsen André Brink en Elsa Joubert een alternatief voor het geweld en de onderdrukkingwaarmee de blanke vestiging in Zuid-Afrika gepaard ging.
De ideologische inhoud van de eigentijdse historische romans verschilt hemelsbreed met die van de eerste kolonialistische geschriften. Het meesterverhaal van de geschiedenis is als leugenachtig ontmaskerd. De hoofdpersonages in de nieuwe verhalen zijn dan ook geen veroverende avonturiers meer maar reizigers die, door het contact met de inheemse bevolking en hun ervaring van het Afrikaanse landschap, de beperkingen van de Europese beschaving ontdekken. In de hierboven besproken werken wordt de vroege geschiedenis van de Kaap herschreven. Ze openbaren een kant van de geschiedenis die binnen het koloniale denkkader geen plaats had.
Het is evident dat waar de geschiedenis wel kan worden herschreven, ze toch niet kan worden veranderd. Schuld kan men bekennen maar een onrecht kan men niet meer ongedaan maken. De hedendaagse historische romans zijn een poging om via de omweg van het verleden het debat over de toekomst van Zuid-Afrika aan te gaan.
|
|