| |
| |
| |
7 De diaspora
Dis nie my mense nie
Ondanks de aanhoudende aanvallen op hun stellingen geven de vaders hun macht echter niet zonder slag of stoot prijs. Onder het bewind van de Nationale Partij kregen de tegenstanders van de apartheid, zwart en blank, het in eigen land hard te verduren. Intimidatie en afpersing of gewoon de afkeer van het apartheidssysteem hadden als resultaat dat heel wat van hen, gedwongen of vrijwillig, het land verlieten. De historische romans Kikoejoe van Etienne van Heerden en Die reuk van appels van Mark Behr geven aan dat dit geen recent fenomeen is. Beide romans roepen de harde apartheidsjaren op. Ze zijn respectievelijk gesitueerd in 1960 en 1974. De vertellers hebben een tante die in Europa woont. In Die reuk van appels wordt de houding van tante Karla lijnrecht geplaatst tegenover die van haar zuster Leonore. Deze laatste is gehuwd met de jongste generaal uit het Zuid-Afrikaanse leger. Karla rebelleert, ondanks haar conservatieve opvoeding, tegen de traditionele Afrikaner waarden. Leonore daarentegen conformeert zich. Het vertrek van Karla is ingegeven door haar vervreemding van haar familie, haar verwerping van de patriarchale dictaten en van elke vorm van rassendiscriminatie. ‘Is selfs die idees wat ek het, dan so'n bedreiging? My liefste Leonore, as my idees oor wat verkeerd is in ons land jou bangmaak, kan ek nie anders as om te vrees vir die dag wat jy uitvind wat die meeste swart mense dink,’ schrijft ze aan haar zuster vanuit het buitenland. Karla slaagt er echter niet in om Leonore van haar standpunt te overtuigen.
Het onvoorwaardelijke geloof van de Afrikaners in hun zaak
| |
| |
leidt tot een onverzettelijkheid die weinig goeds voorspelt. Bovendien voelen ze zich voortdurend bedreigd door het ‘zwarte gevaar’. De dissidenten willen juist afstand nemen van een exclusieve identificatie met de eigen groep omdat daardoor een onverbiddelijke scheidslijn getrokken wordt tussen ‘ons’ en ‘hulle’, tussen blank en zwart. Ze willen de kleurbarrière doorbreken en hun zwarte landgenoten als medemensen benaderen, niet als een gezichtsloze onderklasse. Zo verwijt Karla haar zus dat ze geen oog heeft voor zwarten en kleurlingen als individuen: ‘Leonore, luister 'n slag na my! Vergeet van die Kleurlinge en die bantoes en kom ons praat 'n slag oor die twee mense wat op jou erf werk.’
De aanmaningen van de dissidenten leiden tot niets. Hun opvattingen worden verworpen als de opinies van communisten en liberalen, en afgedaan als volledig vervreemd van de realiteit en van de Afrikaner geschiedenis. In Kikoejoe wordt het volgende commentaar geleverd op Geertruida, de kosmopolitische en lesbische - ook een kardinale zonde - tante van de verteller die in Europa verblijft: ‘Ag, kan Geert ons nie net los nie? Wat weet sy van die hitte en stryd, van die Afrikaner wat die juk van die Engelse moes afskud. Het sy 'n idee van Swart Afrika? Nee, sy het nie, sy dink net aan haar restaurante en galerye in al daardie stede van haar.’ Ondanks deze verwijten wordt Geertruida telkens weer met Kerstmis op de familieboerderij verwelkomd en wordt haar lesbische verhouding met de plaatselijke bibliothecaresse stilzwijgend getolereerd. Terwijl Geertruida tot de familie blijft behoren, zijn tussen Karla en haar zus alle bruggen opgeblazen. De generaal heeft zijn vrouw verboden nog contact met haar te hebben.
Voor Karla en Geertruida biedt Europa een mogelijkheid tot ontsnapping. Is dit echter de gemakzuchtige oplossing omdat ze niet leidt tot het nemen van maatschappelijke verantwoordelijkheid? De apartheid verplicht iedereen tot stellingname. De keuze tussen politiek activisme aan de ene kant en onverschilligheid aan de andere staat in heel wat literaire werken centraal. Dit dilemma vormt de kern van onder andere het verhaal ‘Palais
| |
| |
Chaillot 1950’ (1993) van Elsa Joubert en van Karel Schoemans Die noorderlig (1975). Trouwens, in heel het oeuvre van Karel Schoeman is het een kerngegeven.
In Die noorderlig werkt Paul als marketingconsultant in Amsterdam. Hij heeft alle banden met Zuid-Afrika verbroken: ‘Ek het van alles ontslae geraak toe ek oorsee kom.’ Paul is lethargisch. Zijn gebrek aan daadkracht contrasteert scherp met het activisme van Estelle, een vriendin uit zijn studententijd op Stellenbosch. Estelle drijft voortdurend de spot met de waarden die haar vader, een bekend politicus van de Nationale Partij, aanhangt, namelijk de kerk, het patriarchaat en blanke overheersing. Onvermijdelijk raakt ze bij de strijd tegen de apartheid betrokken. Wanneer haar kleurlingvriend in de gevangenis sterft, pleegt ze zelfmoord. Het is geen uiting van onmacht of een teken van nederlaag maar een daad van verzet waarmee ze aan haar afkeer van de apartheid een onomkeerbare finaliteit verleent: ‘Mens hoef ook niks te bereik nie, dis nie belangrik nie. Die belangrikste is dat jy protes aanteken.’ Paul daarentegen heeft de weg van de minste weerstand gekozen. Hij leeft een comfortabel, materialistisch bestaan in Nederland.
Die noorderlig is erg kritisch over het optreden van de Afrikaner gezagsdragers: ‘Dis 'n vreeslike ding wanneer domheid en kleinlikheid die mag in hande kry en veg vir selfbehoud.’ Iedereen wordt getroffen door de onrechtvaardigheid en immoraliteit die in het land heersen. Het geeft aan de typering van Zuid-Afrika als ‘Die beloofde land’ een bijzonder wrange connotatie.
De hoofdfiguur uit ‘Hierdie poskaarte’ (1997) van Abraham de Vries, een verhaal dat zich in het begin van de jaren negentig afspeelt, is een Nederlandse academica die reeds een tijdje in Zuid-Afrika werkt. Als haar contract bij de Universiteit van Wes-Kaapland plotseling zonder reden opgezegd wordt, heeft ze geen andere keuze dan om terug te keren naar Nederland. Haar Afrikaanse vriend, een journalist, vergezelt haar. Ze hebben geen toekomst in Zuid-Afrika, dat ondanks de vrijlating van Nelson Mandela naar een toestand van totale anarchie afglijdt. Beiden houden er dezelfde politieke overtuiging op na. Maar voor mensen zoals zij is er in Zuid-Afrika geen plaats: ‘Wat ek
| |
| |
kon aanvoel, was dat daar in dié mense se denke en leefwyse vir jou en dié soos jy nie plek is nie.’ Alle rechtgeaarde Afrikaners worden verondersteld een gemeenschappelijk front tegen de zwarte vijand te vormen. Alle externe en interne oppositie wordt in een campagne van geïnstitutionaliseerde intimidatie en geweld monddood gemaakt. Opkomen tegen de blanke regering betekent dan ook voortdurende verdachtmakingen, pesterijen, opsluiting en soms liquidatie. Het is de prijs die men voor zijn overtuiging betaalt. Zuid-Afrika verlaten is dikwijls de enige optie, de enige manier om zijn integriteit te behouden. Het moet niet gezien worden als een vlucht: ‘Nie as ontvlugting nie, vir een poosje maar en dat jy weer héél kan word.’
Hetzelfde verlangen naar heelheid gecombineerd met de vrees om in een maalstroom van geweld meegesleurd te worden, doet de hoofdfiguur uit Emma Huismans' verhaal ‘Wag op Sinterklaas’ (1994) besluiten om Zuid-Afrika te verlaten. Haar verlangen naar een normaal leven en naar liefde krijgt de overhand op haar politiek activisme: ‘Sou dit verraad wees? wonder ek hardop. Die persoonlike liefde, die persoonlike vrees? Bo die groep, bo die saak? Seur niet! antwoord die kroegstoel naas my met deurdrinkte nugterheid. Oor die liefde bepaal jy tog nooit self nie.’ Zuid-Afrika biedt niet de luxe van een onbekommerd, zelfgenoegzaam bestaan in een privé-domein.
Ook persoonlijke verhoudingen ontsnappen niet aan de apartheidsterreur. Liefde over de kleurgrens heen is verboden. Het is vanzelfsprekend dat het aangaan van een gemengde relatie verreikende consequenties heeft. Een confrontatie met de overheden wordt er onvermijdelijk door. Elke persoonlijke keuze wordt in een samenleving onder het juk van de apartheid tot een politieke daad. Gemengde paren moeten het land ontvluchten. Een normaal leven is voor hen in Zuid-Afrika onmogelijk. In onder andere André Brinks Die muur van die pes (1984), en in E.K.M. Dido's Die storie van Monica Feters (1996) wordt hierop ingespeeld.
Zuid-Afrika is een land met een tekort aan liefde. Tilda Kaufman, de hoofdfiguur uit Rina Shermans roman Uitreis (1997), leeft in vrijwillige ballingschap in Parijs. Voor de begrafenis van
| |
| |
haar vader keert ze naar Zuid-Afrika terug. Dit bezoek vormt de aanleiding tot een confrontatie met haar verleden. Tilda's jeugd werd overschaduwd door een autoritaire en liefdeloze vader, door een moeder die totaal aan hem onderdanig was, en door een gewelddadige broer die haar voortdurend bedreigde. Haar ouders en haar broer Paul zijn aartsconservatief en fervente aanhangers van de Nationale Partij.
Tilda heeft zich met veel moeite uit de greep van haar familie en uit het keurslijf van het Afrikaner nationalisme bevrijd. Ze is naar Parijs uitgeweken omdat ze van alles genoeg had: ‘Eendag het Tilda uit haar lewe geloop. Omdat haar Pa haar nie liefgehad het nie. Omdat Paul haar geslaan het. Omdat sy skaam was vir haar land, haar mense en haarself. Om liefde te soek.’ Uitreis is een boeiend werk waarin de thema's van ballingschap en de gecompliceerde relatie met het stamland - de gevoelens van Tilda schommelen tussen liefde en haat - scherp worden belicht.
| |
Terugkeren: een daad van engagement
Naast romanfiguren en schrijvers die vertrekken, zijn er ook die naar hun heimat terugkeren. Jan Rabie vertrok in 1948 naar Frankrijk. Na zeven jaar heeft ‘dié kloppende, bitter nawelstring’, zoals hij in zijn Parijse dagboek (1998) schrijft, hem teruggetrokken naar Zuid-Afrika. Zijn verblijf in Europa had hem intussen wel doen beseffen dat het apartheidsbestel verwerpelijk was. Zijn oppositie tegen rassendiscriminatie loopt als een rode draad door zijn werk.
André Brink en Breyten Breytenbach volgden in zijn voetsporen. Zij gingen in de jaren zestig naar Parijs. Voor Brink waren de Parijse studentenopstanden in 1968 een keerpunt: ze deden hem inzien dat zijn plaats in Zuid-Afrika was. Zijn gemengde huwelijk maakte voor Breytenbach tijdens de apartheidsperiode een permanente terugkeer onmogelijk. Vanuit ballingschap leverde hij een opmerkelijke bijdrage tot de Afrikaanse literatuur.
Niet iedereen die terugkeert doet dat echter uit zuiver politieke motieven. Jan Visser, de hoofdfiguur in het verhaal ‘Ontmoetin- | |
| |
ge in 'n voorvaderland’ (1976) van J.C. Steyn, brengt een winter door in Amsterdam. Hij is een heftig tegenstander van de regering. Daarom wordt hij niet meer als ‘een van ons’ beschouwd. Als Visser in Nederland een baan aangeboden krijgt, gaat hij toch niet op het voorstel in. Hij voelt zich zo verbonden met zijn gemeenschap dat hij haar lot wil delen: ‘Maar as die volk sterf, dan ek ook. Ek is deel van hom. Dis my enigste besit, dis al wat ek oorhet om voor om te gee.’ Ondanks zijn afkeer van de a?artheid blijft Visser een bijzonder sterke loyaliteit tegenover zijn gemeenschap voelen.
Andere tegenstanders van het apartheidsregime identificeren zich eerder met de slachtoffers die het regeringsbeleid maakt, ongeacht hun huidskleur of afkomst. Ze engageren zich in de strijd voor democratie, gelijkheid en gerechtigheid. Dit geldt voor Josef Malan uit Kennis van die aand, Andrea Malgas uit Die muur van die pes, beide van André Brink, voor Chris Bouman uit Requiem op ys (1992) van Emma Huismans en voor Gisela uit Afrika: 'n roman (1977) van Karel Schoeman. Gisela, een fotografe, gaat terug omdat ze wil ‘Foto's neem. Getuig.’ Terugkeren betekent gevaar lopen, zelfs voor het eigen leven. Maar persoonlijke offers zijn nodig om het ideaal van een democratisch Zuid-Afrika te helpen verwezenlijken.
Met de vrijlating van Nelson Mandela, de terugkeer van het anc als politieke partij en de verkiezing van een zwarte meerderheidsregering in het begin van de jaren negentig breekt een nieuw tijdperk aan. In Sandkastele van André Brink wordt Kristien, die in Londen woont, naar het sterfbed van haar grootmoeder geroepen. Kristien had het land verlaten uit protest tegen de apartheid. Ze werd daardoor tot een persona non grata: ‘ek het kwansuis my rug op “ons” mense gedraai.’ Zuid-Afrika staat aan de vooravond van de eerste algemene verkiezingen. Kristien wordt er weer geconfronteerd met haar familie en met de Afrikaner cultuur waartegen ze in opstand was gekomen. Door de verhalen van haar grootmoeder realiseert ze zich echter dat ze een hechte band heeft met alle vrouwen van haar land. Ze komt tot het besef dat Zuid-Afrika haar thuis is: ‘Ja. Ondanks alles. Ten spyte van alles. Dit is my plek dié.’ Dit inzicht stelt haar in
| |
| |
staat haar roeping te volgen, namelijk om alle vrouwen aan te sporen te vechten tegen mannelijke dominantie en daardoor een substantiële bijdrage te leveren aan het opbouwen van een nieuwe maatschappij. Kristien ontdekt zo ook haar vermogen tot liefde: ‘Toe het dit vir my gevoel soos 'n leemte, 'n gemis, 'n gebrek: nou het ek begin wonder of dit nie die oopgaan van 'n nuwe ruimte in my was nie, 'n vermoë en 'n behoefte om lief te hê. Dié fatale, wonderbaarlike betrokkenheid by ander - by almal van hulle, goed en kwaad en neutraal, die lewende en die dooie.’
De roman Pouoogmot (1997) van Rita Gilfillan handelt ook over de liefde. In een ziekenhuiszaal vertellen verschillende vrouwen elkaar verhalen over een kledingstuk dat voor hen een bijzondere betekenis heeft terwijl buiten de ziekenhuismuren het land in rep en roer is door de onthullingen van de Waarheids- en Verzoeningscommissie. Een van de patiënten is Zuster Precious Mafokeng, die een sleutelpositie in de provinciale administratie bekleedt. Zij streeft ernaar de wonden in het land te helen: ‘Sy bid dat daar liefde mag kom in haar hart. Liefde bowenal, want daaruit sal vergifnis vloei. Sy smeek dit nie alleen vir haarself nie, maar vir al die bewoners van haar wonderlike en vreeslike land.’ Zuster Precious is de verpersoonlijking van deze liefde. Toen ze in ballingschap leefde, had ze een mantel gemaakt van alle lapjes stof die haar familieleden haar toestuurden. Deze lapjes hadden te maken met belangrijke gebeurtenissen in hun leven. Ze droeg deze regenboogmantel bij haar terugkeer naar Zuid-Afrika en bij de inhuldiging van Nelson Mandela als staatspresident. Ondanks de droefheid die ze voelde voor al het nodeloze lijden en het verlies van zo veel geliefden, ziet ze nochtans de toekomst met vertrouwen tegemoet. De situatie in de multiraciale ziekenhuiszaal is symbolisch voor het nieuwe Zuid-Afrika. De muren tussen de rassen moeten afgebroken en nieuwe banden moeten gesmeed worden op basis van de aanvaarding van de ander als mens. Dit kan eenvoudigweg door naar de verhalen van de anderen te luisteren.
| |
| |
De diasporaliteratuur staat in het teken van het verzet tegen de apartheid. Tijdens de apartheidsjaren werd wegtrekken uit Zuid-Afrika geïnterpreteerd als een daad van protest of een gebaar van afwijzing. Wie terugkeerde, deed dat op de eerste plaats om aan de bevrijdingsstrijd deel te nemen. Met de ontmanteling van de apartheid en de installatie van een zwarte meerderheidsregering kunnen ook de ballingen naar hun vaderland terug. De blanke Afrikaanssprekenden onder hen sluiten zich niet bij hun gemeenschap aan. Voor hen heeft de identificatie met de eigen groep afgedaan. Het bewustzijn deel uit te maken van de grotere Zuid-Afrikaanse samenleving is overheersend naast het besef dat er nog veel werk moet worden verzet om de slogan Simunye of We are one, die het nieuwe nationaliteits- en identiteitsgevoel in het prille, democratische Zuid-Afrika moet vertolken, waar te maken. De diasporaliteratuur geeft aan dat de traditionele waarden en banden geen geldigheid meer bezitten.
Dat normen en verwachtingen erg tijdsgebonden zijn, bewijst een nieuwe diaspora: blanken, Engelssprekenden en Afrikaners, die na 1994 in groten getale uit Zuid-Afrika wegtrekken om hun geluk elders te beproeven. Hun beweegredenen zijn meestal economisch van aard. Deze emigratiegolf zou tot een nieuwe vorm van diasporaliteratuur kunnen leiden, namelijk tot werken die zich afspelen in het milieu van uitgewekenen. De roman Trips (2003) van Manie de Waal, die Londen als decor heeft, zou hier een voorbode van kunnen zijn.
|
|