| |
| |
| |
6 Ideologische conflicten in Afrikaner families
Onverdraagzaamheid en hypocrisie
Tijdens de apartheidsperiode wordt binnen de Afrikaner gemeenschap een strak waardensysteem, gebaseerd op christelijk-nationalistische principes, gepropageerd. Iedereen wordt verondersteld kritiekloos dit stelsel van normen en waarden te onderschrijven. Het bijbrengen en bewaken ervan gebeurt systematisch en met volle overtuiging, waarbij de traditionele gezagsinstanties, namelijk de kerk, de school, de Afrikaner politieke partijen, de pers en de familie, een belangrijke doorgeef- en controlefunctie hebben. Toch kan het aanzwellende koor van proteststemmen steeds moeilijker tot zwijgen gebracht worden. Integendeel, ze klinken steeds luider op.
In het Afrikaanse gezin heerst er verdeeldheid. In de beschrijving van de verhouding tussen de verschillende generaties komen grote meningsverschillen aan de oppervlakte. Diametraal tegenovergestelde standpunten rukken aan de ziel van de Afrikaner familie en ondergraven de fundamenten waarop de ideologie van het Afrikaner nationalisme en de apartheid gebouwd is. Afrikaner families leven in grote onmin in volledig verscheurde huizen.
De conflicten tussen opeenvolgende generaties behoren tot de meest in het oog springende thema's in de meer recente Afrikaanse literatuur. Het gaat hier niet om een stereotiep generatieconflict waarin de oudere generatie geen plaats wil ruimen voor de jongere, maar om een strijd om de ziel van de Afrikaner. Het is immers de uitdrukking van een identiteitscrisis waardoor de toekomst van het hele Afrikaner volk op de helling komt te staan.
| |
| |
Vandaar de hoge graad van emotionaliteit die meestal met de familieconflicten gepaard gaat.
De waarden van de oudere generatie worden door de jongere zonder pardon overboord gegooid. Ze hebben geen praktische bruikbaarheid meer omdat ze geen antwoord bieden op de morele en politieke crisis waarin de Afrikaner gemeenschap zich, vooral in het laatste kwart van de twintigste eeuw, bevindt. De besliste afwijzing van de ideologische constructen van de oudere generatie heeft verreikende implicaties omdat daardoor het wezen en de eigenheid van het Afrikanerdom aangetast worden.
Een van de steunpilaren van het Afrikaner nationalisme en van de apartheid is het absolute verbod op seksueel contact of, nog erger, een liefdesband over de rassengrenzen heen. Een gemengd huwelijk is ondenkbaar binnen Afrikaner gelederen en ontoelaatbaar vanuit nationalistisch oogpunt omdat de zuiverheid van het blanke ras de enige waarborg biedt voor overleving en overheersing op een vijandig continent.
Een Rubicon wordt overgestoken met de overtreding van de seksuele code van de oudere generaties. In onder andere het verhaal ‘Slap grensdrade’ (1983) van Etienne van Heerden, de roman Die oop deur (1996) van Corlia Fourie en het drama Laaste middagmaal (1978) van Wilma Stockenström leidt een gemengde seksuele relatie tot een crisis. In ‘Slap grensdrade’ heeft Boet in de ogen van de voorouders verraad gepleegd door een kind te verwekken bij een zwarte huisbediende. ‘Die heilige taak van voortsetting’, zoals de verteller het uitdrukt, wordt daardoor met voeten getreden. De naam van Boet zal waarschijnlijk de laatste zijn om in de familiebijbel ingeschreven te worden. Hij zal de familieboerderij niet erven. Boet zelf heeft de boerderij verlaten en zich bij het leger aangesloten om in de grensoorlog te gaan vechten. Dit is natuurlijk een uiterst ironische speling omdat de grensoorlog, die gevoerd wordt om de militaire aanslag op de apartheid vanuit de buurlanden te bezweren, juist moet dienen om de blanke hegemonie in zuidelijk Afrika te verzekeren. De wereld van de vader van Boet is volledig ingestort. Hij heeft de moed niet meer om de boerderij in stand te houden. Ze zal ten onder gaan.
| |
| |
Het verhaal wordt in de eerste persoon door een bezoekend familielid verteld. Terwijl de verteller tot op zekere hoogte het teloorgaan van de familiedynastie betreurt, voelt hij toch ook met Boet mee: ‘Beklemmend, dink ek, en dalk juis die rede waarom Boet uitgebreek het uit die program wat sy bloed op hom afgedwing het.’ Deze ambivalentie prikkelt de lezers tot het bepalen van hun eigen houding.
In ‘Die laatlam’ (1983), een verhaal van George Weideman, zijn de ouders van Mirjam respectabele en godvrezende leden van de plaatselijke gemeenschap. De vader is de dorpsdokter en zal naar alle waarschijnlijkheid bij de volgende verkiezingen tot burgemeester verkozen worden. Als hun ongetrouwde dochter een kind verwacht, is abortus geen optie. De ouders besluiten echter om hun status in de dorpsgemeenschap niet te verliezen, te doen alsof ze zelf een nakomertje verwachten. Dit rookscherm wordt door de onontkoombare feiten weggeblazen. Wanneer Mirjam in een verafgelegen hospitaal het leven schenkt aan een baby met een donkere huidskleur worden de ouders slachtoffers van hun eigen list.
De minnaar van Mirjam is een kleurlingstudent, betrokken bij antiregeringsactiviteiten. Hij wordt hiervoor in hechtenis genomen. Ondanks haar conservatieve opvoeding sympathiseert Mirjam met zijn zaak. De kleurlingbaby is het teken van haar afwijzing van de behoudendheid van haar ouders, die gedeeltelijk voortspruit uit hun wens om de toekomst van hun dochter, en dus ook van de blanke Afrikaner stam, te verzekeren. Het werkt zelfdestructief. Mirjam windt er geen doekjes om; haar vader leeft in een gekkenparadijs: ‘Sien pappa, dis één ding om sprokies te vertel. Dis iets gans anders om dit te leef, en te óórleef. Op 'n dag steek die werklikheid die sprokies brand.’
Met de publicatie van de roman Kontrei (2003), geschreven door Kleinboer, een pseudoniem met een ironische inslag, hebben de voorvaderen zich beslist in hun graf omgedraaid. De hoofdfiguur is een Afrikaner die in Johannesburg, de Zuid-Afrikaanse versie van Sodom, samenwoont met Lungi, een Zuluvrouw, en haar zoontje uit een vroegere relatie. Naast een buitensporig drank- en drugsgebruik heeft hij ook een fenomenale
| |
| |
seksuele appetijt. Hij bezoekt voortdurend bordelen waar hij het gezelschap van zwarte prostituees verkiest. De hoofdfiguur ondervindt weinig of geen problemen door zijn onconventionele gedrag. Zijn ouders zijn nochtans oerdegelijke Afrikaners. Het kan inderdaad verkeren.
Niet alleen gemengde maar ook homoseksuele relaties zijn taboe in de Afrikaner gemeenschap. Soms, juist omwille van de Victoriaanse principes van hun ouders, doen de kinderen het onmogelijke om de onverteerbare realiteit voor hen verborgen te houden. Dit is het geval in het verhaal ‘Naskrif’ (1995) van Engemi Ferreira. De protagonist, die homoseksueel is en aan aids lijdt, is met zijn vriend in New York gaan wonen. Hij werkt een ingewikkeld plan uit om na zijn dood zijn ouders de verlegenheid van de waarheid te besparen. Zijn vader, met de betekenisvolle naam ‘De Wet’, is immers: ‘[...] so verstar in die letter van die Woord dat hy almal om hom wil verander in klein afgietsels van wat hy as reg beskou.’ Het gegeven dat de hoofdfiguur een tegenstander is van het apartheidsregime maakt hem nog meer tot een outcast. Politieke dissidentie en seksuele geaardheid lijken hand in hand te gaan. Het belijden van conservatieve waarden houdt in dat een andere dan de eigen levensvisie niet getolereerd wordt.
Verdraagzaamheid is niet een van de meest in het oog springende eigenschappen van de Afrikaner. Van iedereen wordt verwacht het smalle, steile pad te kiezen. Zelfs kleine overtredingen van de gedragscode worden onbarmhartig afgestraft. Het is dan ook geen wonder dat kinderen de dood van hun ouders soms als een verlossing ervaren. Na het overlijden van haar moeder verduidelijkt Margót in het verhaal ‘Die werklikheid’ (1995) van Engemi Ferreira haar gevoel van opluchting en bevrijding in een brief aan een vriendin als volgt: ‘En ek weet ek hoef nooit weer te veg vir die mens wat ek weet ek is nie, nie eens vir die reg (?) om vrou te wees nie. Alles het 'n plek gekry. Ook ek.’ Maar terwijl Margót er niet voor terugschrikt voor haar mening uit te komen, weerhouden sociale conventies anderen ervan om zich eerlijk uit te spreken.
| |
| |
In de Afrikaner gemeenschap worden de hoogste morele standaarden gehandhaafd, of althans: de schijn ervan wordt opgehouden. Dit aureool van onkreukbaarheid en onaantastbaarheid wordt door de openbaring van het egoïsme en de hypocrisie van de maatschappelijke en politieke rolmodellen volledig ontluisterd. De ontmaskering van de schijnheiligheid van de oudere generaties en van hun vertegenwoordigers is een doorlopend gegeven in het werk van André Brink. Maar ook bij andere schrijvers speelt het een belangrijke rol. In Die reuk van appels (1993) van Mark Behr verafgoodt Marnus zijn vader, een generaal in het Zuid-Afrikaanse leger. Deze laatste is volbloed Afrikaner met een onwrikbaar geloof in de rechtmatigheid van de aanspraken van zijn volk. Wanneer een Chileens generaal op bezoek is, verschijnen er barsten in het glanzend gepoetste blazoen van het gezin. In minder dan een week is Marnus getuige van de ontrouw van zijn moeder en van de seksuele molestering van zijn vriend Frikkie door zijn vader. Hij heeft voorgoed zijn onschuld verloren. Ondanks het weerzinwekkende gedrag van zijn vader probeert hij in diens gunst te blijven. Hij sluit zich bij het leger aan en sterft op de Angolese grens.
De kracht van het boek is het resultaat van de interactie tussen de geschiedenis van het individu, de familie en van het Afrikaner volk. De onthulling van de seksuele escapades van de ouders brengt hun hele normensysteem in diskrediet. Alleen een leeg omhulsel van een valse moraal blijft over. Alle geloofwaardigheid en respect gaan verloren wanneer het duidelijk wordt dat de hoge principes van de ouders slechts een façade zijn waarachter een schokkende immoraliteit schuilgaat. Pamela Jooste kaart in Like water in wild places (2000) dezelfde problematiek aan. Embrace (2000), de meest recente, in het Engels geschreven, roman van Mark Behr handelt over de druk tot conformisme die van de omgeving uitgaat. Afwijkend gedrag moet kost wat kost onderdrukt worden. De roman impliceert dat dit alleen maar tot morele en politieke verkramping kan leiden.
De degeneratie van een Afrikaner gezin wordt in de magistrale roman Triomf (1994) van Marlene van Niekerk tot een schrijnend hoogtepunt gevoerd. De familie Benade is allesbehalve een
| |
| |
toonbeeld van betamelijkheid. Triomf brengt een ongenadige afrekening met het gezin als drager en verspreider van de traditionele Afrikaner waarden. Het ideaalbeeld en de kale werkelijkheid lijken wel bijzonder ver uit elkaar te liggen. Dat de roman zich tegen de achtergrond van de eerste democratische verkiezingen afspeelt, suggereert het totale bankroet van de nationalistische ideologie.
| |
Afwijzing en vernietiging
De wereld van de ouders is te beklemmend geworden en kan niet langer een zinvol toekomstperspectief bieden. De verwerping ervan is rigoureus. Een aantal romanpersonages breekt radicaal met het verleden. In Om te awol (1984) van Etienne van Heerden deserteert de anonieme hoofdfiguur uit het leger - ook een traditionele gezagsinstantie - om een nieuwe vrijheid te zoeken: ‘onherroepelik ver van sy vaderland, met agter hom die brandende brûe van vlae, liedere en voorgeslagte.’
In de roman Slegs blankes/whites only (1994) van Pierre de Vos neemt Etienne de Villiers afstand van zijn vader, een politieman die betrokken is bij clandestiene operaties om tegenstanders van de regering uit de weg te ruimen. Een crisis ontstaat wanneer Etienne een doos vol geheime documenten over de activiteiten van zijn vader in handen krijgt. Hij blijft weg van zijn werk en zwerft drie dagen doelloos in Pretoria rond, zonder zijn vrouw iets te laten weten. Tijdens zijn omzwervingen groeit het Voortrekkermonument, waar hij steeds door aangetrokken wordt, uit tot een allesoverheersend symbool: het vertegenwoordigt datgene wat hij aan de Afrikaner cultuur onvoorwaardelijk verwerpt. Uiteindelijk besluit Etienne om de dossiers van zijn vader naar de antiapartheidsorganisatie te brengen waarvoor hij als vrijwilliger werkt. Toch voelt hij zich daarna niet opgelucht: ‘Dalk het ek myself mislei, het ek gedink die laaste drie dae beteken die einde van my verknogtheid aan die stemme van my verlede; die begin van 'n meer opregte lewe. Maar niks verander nie. Dis nie moontlik om so maklik weg te glip nie. Miskien is dit 'n
| |
| |
lang proses waaruit mens baie stadig iets leer.’ Nochtans is Etienne ervan overtuigd dat hij zijn vader en daarmee de Afrikaner zaak moest verraden. Nu hij op de hoogte is van de wandaden die zijn vader begaan heeft, staat hij voor een onafwendbare keuze. Zonder het verleden af te zweren, hoe pijnlijk dan ook, is een nieuw begin niet mogelijk: ‘Mens moet eers weet wat gebeur het voordat mens kan begin vergeet.’
De vader geldt niet langer als het grote voorbeeld. In de verhalen van Koos Prinsloo is de aanval op de patriarchale orde - een archaïstische titel als ‘And our fathers that begat us’ (1987) heeft een onmiskenbaar ironische ondertoon - niet zo frontaal als bij Pierre de Vos. Toch gaat van de homo-erotische inslag van zijn teksten, in samenhang met de onconventionele vertelwijze, een sterke destabiliserende werking uit. De aanslag op de positie van de vaders is eveneens een prominent gegeven in het werk van een aantal vrouwelijke schrijvers zoals Jeanne Goosen, Marita van der Vyver, Lettie Viljoen/Ingrid Winterbach en Wilma Stockenström.
De patriarchale orde wordt ook via haar publieke vertegenwoordigers aangevallen. Vooral de traditionele gezagsinstanties en -figuren moeten het ontgelden: politici, legerleiders, politiemensen en kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders. Zo wordt in Die laaste Sondag (1983) van Elsa Joubert en Juffrou Sofia vlug vorentoe (1993) van Berta Smit de rol van de kerk heftig bekritiseerd.
De oude orde wordt van alle kanten bestookt. De ondergang ervan zal niet lang op zich laten wachten. In Toorberg (1986) van Etienne van Heerden is het einde van de Moolman-dynastie een voorafschaduwing van het einde van de Afrikaner stam. Tegelijkertijd kent de bruine tak van de familie een opbloei. De toekomst ligt in hun handen.
Waar Toorberg symbolisch het einde van de blanke heerschappij suggereert, kan het protest tegen of de totale verwerping van het waardensysteem van de oudere generatie ook met drastische brutaliteit gebeuren en de vorm van een definitieve liquidatie, of althans een poging daartoe, aannemen. De rekening voor de fouten die in het verleden gemaakt zijn, wordt nu gepresenteerd.
| |
| |
In het drama Diepe grond (1986) van Reza de Wet vermoorden de kinderen letterlijk hun ouders. Ook de staat als ultieme vaderfiguur komt onder schot. In Die kreef raak gewoond daaraan (1991) van André Brink wordt een aanslag voorbereid op het leven van de president. Zowel in Harry Kalmers X-Ray Visagie en die Vingers van God (1993), in Louis Krügers Gevaarlike land (1990) als in Lettie Viljoens Belemmering (1990) plannen terroristen de omverwerping van de regering.
Oudermoord is echter niet altijd nodig om verandering te bewerkstelligen. Soms slagen de kinderen erin door overreding hun ouders met de nieuwe bedeling te verzoenen. In het verhaal ‘Dogters van Afrika’ (1993) van Elsa Joubert speelt de dochter een cruciale rol in de ommezwaai van haar moeder. Zodra haar bezwaren en bedenkingen tegen de zwarte beleidsmensen ongegrond blijken, is de moeder onvoorwaardelijk bereid om het democratische, veelrassige Zuid-Afrika grootmoedig te omhelzen: ‘Waar of hoe of wat ons voorouers ook al was, hare en myne, ons leef nou, en net één keer. Eintlik is ons niks verskuldig aan verbygegane geslagte nie.’ Deze woorden betekenen niets minder dan een oorlogsverklaring aan het verleden en de voorouders.
Een onverwachte ommekeer van rollen vindt plaats als de ouders ruimdenkender zijn dan de kinderen. In Moerland (1992) van Chris Barnard kiest de vader de kant van de democratische krachten terwijl zijn zoon lid wordt van een extreemrechtse groepering. De zoon verwerpt elke vorm van toenadering tussen de rassen en raakt zelfs betrokken bij een poging het land te destabiliseren om op die manier de overgang naar een meerderheidsregering te saboteren. Barnard maakt meer dan duidelijk dat het blinde geloof in de apartheidsideologie voortkomt uit indoctrinatie. Daardoor heeft de Afrikaner in het verleden telkens verkeerde keuzes gemaakt.
Blanke overheersing en het patriarchale stelsel hebben uitgediend. Dit blijkt ook uit de talloze herschrijvingen van de plaasroman, de roman over het leven op de boerderij. H.P. van Coller verklaart de populariteit van dit genre op de eerste plaats omdat het de gelegenheid biedt: ‘vir 'n kragtige reaksie teen 'n sentrale
| |
| |
aspek van 'n literêre tradisie’ en ten tweede omdat de plaasroman door de subversie van de code wordt tot: ‘'n opstand teen “die Vader”, teen die ban van oudtestamentiese godsdiens, die geskiedenis, tradisie, kortom die patriargale waardestelsel, wat in hierdie subgenre uit die verf kom as beperkend en onderdrukkend’ (1994). Foxtrot van die vleiseters (1993) van Eben Venter en Die stoetmeester (1993) en Kikoejoe (1996) van Etienne van Heerden zijn voorbeelden van een dergelijke subversie. Ook het met de Booker-prijs bekroonde Disgrace (1999) van J.M. Coetzee sluit bij deze trend aan. Deze roman handelt over de gewijzigde machtsverhoudingen en over de vraag hoe als blanke te overleven onder zwarte machthebbers. Op haar boerderij wordt Lucie overvallen en verkracht. Ze denkt er echter niet aan het kind dat ze verwacht te laten aborteren. Disgrace lijkt te suggereren dat de blanke onder de nieuwe regering bereid moet zijn om ten minste gedeeltelijk zwart te worden. Er is geen andere keuze. De mythe van een idyllisch platteland wordt door Coetzee klinisch doorgeprikt. Zijn vlijmscherpe analyse van de nieuwe machtsverhoudingen en van de ontstellende gevolgen ervan voor de blanken, viel niet bij iedereen in goede aarde.
Ook een aantal familiegeschiedenissen heeft de voorbije jaren het licht gezien, onder andere het drama Donkerland (1996) van Deon Opperman, Die kreef raak gewoond daaraan (1991) met een appendix waarin de geschiedenis van twaalf generaties van de Landmandynastie opgenomen is, Sandkastele (1995), waarin de gemythologiseerde geschiedenis van negen generaties vrouwen aan bod komt, beide van André Brink, Die reise van Isobelle (1995) van Elsa Joubert en Afdraai (1998) van A.H.M. Scholtz. De laatste twee romans bieden een overzicht van de Zuid-Afrikaanse geschiedenis in de twintigste eeuw, respectievelijk bekeken door de ogen van de Afrikaners en van de kleurlingen. In beide worden de wortels van het apartheidssysteem blootgelegd. De geschiedenis van de Afrikaner en van rassendiscriminatie gaan hand in hand.
Zowel in Sandkastele als in Die Reise van Isobelle wordt de familiegeschiedenis vanuit vrouwelijk perspectief benaderd. De overwinning van de vrouwelijke karakters op het patriarchale
| |
| |
stelsel loopt parallel met de desintegratie van de apartheid. Kristien Muller uit Sandkastele heeft haar vriend in Engeland achtergelaten en besluit om zich opnieuw en nu definitief in Zuid-Afrika te vestigen. En waar Fred, de vriend van Leo, in Die reise van Isobelle, van plan is om te emigreren, wil Leo in Zuid-Afrika blijven. Dat haar kind geen vader zal hebben, is voor haar geen punt. De vrouwelijke waarden hebben het pleit gewonnen: ‘Ek sal die kind grootmaak hier in ons land. En as dit 'n dogtertjie is, sal ek haar Isobelle noem. Voluit Isobelle. Voluit.’ Met deze naamkeuze bevestigt Leo haar schatplichtigheid aan het verleden en haar geloof in de toekomst.
| |
Dwingende keuzes
Met de verwerping van de zo lang aangehangen zekerheden wordt het zoeken naar een nieuwe identiteit van essentieel belang. De vraag ‘Wie is ek?’ en zijn pendant ‘Wie is jy?’ worden expliciet geformuleerd in een heel aantal literaire werken zoals in Missionaris (1988) en Die reise van Isobelle van Elsa Joubert, Na die geliefde land (1972) en Om te sterwe (1976) van Karel Schoeman, 'n Oomblik in die wind (1975) van André Brink, Moerland van Chris Barnard, Juffrou Sophia vlug vorentoe van Berta Smit en Return to Paradise (1993) van Breyten Breytenbach. Het antwoord dat gegeven wordt, getuigt doorgaans van sterk maatschappelijk en politiek engagement.
Het individu moet keuzes maken. De voorschriften van de oudere generatie en de geboden van de ouders hebben hun bruikbaarheid verloren. De afgebakende wegen moeten verlaten, een nieuwe koers moet uitgezet worden. Slechts op deze wijze kunnen meer hoopvolle vooruitzichten ontstaan.
In de romans van André Brink wordt het individu aangesproken op zijn verantwoordelijkheid. Thomas Landman, het hoofdpersonage uit Die kreef raak gewoond daaraan, ziet zichzelf als het product van zijn familiegeschiedenis. Hij doet echter het onvoorstelbare door met zijn familie en de nationalistische ideologie te breken. Door zich te engageren in de bevrijdingsstrijd is hij
| |
| |
in de gelegenheid om daadwerkelijk de loop van de geschiedenis te beïnvloeden. Daardoor geeft hij aan dat de Afrikaner in staat is om zich uit de dwangbuis van het verleden te bevrijden: ‘Maar die hart van die saak is tog seker dit: dat geen mens maar net die eenvoudige resultaat van sy geskiedenis is nie. Jy verteenwoordig ook 'n reaksie daarop, 'n opstand daarteen; namate jy dit verbreed of toets, dit probeer aanvaar of bewys, verwerp en verskuif en verplaas jy dit ook.’ Vanuit het besef dat de bescherming van de belangen van de eigen groep niet ten koste mag gaan van het grotere imperatief om een rechtvaardige en democratische samenleving tot stand te brengen, kan de geschiedenis niet langer een veilige schuilplaats bieden. Dat iedereen over deze keuzevrijheid beschikt, wordt duidelijk gemaakt door de manier waarop anderen op het optreden van Thomas Landman reageren. De eigenzinnige keuze die hij gemaakt heeft, dwingt iedereen die zijn pad kruist tot het innemen van een standpunt.
Niet iedereen is echter even daadkrachtig en gewetensvol als Thomas Landman. Soms overheerst een gevoel van machteloosheid om iets aan de loop van de geschiedenis te kunnen veranderen. Een personage uit het drama 'n Koffer in die kas (1992) van Jeanne Goosen formuleert haar onvermogen als volgt en geeft daarmee aan dat ze niet voor de apartheid verantwoordelijk gesteld wil worden: ‘Dis nie my skuld nie. Apartheid was ook nie my skuld nie - en ook nie die Eerste en Tweede Wêreldoorlog nie. Ek was nie daar nie. Ek was nie in die saak geken nie - en al sou ek gemarch het, bomme gegooi het, en in die tronk gaan sit het - dit sou nie gehelp het nie. Dit sou niks beteken het nie. Dit sou niks aan enigiets verander het nie.’ Het onvermijdelijke resultaat van dit besef van volslagen hulpeloosheid is verbittering, isolement, uitzichtloosheid en desperaatheid. Geen auteur heeft deze atmosfeer beter weten te beschrijven dan Koos Prinsloo in zijn verschillende verhalenbundels.
De jongere generatie probeert zich uit de greep van het verleden te bevrijden. De ideologie van de oudere generaties wordt, niet zonder heel wat moeite, vervangen door een nieuwe manier van denken en leven. In plaats van, in de woorden van Etienne van
| |
| |
Heerden, ‘die kinders van Verwoerd’ te blijven, onderstrepen de jongeren hun geworteld zijn in Afrika en hun lotsverbondenheid met hun zwarte landgenoten. Door het nieuwe Zuid-Afrika te verwelkomen, geven zij aan de toekomst een hoopvolle invulling. Met het uitrangeren van de ouders en hun ideologie komt er ruimte voor nieuw leven. De vijf kinderen van pastoor Oneday Riet uit Toorberg of de aankondiging van de geboorte van een baby in onder andere Casspirs en Campari's (1991) van Etienne van Heerden en Die reise van Isobelle bevestigen deze positieve toekomstverwachting.
In de hedendaagse Afrikaanse letterkunde zijn de vaders tot de verloren vaders uitgegroeid, zoals de titel van de roman Die verlore vader (1985) van J.C. Steyn aangeeft. De geborgenheid en de zekerheid die volk en traditie verschaffen, zijn prijsgegeven. De vaders worden verantwoordelijk gesteld voor de ontaarding van het politieke streven van de Afrikaner. In Die verlore vader wordt Pieter van de Bergh, een politicus van de Nationale Partij, geconfronteerd met de volslagen mislukking van de pogingen van de Afrikaner tot social engineering. Uiteindelijk pleegt hij zelfmoord omdat hij voor het hof zal moeten verschijnen op aanklacht van de overtreding van de immoraliteitswetgeving die seksuele contacten over de kleurgrens verbiedt.
Zijn zelfmoord is op persoonlijk vlak een absolute en vernietigende schuldbekentenis. Maar hij laat ook zijn nageslacht een zware erfenis na. Zijn gezin is verdeeld. Twee van zijn kinderen hebben hun vader en de ideologie die hij belichaamt, afgezworen, terwijl twee andere rechtse sympathieën koesteren. In plaats van eensgezindheid is er onenigheid. Waar het voor de bijbelse verloren zoon nog mogelijk was om naar huis terug te keren, zadelen de Afrikaner vaders hun kinderen alleen maar met een bittere erfenis op.
De apartheidsideologie heeft een wig gedreven in de Afrikaner families en in de Afrikaner gemeenschap. De strijd gaat niet langer tegen een externe bedreiging op de grenzen of in de townships. De vijand is niet langer het ‘zwarte gevaar’ dat een bedreiging van buitenaf vormt maar is in eigen gelederen te vinden. Het ideologische conflict dat de jongere generatie lijnrecht te- | |
| |
genover de oudere plaatst, is een aanduiding van de moeilijke keuzes waarvoor de Afrikaner staat. Door de aandacht toe te spitsen op de onenigheid binnen de familie, maakt de Afrikaanse schrijver ondubbelzinnig duidelijk wat de morele en politieke dilemma's zijn waarmee de Afrikaner geconfronteerd wordt.
|
|