| |
| |
| |
I Historisch overzicht
| |
| |
1 Sinds 1652
De Afrikaanse literatuur staat in een Zuid-Afrikaans kader. Men moet dus oog hebben voor de verbindingslijnen tussen deze literatuur en de cultuur en geschiedenis van heel Zuid-Afrika. En dus ook voor de vroegste geschiedenis.
Duizenden jaren voor de komst van de Portugezen (Dias ging aan land in 1487) kende zuidelijk Afrika al menselijke bewoning. Het gaat dan om de voorouders van de ‘Hottentotten’ (nu Khoi genoemd) en de Bosjesmannen, ook wel San. Deze groepen zijn grotendeels opgegaan in de groep van de ‘bruinmense’, hoewel Bosjesmannen nog altijd als groep herkenbaar zijn en, zeker vanuit Namibië, flink van zich laten horen. Ook voor Khoi-groepen uit de Noordkaap wordt meer en meer een eigen identiteit opgeëist.
De Bosjesmannen waren jagers en verzamelaars; zij woonden niet permanent op één plek. Hun leefwijze liet het milieu onaangetast. Vooral de Bosjesmannen worden vanwege hun nauwe band met de natuur, hun frappante rotstekeningen, hun fraaie orale literatuur en andere idyllische trekken geïdealiseerd door mensen die deelhebben aan een latere, veel schadelijker cultuur. De Khoi van de zeventiende eeuw waren herders. In die tijd kende Zuid-Afrika ook boeren met gemengd bedrijf (landbouw en veeteelt) en een vastere verblijfplaats, dit waren voorouders van de tegenwoordige zwarte meerderheid.
De ontdekking dat iedereen die nu in leven is, van Afrikanen afstamt, relativeert discussies over rasverschil. In Zuid-Afrika was al langer bekend dat menige door de apartheid bevoorrechte blanke familie behoorlijk wat genen uit de andere groepen had. De ontdekking van een niet-blanke voorouder in de stamboom
| |
| |
van een blanke is in de Afrikaanse literatuur een gemeenplaats.
Toen in de zeventiende eeuw de Verenigde Oost-Indische Compagnie Jan van Riebeeck vanuit Amsterdam naar de Tafelbaai stuurde om de Compagnieschepen op weg naar Indië aldaar een vaste verversingspost te bezorgen, ontmoette hij daar Hottentotten, die een belangrijke rol speelden bij de introductie van de Nederlanders in hun nieuwe land. Kaapstad is gesticht in 1652. Dat dit werkelijk een soort volksplanting werd, was in strijd met de bedoeling: Van Riebeeck mocht van de voc eerst niet eens slaven in de kolonie binnenhalen. Maar op den duur hield dit verbod geen stand en kwamen ze er toch. Ook andere groepen maakten hun opwachting. In de jaren tachtig van de zeventiende eeuw arriveerden er betrekkelijk veel Hugenoten; hun Franse familienamen kom je nog altijd tegen (Joubert, Du Toit), vaak met een typisch Afrikaanse uitspraak die tussen de Franse en de Nederlandse inhangt. Nog meer Zuid-Afrikanen hebben een Duitse achtergrond.
Fransen, Duitsers en slaven gingen allemaal op in de Nederlandse cultuur - de Compagnie was nu eenmaal de baas. Althans tot 1795; tussen dat jaar en 1806 raakte de Kaap onder bewind van Groot-Brittannië. De verdediging tegen de aankomende nieuwe heersers schijnt in 1795 niet indrukwekkend geweest te zijn. Het moederland was inmiddels ‘Bataafse Republiek’ geworden en Willem v was naar Engeland verhuisd, zodat zeker de Oranjeklanten onder de Kapenaars helemaal geen zin hadden om tegen de Britten hun leven te wagen.
Dit was een tamelijk fluwelen revolutie. Meestal echter voltrok de geschiedenis van Zuid-Afrika zich in een sfeer van geweld. De tegenstelling tussen Britten en Afrikaners die in ‘1795’ zijn oorsprong vindt, is uitgelopen op de Boerenoorlogen. In de apartheidstijd en daarna leefde zij (ongewelddadig) voort, tot op de dag van vandaag. De tegenstelling tussen blanken en zwarten, ouder dan 1795, beleefde haar dieptepunt in de apartheidstijd (1948-1990). Na 1990 is weliswaar ‘alles beter’ in Zuid-Afrika, maar uiteraard zonder dat de oude tegenstellingen verdwenen zijn. Wat grondig bedorven is, kan misschien wel in orde komen, maar niet in tien jaar, en ook niet in één generatie.
| |
| |
In de negentiende eeuw wilden de Britten van de Kaap een Engelse kolonie maken. Het bestuur propageerde het gebruik van het Engels, (re?)organiseerde het onderwijs (bepaald geen speerpunt van beleid onder de ‘Kompenie’) en bracht aan deze ‘verwilderde’ samenleving de (Engelse) beschaving.
Met de komst van de Britten ontstond in Zuid-Afrika de voor dit continent ongewone situatie van twee blanke groepen in onderlinge concurrentie. De relatie tot de autochtone Afrikanen was hierbij belangrijk. De Britten pretendeerden dat zij de zwarten verdedigden tegen hun uitbuiters, de onbehouwen boeren. De rechten voor de zwarten, de afschaffing van de slavernij (onder het Britse bewind in de jaren dertig van de negentiende eeuw) en de Engelse taalpolitiek zorgden voor conflictstof tussen ‘Brit en Boer’. Ook de Britse immigratie speelde een rol. In tegenstelling tot de Nederlanders wilde Groot-Brittannië wel degelijk een volksplanting; vanaf 1820 werden aan de Oost-Kaap enkele scheepsladingen settlers aan land gezet. Ze waren slecht voorbereid op wat hun in Zuid-Afrika te wachten stond. De Britse regering werkte hier namelijk met een dubbele agenda. De koloniale overheid wilde gebiedsuitbreiding in oostelijke richting, maar uit het oosten trokken juist Xhosa-stammen naar het westen, zodat er zich aan de Oost-Kaap tientallen jaren lang bloedige ‘Grensoorlogen’ voortsleepten. De arme settlers, gelokt met goedkope goede grond die zij vredig zouden gaan bebouwen, dienden in feite als buffer om in nieuwveroverd gebied de rust te garanderen. Het zou nog tientallen jaren duren voordat de Xhosa's verslagen werden.
‘Hollandse’ boeren van de Oost-Kaap werd dit allemaal te veel. De Britten zaten hun te veel op de lip en de regering liet na, hun Oost-Kaap tot veilig gebied te maken. De ‘Hollanders’ wilden eigen baas zijn, zoals een boer betaamt, en met ‘de Engelsen’ (in feite nogal eens Schotten) niks meer te maken hebben. Ze keerden hun rug naar de kust en naar de Engelsen toe en trokken met hun befaamde ossenwagens verder Afrika in. Een van de roemruchtste jaartallen uit de Zuid-Afrikaanse geschiedenis is 1836: begin van de Grote Trek. Daarbij past de Afrikaner mythe van het eindeloze land, de ‘voortrekkers’ met hun verschrikke- | |
| |
lijk dappere vrouwen, de tocht met de ossenwagens die in een rondje werden gezet om aanvallen af, of een veilig kamp op te slaan.
Hun zoektocht naar het beloofde land leidde tot narigheid met de mensen die daar al woonden. Ook die conflicten kunnen door een idealiserende romantische bril worden bekeken. Op 16 december 1838 versloegen de Boeren een groot Zoeloeleger onder koning Dingaan in wat de Slag bij de Bloedrivier zou gaan heten; later werd ‘Dingaansdag’ of ‘Geloftedag’ de grote gedenkdag van het Afrikaner nationalisme. Jaarlijks komen in het loodzwaar ogende Voortrekkermonument bij Pretoria Afrikaners bijeen om te zien hoe door een opening in het dak de zon naar binnen komt. Op 16 december valt het licht om twaalf uur precies op een steen met de woorden: ‘Ons vir jou, Suid Afrika’, een frase uit ‘Die stem van Suid-Afrika’ van C.J. Langenhoven. Niet iedereen realiseert zich dat van de achthonderd strijders in het Boerenleger in de Slag bij de Bloedrivier er driehonderd zwart waren. Dit gegeven past dan ook slecht in de oude Afrikaner ideologie, die de strijders identificeert met de blanke Afrikaners.
Politiek resultaat van de Grote Trek was dat de Boeren eigen republieken stichtten met het Nederlands als landstaal. Gedurende een reeks van jaren vertoont de geschiedenis een herhaling van zetten: de Britten zaten achter de Boeren aan, onderhandelingen volgden en de republieken werden weer voor een tijdje erkend. De Boeren waren voor de Britten net zo lastig als de Ieren en berustten niet in de Britse machtspositie. In een bepaald stadium van het proces leken zij inderdaad erkenning van hun onafhankelijkheid in Oranje-Vrijstaat en Transvaal bereikt te hebben, terwijl de Kaap en Natal Brits bleven.
Dit alles werd echter bedorven toen duidelijk werd wat de Britten eigenlijk hadden ‘afgestaan’. In de tuin van de Boeren bleek een schat begraven die hun perceel al te aantrekkelijk maakte: in 1866 werd bekend dat er in het noorden veel diamant te vinden was, in 1886 goud. Daardoor kreeg het Britse imperialisme een nieuwe impuls. Welke rijkaard laat goud en diamanten onaangeroerd op zijn drempel liggen?
Van de verschillende oorlogen die ‘Brit en Boer’ uitvochten,
| |
| |
zijn die van 1881 en vooral die van 1899-1902 het bekendst gebleven, als Eerste en Tweede Boerenoorlog. Ook in de tijd zelf trokken ze internationale belangstelling. De Britse overmacht was te groot, maar de Boeren slaagden er wel in om als ‘underdogs’ bewondering en sympathie te oogsten.
In Nederland stond men al in de negentiende eeuw nogal kritisch tegenover de Afrikaner Boeren vanwege hun behandeling van de oorspronkelijke bewoners. Maar door de Boerenoorlogen werden de Boeren meer salonfähig en op den duur zelfs geweldig populair. Overal noemde men straten naar Boerenleiders als Paul Kruger, Smuts en De la Rey. Er ging van hun voorbeeld ook een prikkel tot nieuwe Nederlandse kolonisatie uit: het idee van een ‘Nieuw Holland’ in Zuid-Afrika stak de kop op.
Maar dit alles bleef bij romantische gedachten en mooie woorden. Nederland was immers voor de handhaving van zijn positie in Nederlands-Indië veel te afhankelijk van Groot-Brittannië om een conflict met die grote buurman uit te lokken. Voor het behoud van ‘ons Indië’ had men zeer veel over, voor de zaak van de Boeren als het erop aankwam veel minder.
Men zag natuurlijk wel dat de nationale houding niet direct groots en meeslepend was, maar dit was nu eenmaal niet anders: ‘jammer maar helaas’ zou men tegenwoordig denken. Voor de Nederlanders die het met de eigen houding moeilijk dreigden te krijgen, konden de Engelsen fungeren als zondebokken; nog tijdens de Eerste Wereldoorlog hoopten velen op een Duitse overwinning.
Ook in Vlaanderen bestond er veel sympathie voor de Boeren. Net als in Nederland volgden de kranten de oorlog op de voet en kwam het tot een hele reeks steunmanifestaties. Er werd een ploeg vrijwillige hospikken met een ambulance uitgestuurd. Ook literatoren lieten zich horen. Het gevoel van lotsverbondenheid, dat ook in Nederland bestond, droeg in Vlaanderen een bijzonder karakter: in de knechting van de taal en cultuur van de Afrikaners herkenden velen de onderdrukking van de Vlamingen en van het Vlaams in België.
Maar na korte tijd werd de Boerenoorlog in Europa een zaak voor jongensboeken. In feite was het wel degelijk een echte vuile
| |
| |
oorlog, waarin boerderijen verwoest werden en oogsten verbrand. Behalve Boerenstrijders en Britse soldaten kwam een groot aantal zwarten om het leven. Die waren door beide partijen ingezet. De Britten probeerden de tegenstander verder te demoraliseren door de vrouwen en kinderen in concentratiekampen op te sluiten, naar men zegt de eerste in hun soort; het dodencijfer in die kampen overschreed de 25.000. Toen begin 1995 de Engelse koningin Zuid-Afrika zou gaan bezoeken, wilden sommige Afrikaners daarmee alleen instemmen op voorwaarde dat Hare Majesteit door de knieën zou gaan bij een van de monumenten voor de omgekomen vrouwen.
Na de Grote Trek vormen de Boerenoorlogen een tweede historische bouwsteen voor de mythologie van het Afrikaner nationalisme en de al genoemde ‘Afrikaanse gedagte’. Behalve een afkeer van al wat Engels was, leverde deze strijd een versterking op van de ‘plaas-mythe’, met zijn beeld van het eindeloze land, met hier en daar een plaas, als oase van beschaving in gevaarlijk gebied, en de boer (en vooral ook weer zijn vrouw) als heldenfiguren die konden staan voor al het goede. Dát was het echte leven voor de Afrikaner, die in de stad nooit een thuis zou vinden.
In het dorp met de mooie naam Vereeniging werd in 1902 vrede gesloten. Zuid-Afrika zou voortaan uit vier Britse kolonies bestaan. De zwarten kregen vrijwel geen burgerrechten: de Britten hebben zich na hun militaire overwinning op de Boeren aan de onderhandelingstafel weinig aangetrokken van hun ideële strijdpunt van een betere behandeling van de inheemse bevolking.
De Boeren hebben de oorlog verloren, maar, zoals een bekend gezegde het uitdrukt, daarna de vrede gewonnen. Dit kwam onder meer doordat de Britten een veel soepeler houding tegenover de nieuwe, tegelijk oude, onderdanen van de kroon gingen innemen. In 1910 werd de Unie van Zuid-Afrika een zelfregerende staat, in een geest van verzoening: er kwam een gemengd kabinet van Brit en Boer, met als premier een Boerengeneraal. Bij die samenwerking tussen de Boeren en de Britten hoorden ook maatregelen ten nadele van de zwarten (die bijna geen grond meer mochten bezitten) en van de kleurlingen. Bijgevolg trokken veel mensen naar de steden. Het is niet toevallig dat in de
| |
| |
eerste jaren van de Unie zwarte Zuid-Afrikanen de latere verzetsorganisatie - en nog latere regeringspartij - het African National Congress oprichtten (1912).
De samenwerking kwam al snel onder spanning te staan, toen van Zuid-Afrika verwacht werd dat het in 1914 met Engeland zou optrekken tegen Duitsland (dat de Boeren in de Boerenoorlog min of meer gesteund had). Inderdaad viel de nieuwe regering het Duitse Zuidwest-Afrika (het tegenwoordige Namibië) binnen. Het leidde tot opstand in Zuid-Afrika zelf (de zogenaamde Rebellie), maar de regering bracht alles uiteindelijk weer onder beheer.
Men probeerde op een omstreden manier het probleem op te lossen van de ‘armblankes’, een aangroeiende blanke onderklasse. De oorzaak van dit probleem hing gek genoeg samen met bevoorrechting van de blanken. Dat een blanke armer zou zijn dan een zwarte was voor veel leidende figuren (zelf allemaal blank) namelijk onaanvaardbaar. Op grond daarvan betaalde men de blanken een hoger loon. Maar doordat zij niet productief genoeg waren om het betere salaris te rechtvaardigen, hing hun bij iedere reorganisatie ontslag boven het hoofd, en vervanging door zwarten. Die werden niet bevoorrecht en waren daardoor veel goedkoper.
De staat probeerde hier iets aan te doen door het onderwijs voor zwarten bepaald niet aan te moedigen en tegelijk aan overheidspersoneel de eis van ‘beschaving’ te stellen. De interpretatie van dat begrip blijkt uit de verandering van de samenstelling van het personeel bij bijvoorbeeld het spoor. In 1924 werkten daar 75 procent zwarten en 9,5 procent blanken, in 1933 48,9 procent zwarten en 39,3 procent blanken.
Ondanks dergelijke ‘successen’ bleef de samenwerking met de Britten voor de Afrikaners altijd hachelijk. In 1938 kwam het tot een herdenking van de Grote Trek van honderd jaar eerder. Twee ossenwagens reden met namaak-voortrekkers, voorzien van baarden en kleding in negentiende-eeuwse stijl, van Kaapstad naar Pretoria. Al bij de start kwamen er 100.000 mensen opzetten en door middel van dagelijkse radioreportages (grote attractie van de moderne tijd) bleef ieder die dat wilde op de hoogte van
| |
| |
de tocht. Onderweg werd het steeds mooier. De wagens werden gekust en ten slotte voortgetrokken door mensen. Bij de aankomst in Pretoria, vier maanden later, was opnieuw 100.000 man present; bij deze gelegenheid legde men de eerste steen van het Voortrekkermonument. Was de Trek zelf bedoeld om van de Britten af te komen, het monument vereeuwigt de overwinning op de Zoeloes. Het Afrikaner nationalisme kreeg in de jaren dertig behalve anti-Engelse steeds meer antizwarte trekken.
De Tweede Wereldoorlog gaf in een aantal opzichten een herhaling van 1914 te zien. Zuid-Afrika was een van de geallieerden; Zuid-Afrikaanse vrijwilligers hebben ook werkelijk meegevochten in Ethiopië en Italië. Maar al in 1939 kwam de regering ten val omdat velen een alliantie met de Britten nog altijd beschouwden als ‘steun aan de enige vijand die we hebben.’ De oppositie voerde een antioorlogscampagne, waarbij de spoorwegen gesaboteerd werden en hier en daar soldaten in elkaar werden geslagen. Ook in Zuid-Afrika hoefde je niet erg lang te zoeken naar aanhangers van Hitler.
Toen Europa bevrijd was, volgde voor Zuid-Afrika de zwartste periode uit zijn geschiedenis. In 1948 won een Afrikaner partij de verkiezingen met een apartheidsprogramma dat racistische regels die al langer golden, wilde uitbreiden tot een veelomvattend systeem. Tegelijk bevorderde en subsidieerde men alles wat men voor blank-Afrikaans hield. Dit ging direct ten koste van ‘swartmense’, Indiërs en ‘bruinmense’, maar was uiteindelijk in het nadeel van iedereen. De kiezers van de winnende partij waanden zich overwinnaars in de strijd tegen het Britse imperium, maar in werkelijkheid hadden ze gecapituleerd voor eigen bangheid, rancune en kortzichtigheid.
Al na een jaar, in 1949, breidde men het van de jaren twintig daterende verbod op huwelijken tussen blanken en zwarten uit: het ging nu gelden voor alle huwelijken tussen blank en nietblank. Wie dacht dat daarmee uit menselijk oogpunt het dieptepunt bereikt moest zijn, kreeg ongelijk. Men ontwierp ook nog een afzonderlijk verbod op alle seksueel verkeer tussen blank en niet-blank; het werd ingevoerd in 1950. In datzelfde jaar nog ging de voortvarende regering iedere groep zoveel mogelijk in
| |
| |
een eigen gebied concentreren. Zij beleed daarbij de goede bedoeling, iedere groep een optimale kans te bieden op zelfstandige ontwikkeling. De aanduiding ‘thuislanden’ maakte opgang. De gedwongen verhuizingen riepen de deportaties uit de recente geschiedenis van Europa in de herinnering.
De jaren vijftig boden een bizar beeld. Op stations, in treinen, bussen, postkantoren, bij liften, bibliotheken en parkbankjes verschenen de beruchte bordjes (net vir blankes) als brandmerken van de zogenaamde kleine apartheid. Een illegalenprobleem stak meteen de kop op. In 1959 werden ook de universiteiten gescheiden, ondanks verzet van die van Kaapstad en de Witwatersrand. Aan zwart onderwijs besteedde de regering, in strijd met de goede bedoelingen, bewust veel minder geld dan aan blank.
De apartheid had meteen al internationaal veel tegenstand ontmoet. Na een uit de hand gelopen demonstratie tegen de apartheid in Sharpeville, vlak bij... Vereeniging, waarbij de politie 67 mensen doodschoot, kwam Zuid-Afrika lelijk te kijk te staan. Antiapartheidsorganisaties als het anc werden nu verboden; in 1964 volgde de levenslange gevangenisstraf voor anc-leider Mandela, die gewelddadig verzet had voorbereid.
In 1961 raakte Zuid-Afrika zijn plaats in het Britse Gemenebest kwijt. Later volgden allerlei boycots door de internationale gemeenschap, waarvan de sportboycot in het sportgekke Zuid-Afrika waarschijnlijk de meeste indruk maakte. De Republiek Zuid-Afrika verloor het karakter van rechtsstaat. In de crisis-situatie van de apartheid kreeg de politie als vanzelf steeds meer volmachten. Ook de rechtspraak raakte aan de wantoestand aangepast.
In 1976 brak de Soweto-opstand uit. Scholieren kwamen in verzet, met als directe aanleiding de verplichting om bepaalde vakken te volgen in het Afrikaans. Er vielen zeshonderd slachtoffers. Dit versterkte de associatie van de Afrikaanse taal met de apartheid. Rampzalig was de groeiende antischoolstemming. De zwarten associeerden onderwijs met apartheid en gingen in jarenlange schoolstaking. Gevolg: een generatie met een nóg grotere onderwijsachterstand.
| |
| |
In de jaren zeventig begon het apartheidsstelsel te verzwakken. In 1976 werd in Zuid-Afrika de teIevisie toegelaten; men had de ‘beeldradio’ lang gevreesd als uitkijk op het buitenland, waar de rassen zomaar door elkaar krioelden. 1977 bracht, zo kort na de Soweto-opstand, een nieuw schandaal: de dood van de zwarte leider Steve Biko in gevangenschap.
In deze tijd raakte Zuid-Afrika ook meer en meer betrokken bij een nieuwe ‘Grensoorlog’. Het leger kwam half in het geheim tussenbeide in de burgeroorlogen in de grenslanden: Angola, Mozambique en Zimbabwe (Rhodesië). Soms wilde men een vermeend communistische partij tegenwerken in de strijd om de macht. Soms was het doel (het kwam in de praktijk vaak op hetzelfde neer): buitenlandse bases van het anc op te ruimen. De oorlog was in Zuid-Afrika zelf niet populair. De hoofdzakelijk blanke soldaten, en hun familie en vrienden, vroegen zich af voor welk doel zij precies moesten sneuvelen. Deze oorlog lijkt achteraf een onderdeeltje van de koude oorlog tegen Rusland, waarbij Zuid-Afrika voor het westen vuile zaakjes opknapte in ruil voor een ‘gedoogbeleid’ tegenover boycotbrekers. Het lijkt een van de vele Zuid-Afrikaanse onderwerpen die wachten op doortastende historici.
Op het eind van de jaren zeventig begonnen ook de beruchte bordjes te verdwijnen. In 1978 werd P.W. Botha premier. Hij was een al te voorzichtige hervormer, die bij een (wit!) referendum voor zijn beleid de steun van tweederde van de stemmers kreeg. Hij probeerde de rassenverhoudingen te verbeteren en werd dan ook geconfronteerd met felle tegenstand van de radicale apartheidsaanhangers. ‘Allemaal zijn wij Zuid-Afrikanen,’ hield hij de zwarten in de thuislanden voor, maar hun ervaring bevestigde niet wat ‘P.W.’ zei.
Hij kon niet doorzetten. Zijn beleid liep dood doordat zijn aarzelende politiek wel ‘verkrampte’ aanhangers van hem vervreemdde, maar geen ‘verligtes’ aantrok. In 1989 trad hij af ten gunste van F.W. de Klerk, de als conservatief bekendstaande minister van Onderwijs. Die koos vrijwel meteen voor de principiële koerswijziging die Botha niet had aangedurfd. Op 2 februari 1990 kondigde ‘F.W.’ in het parlement het eind van de apartheid
| |
| |
af, op 11 februari kwam Mandela vrij en hield zijn eerste toespraak op het balkon van het stadhuis van Kaapstad.
Hoewel er verschrikkelijk veel bloed vloeide in gevechten tussen anc'ers en aanhangers van Inkatha, de partij van de Zoeloes onder Buthelezi, ontstond langzamerhand enig perspectief op de geweldloze machtswisseling waar de wereld nog nauwelijks in geloofde. Bood de Zuid-Afrikaanse maatschappij in het oog van de internationale gemeenschap lange tijd het slechtst denkbare voorbeeld van een samenleving van verschillende cultuurgroepen, naarmate De Klerks democratische verkiezingen dichterbij kwamen sloeg de wijzer door naar het andere uiterste. Datzelfde Zuid-Afrika kreeg langzamerhand de trekken van een soort van wonderland. Met Mandela als verpersoonlijking van charismatisch leiderschap ging de ‘regenboognatie’ van bisschop Tutu functioneren als gidsland voor de rest van de wereld.
Ook tegen De Klerk liepen conservatieve blanken te hoop, maar bij een nieuw, als laatste raadpleging van alleen de blanke bevolking aangekondigd referendum werd duidelijk dat zijn lijn door bijna iedereen gevolgd werd, al of niet van ganser harte. Op 27 april 1994 volgden de eerste nationale verkiezingen, met de overbekende televisiebeelden. In goed overleg interpreteerden de leiders de gebrekkige verkiezingscijfers zo, dat aan het anc wel de absolute meerderheid toekwam, maar toch niet de tweederde meerderheid die nodig was voor de absolute macht. Verder werden zij het erover eens dat ook aan De Klerks Nationale Partij en aan Inkatha een substantiële vertegenwoordiging in parlement en eenheidsregering toekwam. Met deze uiteindelijk aan de onderhandelingstafel vastgestelde, maar toch algemeen aanvaarde verkiezingsuitslag heeft Zuid-Afrika het tot de volgende verkiezingen (1999) kunnen doen. Ook toen, en ook in 2004, scoorde het anc erg goed; het haalde in 2004 bijna 70 procent van de stemmen. De door het anc gedomineerde regeringen van Mandela en zijn opvolger Thabo Mbeki kampten met heel erg veel heel erg grote problemen. Ze opereren lang niet vlekkeloos en staan bloot aan gerechtvaardigde kritiek, maar slagen er wel in, te regeren. De afschaffing van de apartheid was een belangrijke eerste stap in een lange ontwikkeling naar een goed bestuur, niet
| |
| |
meer en niet minder. Natuurlijk bestaat vooral onder ‘voorheen bevoorrechte’ blanken een sterke neiging veranderingen af te wijzen, maar zelfs dat kan vruchtbaar zijn. Machthebbers moeten altijd gewantrouwd worden. Als zij ergens recht op hebben, dan op kritiek.
Hier is geen gelegenheid om uitvoerig in te gaan op de directe nasleep van de apartheid zoals die naar voren komt in ‘regstellende actie’ (goedmaakbeleid: bevoordeling van vroeger gediscrimineerden om onrechtvaardigheid van het verleden goed te maken), in het werk van de Waarheids- en Verzoeningscommissie, de herverdeling van grond of de hervorming van het ambtelijk apparaat (bijvoorbeeld de politie). Ook actuele formidabele vraagstukken als die van geweld en misdaad, de mateloze verschillen tussen rijk en arm, de werkloosheid, het nieuwe onderwijs en aids blijven onbesproken. De geschiedenis van Zuid-Afrika wordt sinds een paar honderd jaar beheerst door kolonialisme en racisme, net als de wereldgeschiedenis. Het land wordt door mensen van allerlei stammen, nationaliteiten en kleuren bewoond. In hoeverre zij zich Zuid-Afrikaan voelen is onduidelijk. Het land is gedeeltelijk onontwikkeld, maar gedeeltelijk ook uiterst modern: het traject van de ezelkar kruist dat van de airbus. Armoe en rijkdom leven naast elkaar. Een bekend cliché noemt Zuid-Afrika de wereld in één land. Dit suggereert dat de toekomst van Zuid-Afrika iedereen aangaat.
|
|