| |
| |
| |
Woord vooraf
die kind lig sy vuiste teen sy moeder
wat Afrika skreeu skreeu die geur
in die lokasies van die omsingelde hart
Die kind is die skaduwee van die soldate
op wag met gewere sarasene en knuppels
die kind is teenwoordig by alle vergaderinge en wetgewings
die kind loer deur die vensters van huise en in die harte van moeders
die kind wat net wou speel in die son by Nyanga is orals
die kind wat 'n man geword het trek deur die ganse Afrika
die kind wat 'n reus geword het reis deur die hele wêreld
Tussen 1948 en 1990 kreeg de naam ‘Zuid-Afrika’ een nieuwe betekenis. Steeds meer werd het land vereenzelvigd met het perverse sociale experiment van de apartheidspolitiek. Niemand kon daaraan voorbijgaan. De ‘beschaafde wereld’ wist: Zuid-Afrika is apartheid. Europese scholieren en studenten, die op hun scholen en universiteiten steeds meer gekleurde medeleerlingen ontmoetten, raakten onder de indruk van de beelden uit Sharpeville en Soweto, van de bordjes slegs vir blankes en van de berichten over Zuid-Afrikaanse staatsterreur.
Dit geldt in het bijzonder voor Nederland en Vlaanderen. Via
| |
| |
het Afrikaans, destijds naast het Engels officiële taal van Zuid-Afrika, koesteren wij Nederlandstaligen immers een taalverwantschap die lange tijd bron van sympathie is geweest, soms zelfs van vertedering. Maar tijdens de apartheid kreeg die verwantschap een andere gevoelswaarde. De toenmalige Nederlandse minister-president Lubbers stelde vast dat de rassenwetten van Zuid-Afrika zijn geschreven ‘in onze taal’. De oude band tussen de Nederlandse en de blanke Afrikaner taalgemeenschap, die lange tijd in het teken had gestaan van de Boerenoorlog (1899-1902), de heldhaftige vrijheidsstrijd van de ‘Hollandse’ Boeren tegen het oppermachtige Britse rijk, kreeg door de apartheid een volstrekt andere oriëntatie. Van de Afrikaanse literatuur, traditioneel in schoolboeken en bloemlezingen te vinden, waren na een paar decennia nog slechts een paar namen over: Brink, Eybers, Breytenbach.
Bij het afschaffen van de apartheid door F.W. de Klerk in 1990 en de verkiezing van Nelson Mandela tot president in 1994 leefde de wereld mee met wat - opnieuw - bijna een nieuw land geworden leek. De door velen gevreesde en zelfs nadrukkelijk aangekondigde burgeroorlog bleef uit. Als ideale ambassadeur en nieuwe heilige reisde Mandela de wereld rond; overal liet hij zich feestelijk welkom heten en huldigen. Het zwaartepunt van zijn presidentschap lag bij natievorming en verzoening. Hoewel zelf bokser en voetballiefhebber, steunde Mandela de nationale rugby ploeg, die vooral geliefd is bij Afrikaners. Gehuld in het beroemde shirt van de ‘Springbokke’ verscheen hij in het stadion. Onverwacht ontpopte hij zich ook als supporter van de Afrikaanse literatuur. Bij zijn inhuldiging citeerde hij (zij het in het Engels) de Afrikaanse dichteres Ingrid Jonker, en wel haar gedicht ‘Die Kind’. Mandela prees Jonker als iemand die in haar werk op eigen kompas de apartheidsgrenzen was overgestoken, lang voordat ze officieel werden afgeschaft.
Ingrid Jonker was tot dan toe in Nederland en Vlaanderen onbekend. Mandela's eerbewijs aan deze Afrikaanse dichteres drong langzaam door, maar heeft op den duur zijn uitwerking niet gemist. ‘Die Kind’ staat te lezen op een Leidse schoolmuur, Jonkers gedichten zijn in Nederland uitgegeven, haar droefstem- | |
| |
mende leven is beschreven, de vpro wijdde aan haar een televisiefilm. Jonker kreeg de trekken van een cultfiguur, een Zuid-Afrikaanse kruising tussen Sylvia Plath en Marilyn Monroe.
Jonkers postume succes is uitzonderlijk, maar ook de belangstelling voor de Zuid-Afrikaanse literatuur in den brede is in Nederland en België toegenomen. Dit boek is geschreven om daaraan tegemoet te komen. Hoewel de politieke apartheid verdwenen is, spreekt de achterliggende kwestie van de persoonlijke identiteit velen aan. Ook in Europa is dit probleem de laatste decennia tenslotte volop actueel geworden.
De apartheid stelde de gescheidenheid voorop: het leven van iedere Zuid-Afrikaan werd bepaald doordat hij was ingedeeld bij de bevoorrechte blanken, de zwarten, de kleurlingen of de Indiërs. Mandela stelde daar zijn politiek van de natievorming (de ‘regenboognatie’ van bisschop Tutu) tegenover. Maar een natie laat zich niet smeden in één regeringsperiode. Vandaag de dag is het de vraag welke identiteit de burgers het sterkst ervaren: die van Zuid-Afrikaan of een andere? Op basis van huidskleur? Op basis van de oude stammen? Op basis van taal? Religieuze of politieke overtuiging? Kan de nieuwe Zuid-Afrikaan zich een plek toe-eigenen in zijn nieuwe Zuid-Afrika? Blijven de voorheen bevoorrechten meedoen of vertrekken zij? Voorgoed? In typische immigratielanden als Australië en Canada is al sprake van een Zuid-Afrikaanse diaspora. In Engeland loopt het aantal Zuid-Afrikanen naar de half miljoen.
Vanuit Nederlands perspectief is het duidelijk dat de Afrikaanstaligen zich in elk geval al lang geen Hollanders meer voelen, al is de belangstelling voor Nederland, Vlaanderen en het Nederlands in Zuid-Afrika bij kleurlingen noch blanken helemaal verdwenen. Nederland heeft na 1990 opnieuw ontdekt dat de taal van miljoenen Zuid-Afrikanen van verschillende huidskleur voor Nederlanders en Vlamingen te verstaan, en zeker ook te lezen is. Wat zij schrijven dringt soms weer door naar Europa. Er verschijnt incidenteel Afrikaanse poëzie in Antwerpen of Amsterdam (behalve van Breytenbach, Eybers en Jonker ook van bijvoorbeeld Antjie Krog en Wilma Stockenström). Ook Afrikaans proza, maar dan in Nederlandse vertaling. Boeken
| |
| |
van Zuid-Afrikaanse uitgevers vindt men echter alleen in de gespecialiseerde boekwinkel; Afrikaanse literatuur komt niet ter sprake in het onderwijs en maar zelden in dag- en weekbladen.
Dit staat in contrast met de levende interesse die het land bij velen wekt. En het is jammer, want Zuid-Afrikaanse schrijvers schrijven niet alleen verrassende literatuur maar geven de lezer meteen een indringende kijk op hun bijzondere maatschappij. Misschien schrikken lezers toch terug voor het lezen van dat vreemde Afrikaans. Althans bij proza, of althans bij langere teksten. Een reële moeilijkheid is daarnaast dat de Zuid-Afrikaanse literatuur uiteraard in een eigen sociaal, historisch en literair verband staat. Dit maakt die interessante boeken lastiger. Skrywers in die strydperk kan de lezer hier van dienst zijn.
En natuurlijk maakt onbekend onbemind. Wie toevallig voor het eerst een Afrikaans verhaal leest, is dikwijls ‘verkocht’. Skrywers in die strydperk wil het toeval te hulp schieten en schotelt de lezers Afrikaanse verhalen van de eenentwintigste eeuw voor, literair geslaagd en direct verbonden met de nieuwe Zuid-Afrikaanse samenleving.
Aandacht voor literatuur impliceert belangstelling voor de geschiedenis, maar de Zuid-Afrikaanse literatuur is altijd zo nauw bij de samenleving betrokken geweest, dat de band met de maatschappij de literatuur is gaan kenmerken. De schrijvers kunnen niet voorbijgaan aan het geweld voor hun deur. Al schrijvend nemen ze deel aan het gevecht. Vandaar onze titel Skrywers in die strydperk, met dank aan André Brink.
In het laatste deel van de twintigste eeuw is in de internationale literatuurstudie een groeiende aandacht uitgegaan naar de koloniale literatuur. Koloniale literatuur is literatuur beïnvloed door een koloniale toestand, door een situatie waarin ‘laterkomers’, de kolonisten, meer macht hebben dan een oudere, autochtone bevolking, de ‘eerderkomers’. De Afrikaanse literatuur kan gelden als koloniale literatuur bij uitstek. Het ontstaan van de Afrikaanse literatuur staat in het kader van het culturele verzet van de ‘Hollandse’ Afrikaanstaligen, de Afrikaners, tegen het Britse imperialisme in de negentiende eeuw. In deze strijd probeerden
| |
| |
zij op verschillende manieren een Afrikaner identiteit te vestigen: in een Afrikaner ideologie, in de Afrikaanse taal, in de Afrikaanse literatuur.
De Afrikaner ideologie, ‘die Afrikaanse gedagte’, koppelt de Afrikaanse taal uitsluitend aan de blanke Afrikaanstaligen - gekleurde taalgebruikers houdt men buiten beeld. En van de blanken komt vooral de boer in beeld. Liefde voor de grond staat bij hem voorop; in zijn cultuur speelt de bijbel de hoofdrol. Het landelijke leven wordt geïdealiseerd, waarbij de natuurlijke samenlevingsvorm die van de ‘plaas’ (de boerderij) is: een onafzienbare bijna-autarkie onder de autocratische leiding van de calvinistische boer-eigenaar. De opvolging is erfelijk: de nakomelingen van de stichter blijven geslachtenlang op dezelfde plaas wonen. Ook de ondergeschikten, de zwarte of bruine arbeiders en het huispersoneel, wonen op de plaas, met hun gezin. ‘Iedereen’ wordt op de plaas begraven, blanken krijgen soms een steen. Staatsinvloed wordt gewantrouwd; de Britten zijn indringers die uit eigenbelang een idylle om zeep helpen.
Bij deze Afrikaner ideologie passen een eigen taal en een eigen literatuur. Zo is de Afrikaanse literatuur geworteld in een koloniale situatie. Naast de identiteitskwestie spelen andere, voor een deel nauwverwante karakteristieke motieven van de koloniale literatuur er een belangrijke rol:
- | de permanente terugblik naar het verleden |
- | de verhouding tussen cultuur en natuur |
- | de verhouding tussen verschillende bevolkingsgroepen |
- | de ontheemding |
Wat betreft dat laatste motief: in de koloniale situatie voelt niemand zich thuis. De immigrant weet dat hij als indringer beschouwd wordt en voelt zichzelf ook een beetje indringer. Nooit verliest hij zijn band met het moederland, met Engeland, met Europa. De autochtoon is tweederangsburger in zijn eigen land. Zijn taal wordt belachelijk gemaakt. Als hij al onderwijs krijgt, dan veelal in de taal van de overheerser. Hij voelt zich vernederd; rancune en wrok steken de kop op.
| |
| |
De bestempeling van de Afrikaanse literatuur als koloniaal leidt tot de vraag: wie moet in dit verband als kolonialist gezien worden en wie als autochtoon? Wij zien de blanken als de kolonialisten, als de laterkomers; autochtoon zijn de zwarte en andere oorspronkelijk Afrikaanse volkeren. Maar vanuit het negentiende-eeuwse Afrikaner standpunt ligt dit anders. De Afrikaner zag het Britse rijk als de koloniale macht. De autochtoon die Zuid-Afrika zijn eigen land mag noemen is in die visie de Afrikaner zelf. Zijn taal werd onderdrukt. Tijdens de apartheid volgden Afrikaner nationalisten een tegengestelde koers. Men ging het eigen volk (in bijbelse traditie) beschouwen als uitverkoren en superieur. Men cultiveerde steeds meer het onderscheid met gekleurde groepen.
Jonge schrijvers begrepen halverwege de twintigste eeuw dat deze manier van denken geen perspectief meer bood. Konden ze in de oude Afrikaner ideologie een authentiek streven naar ontwikkeling in vrijheid herkennen, de nieuwe apartheid zagen ze nog slechts als resultaat van oogklepdenken, een product van bekrompenheid, angst en zelfoverschatting dat voor de Afrikaanse cultuur een dodelijk gevaar betekende. Zij keerden zich af van de Afrikaner ideologie en schreven Afrikaanse literatuur op een nieuwe manier.
Ook hun werk is koloniale literatuur, maar vestigt de aandacht op een andere kolonisatie. De kleurgrens wordt centraal onderwerp; de tweederangsburger in eigen land is nog uitsluitend de niet-blanke (overheerst door de ‘Europeaan’). De tegenstelling tussen ‘Brit’ en ‘Boer’ is bijzaak geworden. Niet alleen de thematiek van deze ‘Sestigers’ is nieuw, maar ook hun vorm; in dit opzicht werken zij een internationale achterstand weg.
In de Afrikaanse literatuur kregen de Afrikaanstalige kleurlingen een steeds belangrijker rol. Onder de voorouders van deze ‘bruinmense’ zijn behalve de oorspronkelijke inwoners van de Kaapstreek (‘Hottentotten’) zowel Europeanen van verschillende nationaliteiten als slaven en andere immigranten uit Afrika en Zuid-Oost-Azië. De hele groep is gediscrimineerd; Afrikaner apartheidsaanhangers wilden van hun taalgenoten weinig meer weten. Niettemin telt de Afrikaanse literatuur kleurlingschrij- | |
| |
vers. Hun aantal groeit sinds 1990 sterk; ook in hun schrijven vormt het zoeken naar identiteit een hoofdthema.
De Afrikaanse literatuur is altijd met de identiteitsproblematiek verbonden geweest. Wie in het Afrikaans schrijft en zijn werk publiceert, doet alleen daardoor al een bewuste keuze: voor het Afrikaans in een sterk Engels-georiënteerde omgeving. Maar de omstandigheden zijn sinds pakweg 1830 sterk veranderd. In 1830 was er een duidelijke tegenstander: het Britse imperialisme. Inmiddels is de situatie van het Afrikaans veel ingewikkelder, doordat het Engels niet meer kan gelden als de taal van heersers uit Europa. Het is de taal van Amerika en van de mondialisering. Het Engels, eens de taal van de onderdrukker, wordt nu omhelsd door aanhangers van het ‘nieuwe Zuid-Afrika’, het land van de gelijkwaardigheid van alle groepen. Tegelijk is het destijds onderdrukte Afrikaans zelf gestigmatiseerd als apartheidstaal.
Veel blanke Afrikaanstaligen steunen nu het gelijkwaardigheidsidee. Zij moeten dus hun taal en cultuur inbrengen bij de tegenwoordige ‘natiebouw’ en zo het Afrikaans afhelpen van het stempel van apartheidstaal (Afrikaner zijn om Zuid-Afrikaan te worden). Deze blanken beklemtonen de verbondenheid van hun taal en cultuur met het continent Afrika. Nederlanders en Vlamingen ervaren de Afrikaanse taal niettemin als Nederlands, zij het dan als ‘Nederlands dat te lang in de zon heeft gelegen’, zoals Aad Nuis het uitdrukt. Die zon staat voor de oorspronkelijk-Afrikaanse en Maleise beïnvloeding.
Die mag duidelijk zijn, de invloed van het Afrikaanse continent op de Afrikaner cultuur lijkt toch belangrijker. Het is verdedigbaar om (met P.C. Paardekooper) het Afrikaans en het Nederlands ‘Afro- en Euro-Nederlands’ te noemen, maar blanke Afrikaners aanduiden als Afro-Nederlanders zou ongerijmd zijn. De Afrikaanse literatuur heeft zich weliswaar ontplooid in een omgeving die in hoge mate Nederlands getint was, maar draagt - als we afzien van de taal - geen duidelijk Nederlands karakter meer.
De Afrikaanse literatuur staat in Zuid-Afrika niet op zichzelf. In de eerste plaats kent Zuid-Afrika de literaturen van de oorspronkelijk-Afrikaanse volken, die we (op z'n Afrikaans) de Afrika- | |
| |
literatuur noemen. Dan de Nederlandse literatuur. Het begin daarvan ligt bij de aankomst van de ‘expats’ van de voc in 1652. Hun aanvoerder Jan van Riebeeck schreef met zijn Daghregister zelf meteen het eerste werk. Gedurende anderhalve eeuw was de Nederlandse literatuur de enige geschreven literatuur in Zuid-Afrika. Het culturele leven in de Kaapkolonie was in die tijd weinig sprankelend, maar na de komst van de Britten verbeterde dit. Er kwam een drukpers aan de Kaap, er ontstond een bloeiend toneelleven, er kwamen kranten en tijdschriften, men gaf poëzie uit. De Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur staat in het teken van verzet tegen de verengelsing. De negentiende eeuw is haar grote tijd. Dit terrein is nog grotendeels terra incognita voor de Nederlandse literatuurgeschiedschrijving; voor de Afrikaanse is het hooguit een randgebied. Tegen het eind van de negentiende eeuw overheerste de mening dat men zich met het eigen Afrikaans beter tegen het Engels staande zou kunnen houden dan met het ‘Hooghollands’ uit Europa. Het Afrikaans werd in Zuid-Afrika immers werkelijk gesproken, het was een volkstaal.
Schrijvers gingen Afrikaans schrijven; langzamerhand ontstond er een Afrikaanse literatuur. Die nam de plaats van de Nederlandse over. Toch bleef er in Zuid-Afrika altijd een kleine Nederlandse literatuur bestaan. De schrijvers zijn voor het merendeel immigranten die hun moedertaal gedeeltelijk (bijvoorbeeld J. van Melle, die ook een belangrijke Afrikaanse auteur is) of helemaal trouw blijven.
Al heeft de Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur haar eigen plaats, de belangrijkste ‘andere’ Zuid-Afrikaanse literatuur is toch de Engelse. Ook de felste nationalisten onder de Afrikaners kunnen zich onmogelijk afsluiten voor alles wat Engels is. Schrijvers als Olive Schreiner en J.M. Coetzee, de een aan het begin van de Zuid-Afrikaanse Engelse literatuur, de ander de indrukwekkendste figuur van onze tijd, laten zich niet over het hoofd zien. Sporen van zowel de Engelse literatuur als de Afrika-literaturen zijn in de Afrikaanse terug te vinden. Misschien kunnen we in een dergelijke cultuurversmelting het wezen van de Zuid-Afrikaanse literatuur ontdekken.
| |
| |
Op deze inleiding volgt een overzicht van de geschiedenis van Zuid-Afrika. Het informeert de lezer enigszins over de historische achtergrond waartegen het merendeel van de Zuid-Afrikaanse literatuur staat afgetekend. Dan volgt enige praktische handreiking (hst. 2.) bij het lezen van het Afrikaans. De algemene introductie tot het Afrikaans hebben we ‘kort kort’ gehouden; in aantekeningen bij de verhalen die dit boek afsluiten, leveren we maatwerk. Dan de literatuur. Op ons overzicht van de Afrikaanse literatuur (3) volgt een beknopte blik op andere literaturen van Zuid-Afrika (4). Hier gaat het om de Zuid-Afrikaanse Engelse literatuur en de literatuur in de oorspronkelijk-Afrikaanse talen. De Zuid-Afrikaanse Nederlandse letteren (‘van Jan van Riebeeck tot Henk van Woerden en verder’) komen af en toe ter sprake in het hoofdstuk over Afrikaanse literatuur.
In Deel 2 wisselen we de historische invalshoek in voor een thematische. Dit deel bespreekt de recente literatuur van Zuid-Afrika, het slotakkoord dus van de literatuuroverzichten. Het bindende thema is uiteraard het onderwerp waardoor ieders blik op Zuid-Afrika lang bepaald is en nog lang bepaald moet blijven: de apartheid. Wij zijn ons ervan bewust dat onze werkwijze een enkele keer een zekere herhaling met zich meebrengt. Tegenover dit nadeel staat echter het grotere voordeel van het meervoudig perspectief.
Dit alles is bedoeld als zakelijke zo niet degelijke bron van informatie. Met gebruikmaking van eerdere studies, zonder dat we oorspronkelijk-Afrikaanse talen kennen, benaderen we ons onderwerp van buiten, vanuit Europees perspectief. Steeds vormt de tegenstelling tussen de bevolkingsgroepen onze rode draad; het is voor ons de kenmerkende trek van het Zuid-Afrika van de laatste eeuwen, en van de Zuid-Afrikaanse cultuur zoals wij die kennen.
Ten slotte komt een zestal Afrikaanse schrijvers van de eenentwintigste eeuw aan het woord, met evenzoveel verhalen die in Zuid-Afrika na 1999 gepubliceerd zijn.
| |
| |
Dit boek voorziet in een leemte. Dat denken wij, net als alle andere boekenmakers. Het biedt Nederland en Vlaanderen een nieuw overzicht van de Afrikaanse literatuur, voor het eerst sinds Abel Coetzees De hedendaagse Afrikaanse letterkunde en F.E.J. Malherbes Zuidafrikaanse letterkunde, uit de jaren zestig, en Jan Eykings Toe Suiderkruis toe (begin jaren zeventig). Als Nederlands overzicht van de overige literatuur van Zuid-Afrika is het de late opvolger van Zuid-Afrika in de letterkunde (1914) van G. Besselaar, een boek waarover soms meesmuilend wordt gedaan maar dat in zeker opzicht zijn tijd vijfenzeventig jaar vooruit is. Skrywers in die strydperk bezorgt Nederland en Vlaanderen ten slotte voor het eerst een representatieve selectie van nieuwe, in het Afrikaans geschreven verhalen in hun oorspronkelijke vorm.
Deel 1 is grotendeels geschreven door Eep Francken. Van een deel ervan heeft hij oudere versies afgestaan voor Europa buitengaats van Theo D'haen (Amsterdam 2001). Deel 11 komt uit de pen van Luc Renders, die gebruikmaakt van materiaal dat eerder in een aantal Zuid-Afrikaanse en Nederlandse publicaties verschenen is. Hij is ook eerstverantwoordelijke voor keuze en presentatie van de verhalen. Gezamenlijk zijn zij voor het hele boek verantwoordelijk.
|
|