Boomkikker zingt!
(2009)–Carine Fraanje– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
[pagina 26]
| |
‘Hé Boomkikker,’ zei Brulaap. ‘Hoe gaat het? Heb jij dat geluid ook gehoord? De hele dag al hoor ik een vreemd geluid. Toekan en ik konden elkaar niet eens verstaan. Toen ben ik maar hard aan deze tak gaan trekken. Zo hard, dat de hele boom ging schudden. Ik hoopte dat het geluid zou stoppen. Dat is het schudden geweest.’
Boomkikker dacht diep na. Had hij ook een raar geluid gehoord? Hij kon het zich niet herinneren. ‘Oh,’ zei Boomkikker, ‘ik kan me niet herinneren dat ik een raar geluid heb gehoord. So, wat kan dat dan geweest zijn?’ Toekan en Brulaap keken elkaar aan. Het leek of Boomkikker niet begreep dat ze met dat geluid zijn zingen bedoelden.
‘Wat moet ik nu doen?’ dacht Brulaap. Boomkikker begreep het niet. ‘Ik moet toch maar eerlijk tegen Boomkikker zeggen dat ik dat zingen niet mooi vond,’ dacht Brulaap. Hij vond het maar eng om dat te zeggen. Brulaap verzamelde al zijn moed en zei: ‘Boomkikker, mi gudu, er is iets dat ik je moet zeggen. Ik hoop niet dat je boos wordt.’
‘Oh,’ zei Boomkikker, ‘wat dan?’ Boomkikker kreeg het gewoon een beetje warm. Wat zou Brulaap tegen hem willen zeggen? Hij hoopte maar dat het niets ergs zou zijn. ‘Nou kijk,’ zei Brulaap verlegen, en hij slikte nog een keer. ‘We zagen je vanmiddag op je tak zitten met een boek voor je neus. Een boek met allemaal rare tekens er in. Jij zat te lezen in dat boek en ...’
‘Ooohh,’ plotseling begreep Boomkikker het. Hij kreeg helemaal rode wangen en vroeg zachtjes: ‘Jullie vinden mijn zingen niet mooi? Jullie bedoelen dat ik vals zing?’ Boomkikker ging | |
[pagina 27]
| |
steeds zachter praten. Brulaap en Toekan konden hem bijna niet meer horen, toen hij vroeg: ‘Vinden jullie het echt lelijk?‘
‘Nou kijk,’ zei Brulaap, die verlegen was geworden. ‘Ik vind het heel goed van je, dat je leert zingen.’ ‘Ja, ja!’ riep Toekan, ‘ik vind het ook knap dat je leert zingen. Normaal kwaken boomkikkers alleen maar. Maar, weetje wat het is. Het is niet zo leuk om de hele dag naar dat zingen te moeten luisteren.’ | |
[pagina 28]
| |
Boomkikker schrok van wat Brulaap en Toekan hadden gezegd. Het voelde alsof zijn maag een koprol maakte. Hij wist niet of hij nu boos of verdrietig moest worden. Boomkikker bleef stil en dacht na.
‘Misschien kunnen we afspreken,’ zei Toekan, ‘dat we de dag eerlijk verdelen. Dat je niet de hele dag zingt, maar bijvoorbeeld één of twee uurtjes.’ Boomkikker had nog steeds niets gezegd. Hij vond het helemaal niet leuk dat Toekan en Brulaap zijn zingen niet mooi vonden. Maar misschien was dit toch wel een goed voorstel. Dan zouden ze allemaal een stukje dag krijgen om te fluiten, te kwaken, te brullen of te zingen. Dat was wel eerlijk. ‘A bun,’ zei Boomkikker tenslotte, ‘laten we dat doen.’
Zo besloten ze de dag in stukjes te verdelen. Als de vogels wakker werden en de zon langzaam te voorschijn kwam, ging Toekan fluiten. Toekan floot tot de zon boven de hoogste bomen te voorschijn was gekomen. Daarna begon Boomkikker met zingen. Hij zong net zo lang, totdat de zon hoog aan de hemel stond. Dan was het inmiddels zo warm geworden, dat ze alle drie een middagdutje gingen doen. 's Avonds sprong Boomkikker naar het boomkikkerkoor om te kwaken. Als het kikkerkoor was gestopt en het hele bos donker was geworden, brulde Brulaap op zijn best. Net zo lang tot hij in slaap viel en het bos stil was geworden. Zo verdeelden ze dag in stukjes. |
|