Boomkikker zingt!
(2009)–Carine Fraanje– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
[pagina 3]
| |
[pagina 4]
| |
[pagina 5]
| |
In het bos van Suriname, vlakbij plantage Berlijn, woonde Boomkikker. Boomkikker woonde in een prachtige boom. In die boom had hij een woontak, een studeertak en een slaaptak gemaakt. Als boomkikker in zijn luie stoel zat, kon hij zo eten uit de lucht pakken. Boomkikker had een lange tong. Die tong kon hij vliegensvlug uitsteken en zo een hap vol lekkere vliegjes uit de lucht vangen.
Als het donker werd, klom Boomkikker uit zijn boom en sprong naar het boomkikkerkoor bij de grote manjaboom. Alle boomkikkers uit de buurt kwamen elke avond naar het kikkerkoor. Ze kwaakten dan heel hard, allemaal tegelijk. Kwaak-kwaak-kwaak, klonk het dan, kwaak-kwaaaak. Ze kwaakten net zo lang tot de zon achter de bomen verdwenen was. Dan gingen alle boomkikkers weer tevreden weer naar huis.
Boomkikker vond het erg leuk op het boomkikkerkoor. Maar soms vond hij het ook wel een beetje saai. Elke avond alleen maar kwaak-kwaak-kwaak. Hij wilde ook wel eens wat anders. Alleen wist hij niet zo goed wat dan.
Op een dag hoorde hij iemand een lied zingen in het bos. Wat klonk dat mooi! Toen wist Boomkikker het ineens. Hij wilde leren zingen. Maar hoe goed hij ook zocht, Boomkikker vond niemand die hem wilde leren zingen. Alle zangleraren dachten dat Boomkikker nooit zou leren zingen.
Treurig zat Boomkikker op zijn tak na te denken. ‘Hoe kan ik nu leren zingen? Niemand wil het me leren. Weet je wat,’ dacht Boomkikker, ‘ik koop een zangboek en dan leer ik het zelf.’ Snel klom hij naar beneden en sprong naar de bos-boekenwinkel | |
[pagina 6]
| |
van oom Uil. Daar zag hij een mooi zangboek dat hij kocht. In de winkel van Omu Sneki kocht hij een zakje keelsnoepjes. ‘Ik zal van al dat zingen vast een schorre keel krijgen,’ dacht Boomkikker.
Snel sprong Boomkikker op zijn kromme kikkerpootjes naar zijn boom. In zijn rugzak zaten het zangboek en de keelsnoepjes. Op zijn studeertak sloeg hij het zangboek open. Les één, zag hij. Dat was de toonladder. ‘Do,’ las Boomkikker. ‘Re, mi, fa, so, la, ti, do. Hij las het nog eens, en nog eens. Na een uur zong Boomkikker van laag naar hoog; do... re... mi... fa... so... la... ti...dooo En daarna van hoog naar laag; do... ti... la... so... fa... mi... re... De hele middag oefende Boomkikker. Aan het einde van de middag zagen zijn wangen rood en was zijn keel schor als schuurpapier. Zijn kwaakblaas was van al dat zingen heel groot geworden. Net zo groot als zijn hele lijf. Maar Boomkikker was blij. Hij kon zingen! |
|