Epiloog
Terugbladerend door de pagina's van het manuscript dat nu voor mij ligt realiseer ik me dat het een soort Odyssee is geworden en, in feite, zo was het ook. Het verhaal begon persoonlijk en verdient persoonlijk te eindigen.
November 1965 keerde ik naar Nederland terug, vol enthousiasme, met mijn aantekeningen als kostbaar bezit en ondanks alle ervaringen (inclusief het stuk zelfverheldering dat een deel is van de training tot psychoanalyticus) met de verwachting ‘de bijdrage te leveren’.
Het beste leek me bij de universiteit te beginnen. Men heeft een platform nodig, een zekere financiële veiligheid, tijd om te schrijven, research voort te zetten. Al gauw kwam ik tot de ontdekking dat de ervaring opgedaan in Amerika meer deuren sloot dan opende. Ik ontmoette onzekerheid bij hen die in de psychiatrische wereld posities hadden ingenomen en een stuk vernietigende (en al te menselijke) afgunst die men moet kunnen opvangen, hanteren en in ieder geval... niet moet provoceren. Men moet wachten. Niet - wat ik in mijn naïveteit deed - aankloppen en willen ‘uitdragen’. Mijn eerste gesprekken vormden de inleiding tot de dreunen tegen een onrealistisch idealisme dat mij de afgelopen jaren veel pijn, teleurstelling en verslagenheid hebben bezorgd. ‘Groeizaam’ wellicht, zoiets maakt ‘rijper’, maar pijnlijk.
Het werd me al gauw duidelijk dat niemand op een soort Hollands-Amerikaanse ‘messias’ zat te wachten. Daarbij bleek me dat er ten aanzien van het ‘schizofrenieprobleem’ geen fundamentele wijziging in opvatting was gekomen. Het bleef een soort privé-hobby waarover ik klaarblijkelijk ‘anders’ dacht. Maar de tijden veranderen nu snel.
Een aantal psychoanalytici hadden de leerstoelen in de psychiatrie veroverd. Een enorme verbetering vergeleken bij de vroegere situatie. Maar ik had de indruk dat ze nauwelijks