Wie is van hout...
(1971)–Jan Foudraine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 349]
| |||||||
15. De levensschool - theorieEr was de afgelopen jaren voldoende tijd om het experiment, in het vorige hoofdstuk beschreven, nader te doordenken.Ga naar eind1 Tot mijn verbazing was er zeer weinig literatuur over de medische ‘context’ die, alsof het de natuurlijkste zaak was, de achtergrond van ons psychiatrisch handelen en het karakter van onze psychiatrische inrichtingen bepaalt. Maar de literatuur neemt toe en in het volgende vat ik haar samen. We beginnen bij de vraag welk type hervorming in het vorige hoofdstuk werd beschreven. De gehele hervorming van Upper Cottage was op zichzelf niets nieuws. Dergelijke pogingen zijn in vele artikelen beschreven. Het aantal boeken dat het veranderingsproces op de voet volgt is overigens vrij klein.Ga naar eind2 Mijn verhaal heeft in principe dezelfde inhoud, maar ik ben dichter bij de feiten gebleven. Ik beschreef de ontwikkeling van een therapeutisch milieu en alles wat verandering tegenhield en bevorderde, zo concreet mogelijk, als het ware dicht bij de aarde. Dat was ook niet zo moeilijk; ik had de ‘story’ geleefd. Het voorafgaande hoofdstuk heeft echter een nieuw aspect. Niets is daarin origineel, maar het gedurende twee jaar in praktijk brengen van een poging de afdeling van haar medische mythologie te ontdoen is relatief nieuw. Ik ben nog geen beschrijving in de literatuur tegengekomen van een poging iets dergelijks in een psychiatrische inrichting consequent door te voeren. Heeft het wat uitgehaald? Voor mij zeker. Ik heb er veel van geleerd. Ik heb ook de indruk dat het de resocialisatie van een aantal cliënten van Upper Cottage fors heeft bespoedigd, en ook de milieuvorming en het esprit-de-corps, kortom, het moreel van de staf zeer positief heeft beïnvloed. Nu eerst de vraag wat voor type hervorming dit eigenlijk is geweest. Teneinde dit aan een nadere analyse te onder- | |||||||
[pagina 350]
| |||||||
werpen maak ik gebruik van de denkbeelden die Karl Popper hierover heeft gepresenteerd in zijn boek: ‘The poverty of historicism’.Ga naar eind3 Popper beschrijft twee typen van sociale actie die verandering teweegbrengen in bepaalde sociale instituten (grootof kleinbedrijf, kerk, verzekeringsmaatschappij, school, leger, etc.). Het eerste type noemt hij ‘utopian’ of (en) ‘holistic social engineering’. Het tweede type noemt hij ‘piecemeal social engineering’. Hij is een uitgesproken voorstander van het laatste type. Zoals een ingenieur een machine ontwerpt, tot een nieuw model komt of de machine herstelt - zo is de ‘social engineer’ iemand die bepaalde bestaande sociale organisaties leidt opnieuw ontwerpt of... hervormt. Natuurlijk draait een sociale organisatie op mensen, maar het organisatieplan is op zijn minst even belangrijk. De ‘piecemeal social engineer’ is iemand die in kleine porties werkt, bij stukjes en beetjes hervormt en veranderingen introduceert. Hij weet hoe weinig hij weet, voert zijn hervormingen stap voor stap uit, leert van zijn fouten, tracht consequenties van te voren te overzien (‘always on the look-out for the unavoidable unwanted consequences of any reform’). Hij weigert de ‘sweeping reform’, het aantasten van bepaalde, vaak door traditie gegroeide sociale instituten in hun geheel. Een dergelijke aanpak is hem te complex, hij kan dan niet meer overzien wat oorzaak en gevolg is geweest. Kortom, hij weet dan niet meer wat hij doet. Het ‘piecemeal tinkering’ (een soort meer of minder bescheiden knutselen) is een activiteit die in vrij grote tegenstelling staat tot het werk van de politieke ‘activist’ met zijn temperamentvolle ‘alles moet anders’. Hier, in dit holistische of utopische ‘social engineering’, gaat het erom, veranderingen ‘in de gehele maatschappij’ aan te brengen. Natuurlijk kan ook de ‘piecemeal social engineer’ zeer ambitieus zijn. Een hervorming van het wetgevend stelsel, een serie opeenvolgende deel-hervormingen die geïnspireerd worden door een algemeen streven (b.v. betere inkomensverdeling) - dat alles kan men een ‘piecemeal’ methode van hervorming blijven noemen. Toch is er voor Popper een verschil in uitgangspunt en mentaliteit. De reuzenstappen van de holistische hervormer | |||||||
[pagina 351]
| |||||||
(die de ‘piecemeal’ hervormer als veel te bescheiden veroordeelt) komen in de praktijk vaak neer op het ontstaan van zoveel onbedoelde en vaak onverwachte repercussies, dat als resultaat toch een soort ‘piecemeal’ improvisatie ontstaat, een soort ‘unplanned planning’. Het verschil zit vooral in het feit dat de ‘piecemeal’ werker voorzichtiger, kritischer en beter voorbereid te werk gaat. Popper gaat zeer ver in zijn kritiek op de holistische, utopische hervormers. ‘De twee methoden beziende, stel ik dat er één mogelijk is, terwijl de andere gewoon niet bestaat. De utopische methode is onmogelijk.’ Een nader citaat: ‘Een van de verschillen tussen de utopische (of holistische) benadering en de “piecemeal” benadering kan als volgt onder woorden worden gebracht: terwijl de “piecemeal” maatschappijhervormer zijn problemen te lijf kan gaan op een onbevooroordeelde manier, geheel open ten aanzien van de uitgebreidheid van de hervorming die hij nastreeft, kan de holistische hervormer dit juist niet. De laatste heeft van tevoren al besloten dat een complete hervorming mogelijk en noodzakelijk is.’Ga naar eind4 Popper achtte de holistische, utopische methode van maatschappijhervorming onwetenschappelijk, althans ‘in strijd met een werkelijk wetenschappelijke houding’. Het zojuist geciteerde boek bevat veel behartenswaardigs voor degene die als sociaal-wetenschappelijk werker veranderingen (vernieuwingen) tracht te introduceren. De ontmythologisering van de medische mythologie, de wijze waarop de staf van Upper Cottage deze in praktijk bracht, de vrij felle reacties die dit tot gevolg had bij medische collegae en stafleden van andere afdelingen - behoorde dit alles tot de ‘piecemeal’ benadering (met ambitieus karakter) of schemerde hier een utopische, holistische benadering door? Ik ben geneigd voor het laatste te stemmen. In de praktijk waren de repercussies van die aard dat na mijn vertrek althans deze hervorming onmiddellijk ongedaan werd gemaakt. Ik kan nu overgaan tot een nadere theoretische uitwerking van de achtergrond van het experiment. Het hele experiment van Upper Cottage als ‘school-for-living’ en het ver- | |||||||
[pagina 352]
| |||||||
wijderen van het medische jargon werd geboren vanuit de gedachte dat ‘woorden’ op zichzelf krachtig genoeg zouden kunnen zijn om onze pogingen een leer- (en afleer-) milieu te scheppen, te weerstaan. Er moet dus eerst worden ingegaan op de te verwachten vraag: ‘Waarom woorden te vervangen door andere woorden?’ ‘What's in a name?’ Het antwoord hierop levert de gehele semantische literatuur, te beginnen bij Korzybski.Ga naar eind5 De kracht van woorden (of meer in het algemeen ‘linguistic systems’) is veel indrukwekkender dan wij menen. Woorden kunnen een bepaald deel van de ons omringende wereld doen oplichten, bepaalde betekeniswijzen creëren, mogelijkheden tot interpretatie, die aanleiding geven tot bepaalde mogelijkheden van denken, actie en gedrag. Woorden (‘linguistic systems’) kunnen echter ook een deel van de ons omringende wereld verduisteren, bepaalde wijze van betekenisgeven, interpretatie onmogelijk maken en daarmee ook bepaalde vormen van denken, actie en gedrag. Woorden kunnen ons bevrijden, ons doen inzien en begrijpen, maar ze kunnen ons ook gevangen houden, verblinden of verlammen. George Herbert Mead, Edward Sapir en Benjamin Lee Whorf behoren tot de vele auteurs die ons daarvan doordrongen hebben. Mensen leven niet in een objectieve wereld, maar de taal die zij spreken bepaalt hun waarneming van die werkelijkheid. Volgens Sapir is het een illusie te menen dat men zich aanpast aan de ‘realiteit’ en dat de taal alleen maar uitdrukkingsmiddel, vorm van communicatie en motor tot reflexief nadenken is. De ‘real world’ is voor een groot deel qua waarneming opgebouwd uit de taal van de groep. ‘Wij horen en zien en ervaren zoals we doen, als gevolg van de predispositie tot bepaalde keuzen en interpretaties, waartoe de taal (“language habits”) ons dwingt.’Ga naar eind6
Kenneth Artiss (tijdens het hierboven beschreven experiment ‘director of research’ van Chestnut Lodge) wees mij op de samenwerking tussen Sapir en een andere linguïst, Benjamin Whorf, die leidde tot de intrigerende (hoewel niet bewezen) Sapir-Whorf-hypothese, die wel de ‘principle of linguistic relativity’ is genoemd. Chase formuleert deze als volgt: | |||||||
[pagina 353]
| |||||||
Whorf zelf formuleert het zo: ‘Sprekers van verschillende talen zien de kosmos verschillend, evalueren verschillend, soms in geringe mate, soms heel uiteenlopend.’ Een ander citaat: ‘Een verandering van taal kan het begrip van de wereld geheel veranderen.’ (‘A change of language sometimes can transform appreciation of the cosmos.’)Ga naar eind8 Vooral dit laatste citaat verraste mij, want dit was juist wat ik bij het experiment op het oog had. De gedachte was de patiënten inzicht te geven in de educationeel-psychotherapeutische ‘kosmos’ die wij hun onvermoeibaar voorschotelden, en daar ook gebruik van te maken. Ik wilde dit educationele veld begrepen zien op een zodanige wijze dat het zou uitnodigen, stimuleren en gedrags-(actie)patronen zou bestendigen die essentieel zijn voor iedere vorm van (groeps)psychotherapeutisch werk. We laten de semantici even achter ons en onderzoeken wat er in de literatuur ten aanzien van dit probleem is geschreven. Het is merkwaardig weinig. Men maakt wel een ‘therapeutic milieu’, een ‘therapeutic community’, maar gaat volkomen voorbij aan het feit dat de workshop toch nog altijd een soort medische onderneming is. ‘Ziekenhuis’, ‘patiënt’, ‘zuster’, ‘dokter’, ‘behandeling’, ‘ziekte’, ‘herstel’, ‘genezing’ - al die woorden en rekwisieten, de witte jassen incluis, zijn als vanzelfsprekend aanwezig. Met een variant op wat Whorf eens gezegd heeft: we merken het niet eens meer, omdat die hele medische cultuur en taal zozeer de achtergrond van ons werk zijn geworden, dat ze zijn als lucht die we inademen en die we ons pas bewust worden als we plotseling geen lucht meer krijgen en dreigen te stikken. | |||||||
[pagina 354]
| |||||||
Het probleem is niet onopgemerkt gebleven. Nu al zou ik als eerste Thomas Szasz willen introduceren, die in zijn boek: ‘The Myth of mental illness’ erop uit is allerlei ‘mythen’ aan te vallen en als logisch onhoudbaar te analyseren.Ga naar eind9 Alle traditionele denkbeelden zet hij in een briljant geschreven boek op losse schroeven en dat begint met het denkbeeld als zou de ‘psychiatrie’ toch een medisch specialisme zijn dat zich bezighoudt met ‘mental illnesses’. Dat geldt voor organische ziekten (epilepsie, tumor, dementie, neurologische of andere aangetoonde ziekten), maar voor de psychiatrie is volgens de opvatting van Szasz een andere ontwikkeling geboden. De verwarring begon volgens Szasz met de neuroloog Charcot, die van neurologische ziekten (ziekten van het zenuwstelsel) wel heel wat wist, maar van mensen met levensmoeilijkheden vermoedelijk bijzonder weinig begreep. Een pompeuze man, beroemd in Parijs, wie het logische verschil ontging tussen een lichamelijke ziekte (neurologisch lijden) en lichamelijk-ziekte-imiterend gedrag (de ‘hysterische’ communicatievorm), dat vertaald dient te worden en te worden begrepen als uitdrukking van psychologische conflicten, stoornis in de opbouw van intermenselijke relaties, uiting van existentiële nood in de meest algemene betekenis. Door beide categorieën op één hoop te gooien en op zijn (Charcots) gezag de laatste categorie (lichamelijk-ziekte-imiterend gedrag) te definiëren (benoemen) als ‘geestesziekten’, (‘mental illnesses’, ‘Nervöse Krankheiten’) begon de verwarring.Ga naar eind10 Daarbij meende Charcot dat de mensen, die hij voor volle collegezalen demonstreerde (een circusprocedure die helaas door vele professoren in de psychiatrie is overgenomen en nog niet is uitgestorven), ook aan een lichamelijke ziekte leden waarvan alleen de ‘oorzaak’ nog gevonden moest worden. Zo werd de psychiatrie een medisch specialisme en de rol van ‘medisch patiënt’ werd geoffreerd aan een ieder die (Szasz schrijft in een droge stijl) ‘played the game of life according to the wrong rules’. De rol werd geaccepteerd, maar deze uiting van christelijke naastenliefde heeft een zeer destructieve uitwerking gehad. Niet alleen werd een ‘doctor-patient-illness-game’ een ingrediënt van onze cultuur, maar de werkelijke ‘issues’, problemen en vraagstellingen wer- | |||||||
[pagina 355]
| |||||||
den erdoor verduisterd. De weg van de psychodynamische psychiatrie als deel van de sociale wetenschappen werd geblokkeerd, psychiatrische instituten werden ‘ziekenhuizen’ en de rol van ‘medisch-ziek-psychiatrisch-patiënt’ werd op z'n minst een tweesnijdend zwaard. Het gaf veiligheid en geborgenheid, maar ook grote verwarring, en Szasz vergelijkt de roldefinitie uiteindelijk met een steen die mensenin-levensmoeilijkheden om de nek werd gelegd. ‘Mental illness’ (d.i. alle gedragsvormen die geen uitdrukking zijn van ‘defects-of-the-body-as-machine’) is volgens Szasz een mythe en dat geldt ook voor de psychiatrie (en de psychoanalyse) als medisch specialisme. Wil de psychiatrie zich voegen bij de sociale wetenschappen, dan dient ze zich te concentreren op het communicatieve gedrag van de mens als ‘rule-following and roleplaying symbolic animal’. Haar hoofdtaak ligt in het opsporen en exploreren van defecten in het socialiseringsproces. Wat psychiaters doen (of dienen te doen) is de hun toevertrouwde cliënten te engageren in een leerproces, zodat de bron van oude regels kan worden onderzocht en nieuwe regels kunnen worden ontdekt en aangeleerd. Als psychiaters ‘humanitarian’ willen worden, dienen ze de competentie te verwerven die hen in staat stelt hun cliënten bij te staan in een proces, dat deze laatsten voert tot een meer efficiënte levensvoering en een meer bevredigende intermenselijke communicatie in plaats van te verworden tot wat Sullivan eens genoemd heeft ‘karikaturen van wat zij geweest zouden kunnen zijn.’ Szasz definieert hier de psychiater dus duidelijk als een specialist in intra- en intermenselijke communicatieve processen. Wat de psychodynamisch georiënteerde psychotherapeuten (in welke vorm van activiteit dan ook) hebben gepresteerd, is gebeurd ondanks de medische basis van de psychiatrie en niet dank zij. Zoals we later zullen zien zijn dit geen nieuwe ideeën. Szasz windt er alleen geen doekjes om. Op dit moment bepaal ik mij tot de kwestie van de medische organisatie, de medische cultuur van de psychiatrische inrichting, en vind ook bij de socioloog Goffman een uitgesproken stellingname. In zijn werk analyseert Goffman de logica en de consequenties van het ‘medical service model’ zoals het in de psychiatrische inrichtingen wordt ge- | |||||||
[pagina 356]
| |||||||
hanteerd. Goffman geeft eerst een boeiende analyse van het professionele ‘service model’ in het algemeen - het geven van competente hulp door een specialist. De expert geeft hulp aan een cliënt die een bepaald object ter reparatie aanbiedt. Deze ‘tinkering-service’ werd vroeger vooral thuis verricht (zoals ook nu nog - de loodgieter etc.) maar een van de veranderingen die zijn opgetreden is, dat er een ‘workshop-complex’ is ontstaan waarbij de cliënt naar de hulpverlener gaat en het te repareren voorwerp achterlaat, om het later weer op te halen. Wanneer we nu naar het medisch dienstverlenend model kijken, is de workshop het ziekenhuis geworden en het object het lichaam. We kunnen het alleen niet ter reparatie achterlaten om het later weer op te halen. Het probleem wordt nu, dat die workshop als organisatie helemaal geen neutrale omgeving is, maar de ‘opgenomen’ mens ook in ongunstige zin kan beïnvloeden. Goffman suggereert dat, ofschoon de ziekenhuizen pretenderen diensten aan de mensen te verlenen, dit nog maar zeer de vraag is. Het gaat niet alleen om de financieel-economische belangen van deze instituten, maar het is ook een feit dat zelfs een kortstondig verblijf in een ziekenhuis wel degelijk een traumatiserende ervaring kan zijn. Jonge kinderen reageren b.v. met ‘separation-anxiety’, de scheiding van de ouders, de angst en zijn gevolgen. Dit is een van de voorbeelden waarbij volgens Goffman ‘de werkplaats geen goede, positieve of neutrale omgeving is, maar een schadelijke’. Uiteraard bestaat er een groeiende bewustwording over dit probleem in algemene ziekenhuizen, maar Goffman wil naar de psychiatrische inrichting toe en de wijze waarop daar het ‘medical service model’ wordt toegepast. Het medisch mandaat werd op het einde van de achttiende eeuw voor het eerst in Engeland serieus in praktijk gebracht. In Amerika begon het eveneens in 1756 in het Pennsylvania Hospital. De vroegere ‘inmate’ werden ‘patiënten’ genoemd, verpleegsters kregen hun opleiding en ‘medically styled records were kept’. Het gekkenhuis - later ‘ayslum for the insane’ - werd omgedoopt in ‘mental hospital’. (In Nederland hebben we dezelfde ontwikkeling gezien - hoewel wat later - toen ‘Merenberg’ werd omgedoopt in Provinciaal ziekenhuis van Noord-Holland - | |||||||
[pagina 357]
| |||||||
Santpoort. Nu is er een neiging het woord ‘psychiatrisch centrum’ in te voeren.) Goffman onderzoekt nu de toepassing van het medisch dienstverlenend systeem in psychiatrische inrichtingen. Logisch is dit medisch dienstverlenend systeem houdbaar voor b.v. hersenafwijkingen. De moeilijkheid ligt op het gebied van wat men in vakjargon de ‘functionele psychosen’ noemt. Hier worden afwijkend gedrag (‘social misconduct’) en echte lichamelijke ziekte samengebracht, waarmee gesuggereerd wordt dat deze combinatie heel goed mogelijk is binnen het medisch dienstverlenend systeem. Dit lijkt zeer onlogisch en Goffman geeft een aantal argumenten. Het gaat om de hele medische definitie van de situatie waarin zich de patiënt in een inrichting bevindt. Alle feiten die samenhangen met de processen die zich op een afdeling afspelen, de dynamiek, de disciplinaire en beleidsaspecten - dat alles wordt tot uitdrukking gebracht in de taal van het medisch dienstverlenend systeem. Goffman suggereert dus dat alles in dit referentiekader moet worden gewrongen en dat dit de realiteit van wat er nu werkelijk op een afdeling gebeurt in hoge mate vertekent. Het letterlijk citaat luidt: ‘Everything that goes on in the hospital must be legitimated, assimilating it or translating it to fit into a medical service frame of reference. Wat de patiënt doet en het instituut niet aanstaat, het niet gehoorzamen aan de regels en eisen van het verplegend personeel, kan onmiddellijk als bewijs dienen dat men nog niet ‘vrij kan zijn’, dat men nog meer ‘behandeling’ nodig heeft en dat men nog niet ‘genezen’ is. Dit creëert een uiterst verwarrende en ondoorzichtige situatie. Patiënten en broeders werken samen in een soort vertoning (‘an elaborate dramatized tribute’) die tot doel heeft te bevestigen dat er een medisch-(psychiatrisch) dienstverlenend systeem wordt toegepast en dat het psychiatrisch personeel deze dienstverlening ook geeft. Ook hier dus weer de ‘medical game’, waarbij de patiënten de | |||||||
[pagina 358]
| |||||||
rol krijgen toegewezen die de medische identiteit van de staf bevestigt en ondersteunt. Dan volgt zijn scherpe passage: ‘Om uit het psychiatrisch ziekenhuis te komen of het leven er zo gemakkelijk mogelijk te maken moeten de patiënten hun rol en plaats accepteren en de beroepsrol van hen die hen daartoe dwingen (cursivering van mij) onvoorwaardelijk aanvaarden. Dit is een zelf-vervreemdende morele onderwerping aan de dienstverleners en vormt wellicht een der verklaringen van de verwarring waaraan de patiënt-bewoners van een inrichting soms ten prooi vallen. Die hele onderdanige aanvaarding door de patiënten heeft tot doel de grote traditie in stand te houden van de service door experts verleend en wel... door medische experts.’ Goffman komt tot de gevolgtrekking dat het medisch dienstverlenend systeem wel opgaat voor lichamelijke stoornissen, maar dat ten aanzien van de ‘functionele psychosen’ de zaak onhoudbaar is en niet klopt. Zelfs de bewering dat er service wordt geboden, is niet juist. Er is geen enkel bewijs, zo stelt hij, dat opneming in een psychiatrische inrichting door de ‘successen’ gerechtvaardigd wordt. Integendeel, de ‘hospitalisering’ doet waarschijnlijk meer schade aan de toekomstige levensmogelijkheden van de ‘opgenomene’. Niet alleen klopt het medisch dienstverlenend systeem dus niet, het dienstverlenend systeem op zich ook niet. Er is weinig werkelijke ‘service’, de ‘service’ klopt niet in haar pretentie, en de ironie van de situatie is dus dat men eerst ‘patiënt’ gemaakt wordt (een servicable object') en dat dan die service niet aanwezig is. Goffman doelt natuurlijk duidelijk op echte hulp in psychisch-existentiële nood van mensen die leven in vaak onleefbare situaties. Er valt meer van deze briljante socioloog te citeren. (Goffman laat in zijn boek ‘Asylums’ op vriendelijke wijze geen steen heel van onze huidige psychiatrische inrichtingen. Hij acht het niet zijn taak alternatieven te bieden.) Maar wij zijn gearriveerd bij de volgende socioloog. | |||||||
[pagina 359]
| |||||||
Kai Erikson heeft ook een belangrijke bijdrage geleverd tot het probleem van de medische cultuur van de psychiatrische inrichting. Zijn publikatie: ‘Patient role and social uncertainty, a dillemma of the mentally ill’ geeft ons meer materiaal. Ook hij ontkent de waarde en het nut van het medisch universum dat wij presenteren in psychiatrische inrichtingen. Erikson beschouwt eerst de rol van ‘medisch ziekte’ die wij in onze gemeenschap beschikbaar hebben gesteld voor mensen met afwijkend gedrag, zonder dat aan dit gedrag een aangetoonde ziekte ten grondslag ligt. Als wij toch die rol van ‘medisch patiënt’ beschikbaar stellen, als de psychiaters (en de psychiatrie) blijven volhouden dat hun ‘therapie’ een medische affaire is en hun vak medisch - dan blijft die rol bestaan. Waar de ‘patiënt’ wel enige (overigens gerechtvaardigde) twijfel heeft over het legitieme van deze medische rol - definitie en ook de scepsis van ‘the public’ wel aanvoelt, komt hij tot een soort bewijsvoering. Erikson gebruikt het woord ‘validation’ en doelt op de pogingen de rol te rechtvaardigen en in te vullen met ziekte-imiterend gedrag. Om zich goed te kwalificeren als drager van de ‘medical-sick role’ komt iemand zo in een spiraal van bewijsvoering. ‘Anderen overtuigen van “zijn ziekte” is als het ware het logisch gevolg van het zich nestelen in het veilige hoekje dat de maatschappij voor hem heeft gereserveerd.’ Deze spiraal van bewijsmateriaal aandragen, de pogingen de medisch-patiënt-rol te rechtvaardigen kunnen voeren tot een permanente rol-definitie van ‘being sick’. Zo wordt dan het ‘patiënt-zijn’ geleidelijk van een tijdelijke vluchtheuvel tot... een permanent bolwerk.
Erikson is ook niet mals in zijn kritiek, hoewel zijn publikatie een rustig constaterend karakter heeft. ‘Goed,’ zegt deze socioloog, ‘als jullie het zo logisch vinden de psychiatrische inrichting een ziekenhuis te noemen dan zal de opgenomen patiënt op deze setting ook met dezelfde logica reageren.... gegeven de setting lijkt het alleen maar juist en logisch dat hij (de patiënt) de rolverwachtingen op zich neemt die normaliter met de medische patiënt verbonden zijn.’ Zolang psychiaters menselijk gedrag in een medische taal blijven beschrijven, gedrag zien als een deel van een | |||||||
[pagina 360]
| |||||||
spectrum waarin graden van ‘ziekte’ worden onderscheiden (de polen zijn dan ‘ideale gezondheid’ en ‘totale ineenstorting’) zul je het weten ook. De situatie zal blijven voortbestaan - en hier komt Erikson pas fors uit de hoek - zolang het fundamentele verschil tussen de psychiatrie en de medische wetenschap (‘psychiatric practice’ en ‘medical practice’) wordt versluierd. Dit alles voert ook Kai Erikson tot de conclusie (hoewel minder uitgesproken geformuleerd dan door Szasz) dat het tijd wordt voor de psychiatrie om de hele situatie eens op haar mérites te bezien en te overwegen haar benadering te wijzigen, teneinde een meer realistische positie in onze maatschappij te scheppen voor hen die het eenvoudig moeilijk hebben met het leven.
Erikson wijst in zijn artikel op centra in Europa waar volgens hem de sfeer veel minder medisch zou zijn. Zijn citaat: ‘Er is meer nadruk op re-educatie, op ontwikkeling en training (de therapeutische gemeenschap), die ook meer geworteld zijn in de gemeenschap buiten de inrichting met haar gespecialiseerde medische cultuur.’ Dan volgt de verrassende uitspraak dat in Europa... ‘de patiënt meer een leerling (“student”) is dan een medisch patiënt.’
We zullen de idealisering van Europa maar voor wishful-thinking houden, want hier is m.i. geen sprake van. Weliswaar is in Europa (Engeland) de gedachte van een nieuwe organisatievorm geboren (Maxwell Jones' ‘therapeutic community’), maar het organisch denken over de problemen van de psychotische mens overweegt sterk en het idee dat de psychiatrie een medisch specialisme is (wat dus ook voert tot een medische cultuur in het psychiatrische ‘ziekenhuis’), schijnt een onaantastbare overtuiging. Een ieder die dit in twijfel trekt wordt al gauw beschouwd als een onaangepaste zonderling. Ik ben er zeker toe gaan behoren. Ik voer daarom nog even een andere zonderling aan die al eerder genoemd werd. Het is de psychoanalyticus John Rosen, die er dezelfde denkbeelden op nahoudt als Szasz, Goffman en Erikson. In zijn ‘Direct psychoana- | |||||||
[pagina 361]
| |||||||
lytic psychiatry’ (New York, 1962) laat hij daar geen twijfel over bestaan. Een citaat: ‘Het zal de lezer opvallen dat termen als dokter, patiënt, symptoom, diagnose, ziekte, etiologie (oorzaak) en verdere medische taal niet in dit boek voorkomen. Ik heb ze met opzet weggelaten, omdat ik de nadruk wil leggen op mijn overtuiging dat ‘psychose’ niet gezien moet worden als een medisch probleem en de behandeling niet als een medische aangelegenheid. Die overtuiging spreek ik uit in weerwil van de duidelijk medische oriëntatie in de psychiatrie zoals zij heden ten dage nog bestaat, en in weerwil van mijn eigen vorming tot medicus en mijn interesse in de medische wetenschap.’ Voor Rosen is de ‘psychose’ (zoals ik reeds eerder vermeldde) een soort droom en geen ‘medische ziekte’. Voor de psychiater vindt Rosen de naam ‘psychotrofist’ uit, een voeder van de ‘mind’. Dat hij de termen ‘neurose’ en ‘psychose’ toch gebruikt als substantieven, ding-matigheden, interesseert hem verder niet. Zijn cliënt wordt in ieder geval in een huis opgenomen, omringd door de assistentpsychotherapeuten die vierentwintig uur per dag bezig zijn in het hele proces dat, naast inzicht in de ‘onbewuste processen’, een enorm stuk echte re-educatie en aanleren van sociale technieken (vaardigheid om überhaupt met mensen om te gaan) omvat. Wanneer we een ogenblik terugkeren naar het woord ‘mental illness’, kunnen we stellen dat deze vorm van benoemen van aanpassingsstoornissen (ook al een rotwoord) het individu, zo genoemd, bijzonder weinig helpt en waarschijnlijk een grote bijdrage levert tot het continueren van zijn wijze van zijn. Zoals Kubany in een recent artikel: ‘Anxiety-yes, mental illness-no’ heeft gesteld: ‘Wat ook de voordelen mogen zijn van het hanteren van het alomvattende begrip “geestesziekte”, de nadelen vallen heel wat zwaarder uit.’Ga naar eind12 ‘Het gaat niet alleen om de sociale en juridische discriminatie die dit woord uitlokt, het woord voert ook tot een demoraliserende verwerping van de eigen persoon (“self-denigration”). Het etiket heeft een betekeniswolk die impliceert dat geen enkel facet van het functioneren van een | |||||||
[pagina 362]
| |||||||
mens in orde is. Sommige mensen gebruiken de “label” als een kruk om daarmee morele verantwoordelijkheid voor eigen daden te ontduiken.’
Kubany vindt het woord ‘mental illness’ dus verre van onschuldig. Men zou de term op de ‘juiste’ wijze kunnen definiëren, maar het gaat erom dat de leek en ook professionals vastzitten aan de connotatieve betekenis van dit woord. ‘Die associatieve betekenissen veranderen betekent in semantische zin zoveel als een zebra die zich van zijn strepen ontdoet.’ Ik ga hier nog uitgebreid op in maar wijs er nu al op, dat ons taalgebruik ons denken veel meer dicteert dan we vermoeden. Wij zijn ‘word-bound’, vaak gevangenen van de associaties die woorden bij ons oproepen. Op zoek naar een nieuwe definiëring stelt Kubany, dat wij mensen die worstelen met problemen, het gevoel moeten geven dat zij deel uitmaken van een zeer grote groep met dezelfde problemen. Wij moeten zoeken naar een ‘labeling system’ dat ons doet erkennen, dat wij allemaal aanpassingsmoeilijkheden hebben. De een meer, de ander minder. Ik ben het met deze auteur volkomen eens. ‘What's in a name?’ Gewoon heel veel. Het is zeker van het grootste belang om het bord eens schoon te vegen en dat ook semantisch te doen. D.w.z. het negatief bedreigende stigma van de woorden ‘geestesziekte’, ‘psychische ziekte’ etc. te verwijderen door het wijzigen van onze ‘labels’. Een variëteit van adaptieproblemen van verschillende graad (waarbij diagnostische categorieën worden vermeden) lijkt de beste oplossing. Het begrip aanpassing hoeft niet bij voorbaat te betekenen hoe men moet aanpassen en schrijft de vorm van die aanpassing ook niet voor. Het gaat erom (ik volg hier Kubany) dat wij de mens de vrijheid moeten laten om met zijn omgeving in relatie te treden en zich aan te passen op de manier die hij verkiest. Het begrip aanpassing kan zeer wel betekenen dat het individu zichzelf verandert teneinde beter in zijn omgeving te passen, maar geeft evenzeer de mogelijkheid van een betekenis die inhoudt, dat het individu zijn omgeving verandert teneinde er zo beter in te kunnen functioneren. Dit soort van ‘labeling system’ verwijdert in ieder geval | |||||||
[pagina 363]
| |||||||
termen als ‘neurose’, ‘schizofrenie’, ‘manisch-depressieve psychose’, ‘geestesziekte’ etc. Dat geeft voorlopig voldoende steun aan de gedachte die aan het experiment van Upper Cottage als ‘school-for-living’ ten grondslag lag. De drie geciteerde auteurs (Szasz, Goffman en Kai Erikson) stemmen overeen in hun kritiek op het hele medische begrippenkader dat de psychiatrische inrichting doortrekt en de verwarring die er het gevolg van is. Zij wijzen allen op de deur die in zulk een medische organisatievorm wijd openstaat voor het creëren en bestendigen van ‘chronische-ziekte-imiterend-gedrag’, een rol-gedrag dat complementair en ondersteunend is voor de medische identiteit van de staf. Er werd steun gevonden bij een aantal auteurs (psychiaters, sociologen, semantici) voor het waarom van de pogingen het medisch taalgebruik dat een essentieel medische organisatie doortrok, te elimineren. Ik trachtte aan te tonen dat het ‘medisch denken’ (‘ziekte’, ‘gezondheid’, ‘behandeling’ etc.), toegepast op mensen die zich niet houden aan de spelregels van de cultuur, in feite een historisch anachronisme is en sociaal-destructieve resultaten heeft gehad, en dat dit het duidelijkst tot uitdrukking komt in gedrag dat we in psychiatrische inrichtingen ‘chronisch-schizofreen’ noemen. Ik trachtte ook aan te geven dat mijn bevindingen daarom een extra aan bewijskracht hebben, omdat ze tot stand kwamen in een in vele opzichten uniek psycho-analytisch sanatorium, waar het noch aan mankracht, noch aan persoonlijke inzet, psychotherapeutische competentie en zorg ontbrak. Het was bepaald geen ouderwetse snake-pit waar ik werkte, ook geen grote psychiatrische inrichting (‘State Mental Hospital’) waar elementen als privacy, zorg en persoonlijke of groepspsychotherapie nauwelijks (of niet) aanwezig zijn. Het verhaal van het ‘State Hospital’ is bepaald niet opwekkend. De omgeving waarin het experiment plaatsvond kan ook niet vergeleken worden met een Nederlandse psychiatrische inrichting.
In het voorafgaande gaf ik aan dat ik me in dit aspect - de medische psychiatrie en alles wat dit tot gevolg heeft gehad - ga vastbijten. Dit hoofdstuk was de aanloop. Het toevoegsel geeft meer materiaal. | |||||||
[pagina 365]
| |||||||
[Toevoegsel]Een selectie uit de literatuur met vooral aandacht voor het probleem van ‘chroniciteit’ en de ‘medisch-patiënt’-rol.
Parsons, T.: ‘Illness and the role of the physician, a sociological perspective’, Am. J. of Orthopsychiatry vol. ii, pag. 452-461, 1951. Een veel geciteerde publikatie omdat ze een basisbeschrijving bevat van die vorm van afwijkend gedrag, die ‘ziekte’ wordt genoemd, en van de rolverwachtingen die aan het ‘ziek zijn’ in onze cultuur verbonden zijn. Parsons beschrijft dan vier aspecten van de ‘sick role’.
| |||||||
[pagina 366]
| |||||||
Erikson, K.T.: ‘Patient role and social uncertainty, a dilemma of the mentally ill’ in: Psychiatry 20, pag. 263-275, 1957. Uit dit artikel werd in de tekst veel geciteerd. Ik beschouw het als een van de meest verhelderende over de rol van de ‘mental patient’. De rol wordt door Erikson gedefinieerd als ‘a set of behaviors or values about behavior which is commonly considered appropriate for persons occupying given statusses, or positions in society.’ De term ‘role-validation’ wordt geïntroduceerd en omschreven als ‘the giving to a person certain expectations to live up to, providing him with distinct notions as to the conduct it considers appropriate or valid for him in his position.’ De term ‘role-commitment’ wordt gedefinieerd als ‘the complementary process whereby a person adopts certain styles of behavior as his own, committing himself to the roles which seem to best represent the kind of person he assumes himself to be and best reflect the social position he considers himself to occupy.’ Erikson gebruikt de term ‘role-commitment’ om aan te tonen dat een rol niet alleen wordt toegewezen, maar dat de persoon actief en overtuigend bepaalde gedragsvormen kan tonen, zodat de gemeenschap ‘is persuaded to accept these modes as the basis for a new set of expectations on its part.’ Dit subtiele onderhandelingsproces treedt ook op als iemand een psychiatrische inrichting betreedt. Teneinde de ‘medisch-patiënt-rol’ aanvaardbaar te maken, legitiem in de ogen van de gemeenschap, moet ziektegedrag worden geproduceerd (Erikson gebruikt het woord ‘engineering’) ‘in their bargaining with society for a stable pa- | |||||||
[pagina 367]
| |||||||
tient role and in the absence of clear-cut organic symptoms, a real illness which can't be helped is a most precious commodity.’ Erikson wijst ook op wat door anderen eveneens is beschreven, n.l. de wijze waarop ‘patiënten’ plotseling dit hele rolgedrag van ‘geesteszieke’ van zich af kunnen schudden (b.v. deelnemend aan een repetitie of uitvoering van een toneelstuk). Maar na ‘committing himself to positive constructive activity the patient tries afterwards like Penelope, who wove a cloak by day only to unravel it by night - to undo this constructive activity by a dramatic retreat into impulsitivity and destruction.’ Een energieke poging dus om hulpeloos-afhankelijk gedrag te produceren teneinde zo weer in aanmerking te komen voor de ‘sick-role’.
Burnham, D.L.: ‘Identity definition and role demand in the hospital careers of schizophrenic patients’ in: Psychiatry 24, pag. 96-123, 1961.
Burnham heeft lang in Chestnut Lodge gewerkt en zit in dit artikel duidelijk op de wip. Hij ziet om zich heen de vrij desastreuze ontwikkeling van ‘patient-roles’ (waar de ziekenhuisorganisatie dwingend toe uitnodigt). Hij geeft ook een treffend citaat uit een gedicht van Robert Frost (‘Collected Poems’, New York, 1945), ‘... nothing to look backward to with pride
and nothing to look forward to with hope
So now and never any different’
en drukt daarmee uit hoe precair de situatie van eigen identiteit, gevoel van eigen zelfstandigheid is voor de mens die als ‘psychotisch’ wordt gehospitaliseerd. Met zoveel fragmentatie, verwarring en gevoel van ik-zwakte kan de opgedrongen rol van ‘patiënt’ met zijn connotatie van ‘hulpeloos’ en ‘niet-verantwoordelijk’ net de duw zijn in de volledige regressie. Hij ziet dit om zich heen gebeuren en geeft treffende voorbeelden. Ik beschouw dit artikel als een van de meest overtuigende. Burnham ziet ook goed in wat er gebeurt als die hele inrichting-ziekenhuis-organisatie plotseling wegvalt. Van Sivadon stamt het verhaal hoe tijdens de Duitse invasie in Frankrijk het gehele personeel vluchtte en de patiënten zichzelf moesten redden. Een follow-up na de oorlog toonde aan dat veel patiënten de zaak niet alleen overleefd hadden, maar met veel succes werkzaamheden hadden georganiseerd en andere sociale rollen effectief vervulden. | |||||||
[pagina 368]
| |||||||
Van Hilde Bruch is het voorbeeld dat een inrichting met ‘chronic mental patients’ in Israël om economische redenen moest worden omgebouwd tot werkkamp. Ook hier kwam het tot verrassende en positieve veranderingen. ‘Fresh role-opportunities’ werden aangegrepen en toen aan de ‘werkers’ een vrachtauto werd aangeboden waar een rood kruis op stond, kwamen ze in heftig verzet. ‘They objected vigorously that they no longer were patients and that the red cross should be erased.’ Burnham wordt, ondanks zijn overtuigend betoog, zeer weifelend als het gaat om de consequenties. Hij vraagt de inrichting supplementaire rollen toe te staan en ter beschikking te stellen - supplementair dus aan de enige rol die er lijkt te zijn: ‘patiënt’. Nu begint Burnham te twijfelen. Is dat wel mogelijk? Zo komt hij tot de uitspraak: ‘For certain types of patients perhaps a hospital is not the proper treatment setting, and alternatives such as halfway houses, foster homes, work camps, clubs and day-hospital-schools might be more suitable.’ Maar deze gedachte wordt niet nader uitgewerkt. Daarbij blijft Burnham een regressie van een rigide persoonlijkheidsstructuur - althans als fase van desintegratie - ook positief beoordelen. ‘Patients have to get worse before they get better’ gaat hem wel te ver, maar er bestaat toch ook zoiets als produktieve desintegratie - een therapeutisch (?) regressieve fase. Burnham ziet het probleem heel helder. Mijn bezwaar tegen het artikel is dat Burnham te voorzichtig blijft, niet met een werkelijk alternatief komt en in wezen de consequenties niet trekt. Daarom komt hij er wat zijn ‘supplementary roles’ betreft ook niet uit en blijft hij praten over een ‘zeker percentage patiënten’ wier lot ongunstig wordt beinvloed door hun ‘hospital career’.
George, G.R. & Gibson, R.W.: ‘Patient-staff relationship change with environment’ in Mental hospitals, nov. 1959. Een publikatie uit Chestnut Lodge. Een verhaal van een vakantietrip met een aantal (20) ‘chronisch schizofrenen’, weg dus van Chestnut Lodge, naar een kleine bungalow aan zee. Men ontdekt dat in het psychoanalytisch sanatorium het hoofdaccent lag op begrijpen, zien en opvangen van behoeften, de poging communicatie te herstellen. De schrijvers willen het niet ‘permissiveness’ noemen maar ‘the primary emphasis was on understanding behavior rather than controlling it’. Dan komen de ontdekkingen als men met patiënten en staf in een heel andere omgeving is. | |||||||
[pagina 369]
| |||||||
Een voorbeeld. Ze beschrijven een man (Albert) die al jaren in bed plaste en daar ook zijn ontlasting deponeerde. Dat bed werd op de afdeling efficiënt schoongemaakt. Hij werd daar aangemoedigd het toilet te gebruiken. Het gedrag van deze man was tijdens de vakantietrip in de bungalow van enorm belang. Patiënten en personeel leefden nu vierentwintig uur samen! Het werd hier onmogelijk voor de groep (en als het lang duurde ook voor de eigenaar van de bungalow!). Het werd nu geen ‘psychiatrisch symptoom’ maar een geweldige kwestie, en met intens gevoel werd een oordeel uitgesproken. Dat maakte klaarblijkelijk indruk want de man staakte zijn hinderlijk gedrag. En nu ontdekte men dat de man ook in staat was veel meer zelfstandig te doen. Op de afdeling werd dat niet van hem verwacht - althans Albert had de sympathie en de pogingen tot begrip van het personeel kennelijk zo begrepen dat hij niet in staat was op een meer volwassen niveau te functioneren. Gibson was ‘administrator’ in Chestnut Lodge en ontdekt hier dat reële eisen de geregredieerde optrekken en ik-versterkend werken en, hij ontdekt ook de mate van ik-verzwakking die het eeuwig sympathiek-begrijpende van de sfeer op zijn afdeling in Chestnut Lodge teweegbracht. In de nieuwe omgeving, tijdens de vakantie, valt de scheidslijn even weg - wij (de staf) versus hen (de patiënten). De nieuwe omgeving dwingt tot een echte groepservaring, waardoor deze barrière wel moet verdwijnen, omdat ieder zijn taak en verantwoordelijkheid krijgt. Na de vakantie tracht Gibson zijn afdeling te veranderen (delegatie van verantwoordelijkheid naar de patiënten toe, openen van de ‘nursing-office’ etc.). Hij komt tot de overbekende conclusie, die alleen daarom al interessant is, omdat deze niet geboren werd in Chestnut Lodge, maar gewoon tijdens een vakantie, weg van de ‘cultuur’ van het sanatorium. Hij zegt dat ook zelf. ‘In dit geval gaf alleen deze totale verandering van omgeving ons de kans inzicht te krijgen in wat er op de afdeling gebeurde.’ Gibson neemt zich dan voor om wat hij tijdens de vakantie geleerd heeft op zijn afdeling in praktijk te brengen. ‘In any event, we believe that if we hope to maintain and improve our treatment program, a continuing search must be made to discover and correct the recurring antitherapeutic features of patient-staff relationships.’ Het is Gibson niet gelukt. Ik heb zijn afdeling later kunnen zien en er was bijzonder veel regressief gedrag. Er was niets van terechtgekomen. | |||||||
[pagina 370]
| |||||||
Sobel, R.: ‘Role conflict and resistance’ in Am. J. of Psychotherapy vol. 18, pag. 25-35, 1964. In de psychotherapeutische relatie omkleedt de cliënt de therapeut met ouderlijke attributen (‘parentification’); afhankelijkheid en conflicten versus originele ouderfiguren worden in ‘overdracht’ zichtbaar. Maar is dit wel alles? Sobel accentueert de betekenis van de ‘rol’ van de ‘patiënt’ en wel in het bijzonder van de ‘medical patient’. Sobel tracht onderscheid te maken tussen de laatste rol en die van de ‘psychiatric patient’. Wat de rol van de ‘medical patient’ betreft verwijst Sobel naar de analyse die hiervan door Talcott Parsons is gegeven. Sobel tracht de ‘psychiatric patient’-rol anders te definiëren (initiatief, samenwerken, leren) en geeft aan dat een deel van de verwarring in de psychotherapie het gevolg kan zijn van de overheersing van het medische model en het door de cliënt verwachte en geproduceerde rolgedrag van ‘medical patient’. Dit kan dan ‘overdracht’ of ‘weerstand’ genoemd worden, terwijl men over het hoofd ziet dat de cliënt weleens in de zelfdefinitie van ‘ziektedrager’ zou kunnen blijven volharden, een zelfdefinitie waartoe ‘dokters’ die psychiaters-psychotherapeuten zijn geworden ook fors hebben bijgedragen. Zo adviseert Sobel om in de beginfase van de psychotherapie het verschil tussen de ‘medisch-patiënt’-rol en de ‘psychiatrisch-patiënt’-rol uit te leggen. Een vorm van werkrelatie wordt zo vanaf de aanvang duidelijker gestructureerd.
Thrasher, J.H. & Smith, H.I.: ‘Interactional contacts of psychiatric patients: Social roles and organizational implications’ in: Psychiatry 27, pag. 389-399, 1964.
Veel over rollen. Een zin die mij in deze publikatie opviel was: ‘Some patients simply are convinced of the purely physical nature of their illness and restructure the patient role to be consonant with that of the medical patient.’ Ludwig, A.M. & Farrelly, F.: ‘The code of chronicity’ in: Arch. Gen. Psychiat. 15, pag. 562-569, 1966. Het thema van het meegesleept worden en gevangen raken in de sociale rol van ‘geestesziek’ met alle gedragsvormen die deze rol impliceert, wordt ook in dit artikel uitgewerkt. Het wordt de ‘code of chronicity’ genoemd. ‘This code, partially reinforced by staff and society, tends to perpetuate “crazy” behavior, helps sustain a staff-patient barrier, leads to the acceptance and rationalization of continued | |||||||
[pagina 371]
| |||||||
hospitalization, and thus effectively eliminates any incentive for change, improvement, and eventual discharge.’ Ze beschrijven de ‘model patiënt’ die een goedkope arbeidskracht in de inrichting is en zo een soort extra-personeelslid wordt. Het garandeert hem ook een permanent verblijf in de inrichting. In de permissieve sfeer verdiept zich de zelfdefinitie van ‘victim of society’ die totale geborgenheid als tegenprestatie eist. Ik ben het met de auteurs volkomen eens als ze ten aanzien van ‘crazy-behavior’ stellen: ‘... craziness does not remain fullblown constantly, but is a sometime thing. We have gained the distinct impression that patients may frequently turn their craziness off and on in both a predictable and nonpredictable manner. Zo ontstaat het wapen van ‘craziness’ waartegenover de staf (die ‘human’ moet blijven) eigenlijk geen enkel antwoord heeft. Het is het wapen ‘if-you-upset me, I'll-make-you-wish-you-hadn't’. De auteurs beschrijven ook hoe de patiënten onderling deze code handhaven en elkaars gedrag bestendigen. Beschreven wordt de worsteling om door deze chroniciteitsmuur heen te breken. Het gaat niet op een zachtzinnige (pseudo)democratische manier!
Artiss, K.L.: ‘Environmental therapy’ in: Current Psychiatric Therapies vol. 4, pag. 46-54, New York, 1964.
Artiss toont in dit artikel zijn groeiende belangstelling voor de semantiek (Sapir en Whorf). Naast het citaat in de tekst geeft Artiss een duidelijke aanwijzing dat met het verdwijnen van het medisch model en het taalgebruik b.v. de ‘nurse’ van de toekomst ‘may have dropped off part of her role, to be replaced by an appellation that suggests teaching or tutoring.’ En hij stelt: ‘What will happen to the white-coated Doctor making “rounds” with his white-clad and starched Nurse in their Hospital ward filled with sick Patients.’ Het is interessant te constateren dat Artiss niet verder dan deze hint gaat. |
|