Wie is van hout...
(1971)–Jan Foudraine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 331]
| |||||||
Deel 3 - De levensschool | |||||||
[pagina 332]
| |||||||
14. Upper Cottage, de levensschoolIn Upper Cottage is de opbouw van het therapeutisch milieu nu ongeveer drie jaar in ontwikkeling Laten we de draad van het verhaal weer opnemen, de ‘natural history’ van een poging tot verandering van een leefmilieu, waarin verplegend personeel en chronisch schizofrene vrouwen een kans schijnen te krijgen als persoonlijkheid te groeien tot grotere zelfstandigheid. We vervolgen het verhaal op een moment, dat ik op het punt sta een nieuw experiment op deze afdeling ten uitvoer te brengen. Het idee daartoe werd geboren uit observaties die ik nu eerst wil beschrijven.
Op een ochtend zaten wij, zoals gewoonlijk, allen bijeen in de kleine huiskamer voor onze dagelijkse ‘community-meeting’. Onze groepszitting had die ochtend een zeer levendig karakter. Er ontstond een gedachtenwisseling over een onderwerp, waarmee velen zich voortdurend bleken bezig te houden. Het ging om de vraag of de patiënten ‘ziek’ of ‘niet-ziek’ waren. Sommige patiënten vertelden dat ze een ‘geestesziekte’ hadden. Sylvia gromde en kreunde zoals gewoonlijk, hoewel veel minder frequent (ik beschreef haar als de ‘autist’), en zei dat ze een ‘disease of the nerves’ had, en ze liet op deze uitspraak direct volgen dat ze ‘medical treatment’ nodig had. Ik vertelde al, dat Sylvia in vele opzichten de indruk maakte van iemand die een karikaturale uitbeelding gaf van een ‘lijder-aan-een-ziekte’. Zodra ze zich angstig voelde en een bepaalde werkzaamheid niet wilde uitvoeren (of dacht deze niet aan te kunnen), begon ze ogenblikkelijk te klagen dat ze een ‘lichte galblaasaanval’ had of een ‘verkoudheid’ en soms zelfs een ‘blindedarmontsteking’. Tijdens woedeuitbarstingen schreeuwde ze vaak: ‘I'm mentally insane, I have got the schizophrenia!’ Zeer vaak drukte zij de wens uit terug te keren naar de psychiatrische inrichting, waar ze kort na haar psychotische desintegratie op zestienjarige leeftijd werd opgeno- | |||||||
[pagina 333]
| |||||||
men. ‘Het was daar veel fijner, er waren mooie bloemen en ze gaven je elektroshock-behandelingen’. Als ik haar ervan trachtte te overtuigen, dat elektroshock-behandelingen toch van weinig nut voor haar zouden kunnen zijn, antwoordde ze met veel overtuiging (haar vocabulaire had zich aanzienlijk uitgebreid): ‘Dat geloof ik niet. Het is goed voor mijn zenuwziekte. Dat zei mijn moeder en de dokter zei het ook.’ Ook Netty klaagde over maagpijn en verwees voor de zoveelste keer naar een ‘streak of blindness’, die zich ontwikkeld zou hebben bij het begin van wat zijzelf haar ‘nervous breakdown’ noemde. Ook bij haar was mij al lang opgevallen, dat haar taal een mengeling van woorden was, die niet alleen verwezen naar persoonlijke problemen en de namen van familieleden, maar ook voor een groot deel bestonden uit woorden, die verwezen naar het lichaam, het functioneren van het lichaam, de verschillende mogelijke defecten en de talloze medische behandelingen. De ‘lichaams’woorden en de ‘medische’ woorden zoals ‘doctor, hospital, stitches, hurting, stomach pains, injuries, blindness, brain-disease, mentally retarded, tumor, pregnancy, sick, getting well’, etc. werden door haar als één mixture geventileerd. Het ontnam mij vaak iedere mogelijkheid om met haar over te gaan tot een meer persoonlijke en educationeel getinte vorm van samenspraak. Netty scheen volkomen blind te zijn voor het feit, dat Upper Cottage, als een deel van een psychoanalytisch sanatorium, een psychotherapeutische gemeenschap diende voor te stellen, waarbinnen zij een nader inzicht zou kunnen krijgen omtrent haar problematiek en relatie tot de medemens. Zij sprak mij met nadruk aan als een ‘medisch dokter’ (een feitelijkheid waaraan ik weinig kon veranderen) en dat ik daar was om haar lichaam te behandelen. Soms stelde zij mij op één lijn met verloskundigen of chirurgen. Zij scheen de spot te drijven met mijn werkelijke functie, n.l. die van psychotherapeut en sociotherapeut-administrator, en verraste mij vaak met opmerkingen als: ‘Dokter, denkt u dat mijn lichaam nu wat beter is? Zal ik spoedig beter worden? Mijn maag voelt vandaag wel goed. Waarom houdt u mij hier eigenlijk nog?’ In aanmerking nemende dat zij reeds vier jaar betrokken | |||||||
[pagina 334]
| |||||||
was in een intensieve psychotherapeutische relatie, bleef haar onmacht om onze psychotherapeutisch-educatieve zorg te appreciëren mij verbazen. Isabel sprak die ochtend zoals gewoonlijk opnieuw over haar ingewanden, neus, bekkenbeenderen, stoelgang en vermoeide gevoelens in haar benen. Ik had tijdens deze groepszitting opnieuw pogingen gedaan om het verschil tussen een lichamelijke ziekte (waarvoor men inderdaad een medische behandeling nodig heeft) en emotionele moeilijkheden die leiden tot een stoornis in de relatie tot de medemens, nader uiteen te zetten. Teneinde alles zo duidelijk mogelijk te maken had ik opnieuw gesproken over echte hersenziekten en ook over het fenomeen van de werkelijke zwakzinnigheid. Ik trachtte de patiëntengroep opnieuw uit te leggen, dat deze medische ziekten verschillend waren, behoorden tot een andere categorie dan gedragsmoeilijkheden die voortkwamen uit psychologische conflicten, uit eenzaam en angstig zijn, zich onmachtig voelen om een bevredigende rol in de gemeenschap in te nemen. Ik had opnieuw gesproken over intermenselijke problemen en over ‘schizofrenie’ en wat wij daar zo samen onder meenden te verstaan. Maar ook deze ochtend werd het mij duidelijk dat mijn woorden weinig indruk maakten. Wat mij trof was hoe volledig de rol van ‘medisch patiënt’ zich van de identiteit van de mensen om mij heen had meester gemaakt, en hoezeer zij bereid waren deze rol ook uit te spelen en als een bron van veiligheid te omarmen. Ik moest mij opnieuw realiseren, dat praktisch alle psychotische mensen die bij deze groepszitting aanwezig waren, na hun eerste psychotische desintegratie feitelijk medische behandelingen hadden ondergaan. Voor zij naar Chestnut Lodge waren verwezen, hadden de meesten inderdaad elektroshock-behandelingen en insulinekuren gekregen. Er viel ook niet aan te twijfelen, dat deze behandelingen hun vroeger waren gegeven door artsen van wie het grootste deel overtuigd was, dat hun patiënt de drager was van een of andere soort mysterieuze ‘ziekte’. Deze zou zich gemanifesteerd hebben als gevolg van verschillende spanningen, en indien ik mij wat verder in de gedachtengang van deze volgelingen van Kraepelin verplaats (ze zitten ook in Amerika), waren sommigen er- | |||||||
[pagina 335]
| |||||||
van overtuigd geweest, dat de ‘ziekte’, geholpen door het milieu, min of meer rechtstreeks vanuit de ‘erfelijke constitutie’ was ‘opgestegen’. Ze waren dus vroeger als ‘medische patiënten’ behandeld en zij hadden die behandeling en definiëring geaccepteerd. Ik keek opnieuw naar Sylvia, van wie ik wist dat haar moeder haar reeds op vierjarige leeftijd had verteld, dat ze een ‘nervous illness’ had. Vermoedelijk omdat Sylvia weinig zei en haar bewegingen nogal onhandig en stijf waren. Zij gromde als kind veel en uitte haar gebrekkige socialisering door op een zeer kinderlijke en hoogst persoonlijke wijze te spreken. Ik wist ook dat haar moeder haar reeds als kind naar verschillende beroemde neurologen had gestuurd en dat ze vele lichamelijke onderzoekingen had ondergaan. Voorzover ik haar levensgeschiedenis kende, was er in deze jeugdjaren niets definitiefs gezegd over een lichamelijke ziekte. Later zouden de psychiaters toch het standpunt hebben ingenomen dat Sylvia ‘autistisch’ zou zijn. Ze werd op haar zestiende jaar opgenomen, omdat ze meende door giftige gassen omringd te zijn, en vanaf dat moment begon haar inrichtingscarrière, die (na de ‘shocks’ in de vorige inrichting) haar uiteindelijk voerde naar Chestnut Lodge. En Sandy (nieuw in onze gemeenschap en van wie ik zowel therapeut als administrator werd) had een voorgeschiedenis die ook zeer medisch was gekleurd. Ze had zich als jong meisje meer en meer teruggetrokken, voortdurend blootgesteld aan haar moeders angsten. Misschien waren haar uitgesproken negativisme en koppigheid een uitdrukking van haar verlangen om in weerwil van wat ze ‘my mother's verbal forcing’ noemde toch een zekere mate van individualiteit te handhaven. In het begin van wat haar ‘hebefrene stoornis’ werd genoemd had ze zelf gezegd dat ze een ‘hersengezwel’ had, en tegenover mij (tijdens de therapie) sprak ze voortdurend over haar onvermogen om vrienden te maken omdat haar ‘hersenen teruggetrokken waren’. Haar koppig zwijgen (ze was de meest mutistische van Chestnut Lodge) verklaarde ze door ‘een ziekte van de stembanden’. Vóór haar opneming in Chestnut Lodge was ze in verschillende inrichtingen geweest. Daar had ze ongeveer honderd elektro- | |||||||
[pagina 336]
| |||||||
shocks en zeer veel insulinebehandelingen gehad en eens vertelde ze me dat ze haar ouders had horen spreken met een psychiater die het had over ‘Sandy's ongeneeslijke schizofrenie’. Haar ouders vertelden mij later dat ze waarschijnlijk ook had geluisterd naar een discussie tussen haar ouders en een psychiater, waarbij de mogelijkheid van een hersenoperatie werd overwogen. (Men overwoog een leucotomie, het doorsnijden van hersenbanen!) Ik keek die ochtend om mij heen en wat me het meest trof was hoezeer de leden van de groep de rol van ‘medisch patiënt’ speelden. Zodra zij geconfronteerd werden met problemen en taken, beschreven zij hun ervaringen en gevoel van onmacht in medische of quasi-medische termen. Ik voelde me die ochtend overweldigd door de verwarring die er heerste. De afdeling was toch in veel opzichten veranderd. De relatie tussen patiënten en personeel was meer open en veel persoonlijker. De afdeling had de sfeer van een soort ‘groot gezin’. Iedereen had een taak, een ‘job’. De vroeger beschreven symbiotisch-afhankelijke relaties waren goeddeels verdwenen. En toch, ondanks de vooruitgang die de patiënten toonden, ging alles me niet snel genoeg. Het scheen mij toe dat veel patiënten in hun verbale en non-verbale gedrag trachtten aan te tonen dat ze een rechtmatige claim hadden op deze rol van ‘medische patiënt’, deze claim versterkten en op allerlei manieren demonstreerden. Sylvia was daarvan een klassiek voorbeeld. Als haar gevraagd werd iets te doen, produceerde ze eerst een serie woedeaanvallen en als dit niet overtuigend genoeg bleek, rende ze naar een raam en sloeg het glas met haar vuist kapot. Dan liep ze naar de verpleegster, toonde de bloedende wond aan haar arm en zei: ‘Medical treatment, if at all possible.’ Ik vroeg me af hoe het mogelijk was dat zoveel van deze vrouwen, in ‘intensive psychotherapy’ gedurende vele jaren, toch niet overtuigd schenen van het belangrijkste dat iedereen in dit psychoanalytisch sanatorium (het personeel van de afdeling incluis) hun had trachten duidelijk te maken. De ‘boodschap’ was toch geweest: ‘Je bent hier om te leren over je gedrag, je relatie tot anderen, over gedragsvormen die je vroeger tijdens je jeugd kreeg aangeleerd, de denkvormen en de wijze van communiceren. Je bent hier | |||||||
[pagina 337]
| |||||||
om aan en af te leren en om te leren hoe te leven. Je speelde het spel van het leven eenvoudig volgens de verkeerde spelregels.’ Men zei in dit sanatorium toch tegen de patiënt-in-psychotherapie: ‘Je ontmoet hier psychoanalytische psychotherapeuten die bereid zijn je in een intensieve leerervaring te betrekken (dat is de psychoanalyse toch), en zij die ‘nurses’ of ‘aides’ worden genoemd assisteren in dit leeren afleer-proces.’ De staf van Chestnut Lodge had deze informatie consequent verstrekt. Toen ik tijdens deze community-meeting naar de groep patiënten keek, zonk me de moed in de schoenen. Het scheen dat de bovenstaande ‘communicatie’ gewoon niet was doorgekomen. De meeste patiënten schenen er blind of doof voor te zijn. Zij bleven onze afdeling zien als een onderdeel van een soort ‘ziekenhuis’. Hun ogen en oren herkenden het niet als een soort ‘school’. Er was een enorme discrepantie tussen de wijze waarop wij (de staf) de wereld van onze afdeling zagen en interpreteerden (waarom wij hier waren en wat we deden) en de wijze waarop de patiënten de situatie koppig bleven uitleggen. Ze spraken niet alleen over allerlei lichaamsdelen en hun defecten en ‘behandelingen’, maar gebruikten ook voortdurend woorden als ‘ill’, ‘sick’, ‘getting well’, ‘getting better’, ‘doctor’, ‘patient’, ‘treatment’, ‘cure’ etc. Ik kwam tot een bepaalde conclusie en zette die impulsief (zonder precies de consequenties te overzien) ter plaatse in actie om. Ik wilde deze hele medische conceptualisering en dus ook de medische taal kwijt. Straks komt de theorie wel. Nu wil ik eerst beschrijven wat er gebeurde. Ik verbood de ‘patiënten’ nog langer deze taal te gebruiken en stelde voor hen ‘students’ te noemen. Het woord ‘patiënt’ werd taboe. Upper Cottage noemde ik een ‘school for living’ en Julia kreeg de opdracht een groot bord te maken: THIS IS A SCHOOL FOR LIVING en het aan de wand van de kamer te hangen. Het bordje ‘Nursing office’ veranderden wij in ‘Educational office’, de staf vroeg ik met het experiment mee te gaan en noemde hen ‘assistent-educators’. Ik vertelde de nieuwgeboren ‘students’ dat de naam ‘hospital’ bijzonder ongelukkig gekozen was en maakte hierover mijn verontschuldigingen. Kortom, ik vertelde hun dat we in Upper Cottage bijeen waren in een | |||||||
[pagina 338]
| |||||||
‘school for living’, waar geleerd kon worden wat er fout was gegaan in het leven en hoe het anders kon gaan. Ik noemde mijzelf ‘educator’ en verklaarde ook de woorden ‘ill’, ‘sick’, ‘well’ etc. taboe. Ik vertelde mijn verbijsterde groep nieuwgedoopte ‘students’ en het personeel, dat er niet zoiets was als geestesziekte (‘mental illness’), dat dit niet bestond, maar dat het beter was dat ze zichzelf als ‘onwetend’ omtrent zichzelf en relatievorming tot anderen konden beschouwen. Het gebeurde allemaal spontaan en ik had, zoals ik al zei, weinig vermoeden van de consequenties van deze ingreep in de semantische wereld van de afdeling. Wellicht had ik dit kunnen overzien als ik had beseft dat het recht om dingen of situaties, in het algemeen feitelijkheden, te be-noemen (d.w.z. het recht om taalvormen aan te geven) in het geheel niet het recht is van het individu, maar het recht van de groep en de cultuur. Artiss heeft dit idee naar voren gebracht in zijn boek: ‘Milieutherapy in schizophrenia’Ga naar eind1. Hij noemt zelfs een dergelijk zich toekennen van het recht om bepaalde dingen bij een specifieke andere naam te noemen - indien het wordt uitgeoefend door het individu - een soort ‘schizofrene’ handelwijze. Op die beschouwing van Artiss over de ‘naming prerogative’ wil ik iets uitvoeriger ingaan. Artiss tracht een aspect van schizofreen gedrag operationeel te maken door de verbale transactie te analyseren. In de ‘normale’ ontwikkeling accepteert het kind het recht van de ouders om het een naam te geven. Deze ‘naming prerogative’ geeft aan dat er een reciproque rolrelatie bestaat tussen de ‘benoemer’ (de ouders) en de ‘benoemde’ (het kind), een relatie die ook beschreven kan worden als gehoorzaamheid, respect, culturalisering. Operationeel is het ‘het zwijgend aanvaarden van een rol die wezenlijk door anderen is bepaald, in ruil waarvoor zij een reeks vitale verantwoordelijkheden aangaande zijn welzijn op zich nemen’. Dit gaat wel gepaard met ‘strijd’, maar bij de ontwikkeling tot ‘schizofreen’ gaat er iets mis met die strijd. Hier postuleert Artiss dat het kind de ‘naming prerogative’ aan zich trekt. Hij stelt: ‘De verstandige ouderfiguur moedigt het fantasieleven van zijn kind wel aan, maar stelt op een bepaald moment | |||||||
[pagina 339]
| |||||||
grenzen (‘setting limits’). Het kind mag best in de tuin ‘de ridder’ spelen, maar het mag zijn houten zwaardje niet tijdens het eten in de biefstuk steken!’ In de ‘abnormale’ (schizofrenogene?) situatie definieert het kind (volgens Artiss) de situatie en er is onvoldoende of geen weerwerk van de kant van de ouders. Artiss poneert de hypothese dat de strijd om het recht tot benoemen bij de ‘schizofrenogene ontwikkeling’ beslist wordt in het voordeel van het kind. Het kind dicteert, wordt aldus een ouderfiguur jegens zijn vader en moeder. Dat leidt tot een desastreuze ontwikkeling in een latere fase van de ontwikkeling.Ga naar eind2 Met zijn hardnekkige zelfdefinitie hoe hij is en wat wat is (een andere manier om omnipotentie te beschrijven) loopt ‘de schizofreen’ uiteraard vast in de groep die hem om zijn gedrag als ‘crazy’ uitstoot. We vervolgen nu de beschrijving en de consequenties van het aan mij trekken van de ‘naming prerogative’. De gevolgen zullen spoedig duidelijk worden als ik de reactie beschrijf van drie groepen:
| |||||||
1. De reactie van de doktorenIn het begin werden de woordvernieuwingen op mijn afdeling door veel van mijn collegae behandeld als een soort practical joke. Het scheen voor hen een tijdelijk verlies aan realiteitszin waaraan ik ten offer was gevallen. Een psychoanalyticus die in de aanvang van het experiment de afdeling bezocht en die ik vertelde over de woordvernieuwingen, bezag mij met achterdocht en bezorgdheid en vroeg mij of ik in analyse was. Nadat ik hem had verzekerd dat dit het geval was, scheen hij opgelucht. De algemene reactie had de kleur van een meelijwekkend ridiculiseren van het hele idee en het werd door slechts weinigen au sérieux genomen. Geleidelijk nam de reactie toch een meer persoonlijke vorm aan. Spoedig werd het experiment betiteld met de woorden ‘grandioos’, ‘oppervlakkig’ en ‘gek’, hoewel mijn collegae | |||||||
[pagina 340]
| |||||||
tegelijkertijd hun vriendelijke belangstelling demonstreerden en de hoop uitspraken dat ik toch spoedig van de dwalingen mijns weegs terug zou keren en weer tot de normale medische conceptualisering overgaan. In ieder geval tot het taalgebruik! Dat was nu eenmaal een deel geworden van onze medische cultuur. Het werd mij duidelijk gemaakt dat deze ‘grap’ niet te lang als grap kon worden gewaardeerd. Er ontstonden geleidelijk aan beschuldigingen dat de woordvernieuwingen een duidelijke ontkenning van de ernst van de ‘ziekte’ inhielden. Wat mij in vele variaties werd meegedeeld, luidde ongeveer als volgt: Een schizofrene patiënt een leerling (‘student’) noemen berustte op een diepgaande ontkenning van diens wanhoop en ernstige defectuositeit. In deze ontkenning lag niet alleen besloten een ontkenning van de uitgebreidheid van de ‘psychopathologie’, maar in zekere zin ontkende ik ook mijn eigen wanhoop over de ernst van de toestand waarmee ik al zoveel jaren was geconfronteerd. Het was opvallend dat de reactie het scherpst was bij een collega, die oorspronkelijk psychologie had gestudeerd maar daarna de gehele medische studie had doorlopen teneinde zich zo een psychoanalytische opleiding te verwerven. Opgemerkt dient te worden dat dit alles een observatie betreft waarin ik duidelijk emotioneel betrokken was. Ik pretendeer niet een wetenschappelijk experiment te beschrijven. De gehele ‘story’ dient te worden opgevat als een anekdote, die ik als ‘participant-observer’ zo goed mogelijk tracht te beschrijven. (Een belangrijke inspiratie tot het experiment vormde het boek van Thomas Szasz: ‘The myth of mental illness’.) | |||||||
2. De reactie van het personeel van Upper CottageOok de staf van de afdeling beschouwde de woordvernieuwing als een interessant maar toch wel wat belachelijk experiment. Men was tot nu toe enthousiast meegegaan in het tot stand brengen van de verschillende vernieuwingen en had daarvan geleidelijk de resultaten gezien. Maar de bewoonsters van Upper Cottage ‘students’ noemen ging ook deze medewerkers te ver. Teneinde een dergelijke aan- | |||||||
[pagina 341]
| |||||||
spreektitel te vermijden en toch loyaal te blijven aan hun afspraak de naam ‘patiënt’ niet meer te gebruiken, voelden zij zich gedwongen de mensen nog meer dan gewoonlijk bij hun werkelijke naam te noemen. De hoofdzuster zei hierover: ‘De invoering van dat woord leerling (‘student’) heeft, vooral in het begin, heel positief op het moreel gewerkt. De hele sfeer werd meer gelijkwaardig en vriendelijk.’ Het personeel van andere afdelingen stond uiteraard zeer kritisch tegenover deze woordvernieuwingen en vaak kwam het voor dat zij het personeel van Upper Cottage aanspraken met de opmerking: ‘Dit is het meest belachelijke wat ik ooit heb gehoord. Hoe kan iemand in een psychiatrisch ziekenhuis nou een leerling zijn?’ Nadat een aantal maanden waren verlopen, vertelde de hoofdzuster mij dat het directe gevolg van deze hele nieuwe terminologie toch tot een versterking van onze solidariteit had geleid. Het bracht als het ware het personeel van Upper Cottage nog dichter bij elkaar. Waren zij zich al bewust van een zekere unieke positie in verband met de andere structuur en organisatie van hun afdeling, deze taalvernieuwing versterkte dat gevoel. | |||||||
3. De reactie van de patiëntenWaar het uiteindelijk om gaat in het beschrijven van dit experiment is, dat het mij bracht tot de ontdekking hoe diep het medisch jargon in zijn verschillende connotatieve betekenissen zich meester had gemaakt van de patiënten. Hoe het hen dwong zichzelf op een zeer specifieke wijze te definiëren en de wereld rondom zich op een zeer specifieke wijze te interpreteren. Hier volgt de reactie van vier ‘patiënten’ (‘leerlingen’).
Sylvia reageerde krachtig toen deze woordvernieuwingen aan de orde kwamen, en zelden heb ik haar vocabulaire zich zó zien uitbreiden als op dat moment. Ze was er fel tegen gekant. Als ze ‘leerling’ werd genoemd, werd ze | |||||||
[pagina 342]
| |||||||
prompt bijzonder kwaad, dreigde een woedeaanval te produceren en riep uit: ‘Ik hou niet van dat woord leerling... Zo wil ik niet genoemd worden... ik wil liever patiënt genoemd worden. Dit is toch een ziekenhuis, nietwaar? Een ziekenhuis voor geesteszieken?’ Toen ik voortging met haar ‘leerling’ te noemen en er mijn redenen voor bleef aangeven, had dit uitlatingen ten gevolge als: ‘Verdomme, ik ben geestesziek! Dat hebben ze uitgemaakt. Ik heb een ziekte van de zenuwen. Ik wil een hersenoperatie. Ik heb een ziekte van de geest!’ (‘I have a disease of the mind.’) Als ik dieper op dit hele idee van de ‘diseased mind’ inging en haar daarover uitdaagde, werd ze steeds woedender: ‘But the mind is up there!’ riep ze dan uit en door op haar voorhoofd te slaan trachtte ze mij daarvan te overtuigen. Soms barstte ze tijdens een groepszitting uit in zinnen als: ‘Upper Cottage wordt gewoon een hel. Ik hou niet van de manier waarop u me aanspreekt.’ Nadat ik ook haar psychotherapeut was geworden en nogal eens samen met haar naar mijn werkkamer liep, (ik noemde de uren met haar ‘educational hours’), deed zich vaak de volgende dialoog tussen ons voor. Gedurende onze wandeling zei ik nonchalant: ‘Hello, student, how are you?’ Waarop zij prompt fluisterde: ‘Patient.’ Indien ik dan fluisterend antwoordde met het woord ‘student’, fluisterde ze opnieuw: ‘Patient’. Zo liepen wij vaak de gehele weg naar mijn werkkamer, koppig gewikkeld in het uitspreken van woorden naar onze eigen keuze, een situatie die uiteindelijk ook voor haar niet van humor bleek te zijn ontbloot.
Netty veranderde in haar gedrag niet veel na de introductie van de woordvernieuwing, maar ze was duidelijk geïntrigeerd door onze poging een nieuwe terminologie te introduceren. Zij gebruikte eens een stilte in onze groepszitting en maakte de volgende opmerking: ‘Dokter... meent u dat nou serieus... met ons leerlingen te noemen? Is dit echt een soort van school waar ik moet leren met mijzelf en anderen te leven?’ Wat mij op dat moment opviel was de ernstige reflectieve toon in haar stem, die wij in het algemeen niet van haar gewend waren. | |||||||
[pagina 343]
| |||||||
Haar opmerking klonk zo dat ik mij niet aan de indruk kon onttrekken dat zij bezig was zich iets te realiseren, iets te begrijpen wat tot nu toe ongrijpbaar voor haar scheen te zijn. De aard van haar opmerking had inderdaad iets van een ‘Aha-Erlebnis’. Voor ik overigens dit moment verder positief kon uitwerken en haar mijn enthousiasme voor haar inzicht kon tonen, produceerde zij echter direct meer ‘medische en lichaamswoorden’ dan ze ooit tevoren had uitgestoten. Zij vertelde mij enige tijd later: ‘Ja... dat ik leerling genoemd word, geeft me het gevoel dat ik op mezelf sta (“that I am on my own”), dat ik leer. Het woord geeft me het gevoel dat ik op eigen benen sta: je krijgt het gevoel dat je een persoon, een individu bent. Met dat woord leun ik niet met mijn hele lichaam op de dokter. Als ik patiënt genoemd word, dan zijn de dokter en de verpleegster meer mijn krukken. Als ik leerling word genoemd, geeft me dat het gevoel dat ik meer recht overeind sta. (“To be called a student gives you an upstanding feeling”).’
Isabel merkte op: ‘Hoe kan ik nou ooit een leerling zijn? Dan kan ik me niet meer voelen (cursivering van mij) als een patiënt van een psychiatrische inrichting. Je kunt toch niet zeggen: een leerling van een psychiatrische inrichting?’ (‘A state-hospital student.’) Toen wij hier meer over vroegen, ontwikkelde zich de volgende conversatie. Een broeder van de afdeling vroeg haar: ‘Wat zou je prefereren om genoemd te worden, ziek of gewoon onwetend?’ Isabel: ‘Ik vind het niet prettig onwetend genoemd te worden. Ik zou haast prefereren om ziek genoemd te worden. Maar toch zijn er heel veel dingen waar ik weinig weet van heb.’ Cathy die na een verblijf van dertien jaar in Chestnut Lodge in dit stadium al enige maanden op een kamer in Rockville woonde, maakte de volgende opmerking: ‘Als men mij ‘leerling’ noemt, betekent dat eigenlijk vooral een falen. Het doet mij denken aan het feit dat ik voortdurend faalde in mijn pogingen met mensen om te kunnen gaan en vrienden te krijgen. Ik zou liever patiënt genoemd willen worden. Dat woord heeft een meer rustgevend karakter (!) Dan hoef ik ook niet te werken en mijzelf in te spannen. Het enige dat ik dan hoef te doen is om hier gewoon maar te | |||||||
[pagina 344]
| |||||||
zijn. Dan ben ik hier om in bed te liggen en om genezen te worden door een verpleegster en een dokter.’ (Op dit moment barstte Cathy in lachen uit) ‘Weet u, het brengt mij de moeilijkheden in herinnering die ik op school had. Ik houd er veel meer van u te zien als iemand die mij geneest. Als men mij leerling noemt, wordt het mij duidelijker dat ik hier op een gegeven moment weg moet en dat u niet bereid bent te wachten tot wij beter worden.’
Gedurende een gesprek met een broeder voltrok zich de volgende dialoog: Broeder: ‘Wat is het verschil tussen patiënt zijn en leerling zijn?’ Patiënt: ‘Ja, een patiënt, dan wordt er volledig voor je gezorgd en een leerling... dan heb je meer je eigen mening te vormen.’ Broeder: ‘Geloof je nu dat je leven hier meer dat van een leerling is of meer dat van een patiënt?’ Patiënt: ‘Als het meer dat van een leerling was, zou ik onmiddellijk vertrekken.’ Broeder: ‘Als jij zou mogen kiezen met welke naam je moet worden betiteld, prefereer je dan om ziek genoemd te worden of onwetend?’ Patiënt: ‘Ziek.’ Broeder: ‘Waarom?’ Patiënt: ‘Ja, ik zou liever willen dat anderen mij ziek vonden dan dat ze me onwetend achtten inzake een bepaald onderwerp. Ik zou mij schamen als ze mij onwetend noemden.’ Broeder: ‘Ik vroeg je of je zou prefereren ziek of onwetend genoemd te worden. Maar “ziek” is een vrij milde benaming. Wat zou je prefereren: “gek” of liever “onwetend”?’ Patiënt: ‘Gek.’ Broeder: ‘Zou je willen dat Upper Cottage zich meer als een soort school zou ontwikkelen?’ Patiënt: ‘Nee, ik hoop dat ze niet beginnen met een soort onderwijs of zo. Dat ergert mij altijd zo.’ Broeder: ‘Vind je dat deze afdeling veranderd is?’ Patiënt: ‘O ja, het is eigenlijk veel meer een school geworden. Het gaat hier allemaal heel hard achteruit.’ | |||||||
[pagina 345]
| |||||||
Het is bij dit interview onmogelijk u het sarcasme en de humor te beschrijven die Cathy bij het beantwoorden van deze vragen toonde. De beschrijving van het experiment sluit ik hiermee af. Het heeft al met al (tot mijn vertrek) twee jaar geduurd. Opnieuw ondervond ik hoeveel zichtbaar wordt als men tracht te veranderen! Een achtergrond kwam plotseling naar voren. Onder de druk van deze semantische vernieuwingen werd manifest wat latent reeds in dit sociale systeem aanwezig was. Wat mij het meest trof was de graad van het medisch waardesysteem dat zich van de patiënten meester had gemaakt en dat ze met koppige toewijding verdedigden. Ze schenen te zeggen: ‘Als ik word aangesproken als “patiënt” en anderen moet aanspreken als “dokter” en “zuster” en medische behandeling onderga binnen een instituut dat “hospital” wordt genoemd - dan ben ik dus “mentally ill” en beschouw wat me aan psychoanalytische psychotherapie wordt voorgehouden als een wat verwarrende variatie op het thema “ziekte”, “behandeling” en “genezing”.’ Het probleem kan voorlopig als volgt worden samengevat. Zolang de term ‘geestesziekte’ (‘mental illness’) gebruikt wordt als het handigste etiket voor afwijkend gedrag en zolang dokters (die psychiater en psychoanalyticus zijn geworden) samen met ‘verplegers’ hun taak definiëren als ‘behandelen’ en hun doelstellingen verwoorden in termen als ‘gezondheid’ en ‘genezing’, staat men op een medisch toneel. Op dit toneel, daarin ingebed, zullen de verschillende ‘role-players’ hun medische rollen van ‘dokter’ en ‘patiënt’, ‘gezonde’ en ‘zieke’ met toewijding spelen. Het boeiende in Chestnut Lodge was dat er tegelijkertijd een ander toneel werd gebruikt. Dit psychoanalytisch sanatorium had een filosofie die aangaf dat de problematiek van de psychotische mens slechts kwantitatief afweek van levensproblemen in het algemeen. Zo werd tegelijkertijd een ander toneel gebruikt, het educationele, met andere rolverwachtingen. De psychoanalytici trachten hun cliënten in een leerproces te betrekken dat niet een vorm van ‘normaal-zijn’ tot doel had, maar uit was op persoonlijke groei, rijping en geleidelijke ‘unfolding of potentialities for living’. Dit educationele toneel vroeg om een rollenspel | |||||||
[pagina 346]
| |||||||
van ‘leermeester’ en ‘leerling’ en het is duidelijk dat de rol van ‘medisch patiënt’ (met zijn connotatieve betekenissen van hulpeloosheid, passiviteit, onverantwoordelijkheid) daarmee niet in overeenstemming was. Mij heeft het hele experiment de ogen geopend voor het simpele feit, dat wij in onze sociale (medische) organisatie waarschijnlijk eerst een enorme barrière inbouwen en deze daarna trachten te overwinnen. Mijn ervaring en de literatuur hebben mij de ogen geopend voor het feit, dat veel verwarring bij onze cliënten door onszelf wordt veroorzaakt. Onze medische cultuur en taal zouden weleens zoveel ‘background-noise’ kunnen veroorzaken, dat onze belangrijkste ‘message’ in deze context eenvoudig niet meer doorkomt. Een analogie kan het geheel nog wat verduidelijken. Ik zou bij het bezoek aan een winkel in ijzerwaren duidelijk in verwarring raken, als de verkoper zich tot mij wendde met de vraag: ‘Mijnheer, welke soort chocolade wenst u?’ Waarschijnlijk zou ik de chocolade, zoals die daar lag tussen de grasmaaimachines, ook niet helemaal vertrouwen! Het gaat mij om het idee dat wij psychoanalytisch-psychotherapeutische chocolade verkopen in een medische winkel voor ijzerwaren. De vraag die aan de orde is lijkt nogal eenvoudig: waarom verkopen we de chocolade niet in een chocoladewinkel? (Uiteraard geldt deze uitspraak alleen voor centra die een psychodynamisch-psychotherapeutische ideologie aanhangen.) Dit leidt ons onherroepelijk tot de conclusie dat wij het hele probleem van mensen met levensmoeilijkheden die de naam ‘schizofreen’ verdienen, niet kunnen oplossen als wij niet eerst de verwarring in de boezem der psychiatrie tot oplossing brengen. Dat betekent dat wij onze ‘medical habits of action and language’ zullen moeten afleggen. Dit vraag een soort ‘cultural reform’ die onze geliefde ‘mythen’ en ‘tradities’ aantast. Hoezeer deze medische voorstellingen ons ook op dwaalwegen en tot destructieve acties hebben gevoerd, ze zijn ons vertrouwd en we omklemmen ze m.i. tegen alle logica in. En toch stelde Susan Langer: ‘Willen wij nieuwe kennis opdoen, dan moeten we onszelf een wereld van nieuwe vragen gaan stellen.’ (‘If we would have new knowledge, we must ask us a whole world of | |||||||
[pagina 347]
| |||||||
new questions.’)Ga naar eind3 Een van die vragen werd door Artiss helder geformuleerd. Hij stelt: ‘Welk stuk van onze verwachtingen over de schizofrenie wordt bepaald en beheerst door het traditionele ziektemodel? Hoe bepalend zijn die verwachtingen voor de wijze waarop wij de aldus geëtiketteerde mens behandelen? Hoe zou een verandering van ons gedrag zo'n mens beïnvloeden, b.v. als we hem op een andere wijze zouden etiketteren? Als een mens die een essentiële ervaring in zijn socialisering gewoon gemist heeft en dus “cultureel bizar” blijft en uitgestoten als “gek”. Net zolang uitgestoten tot hij bovengenoemde socialiserende ervaringen (“vital socializing experiences”) wel (cursivering van mij) heeft gehad en heeft kunnen integreren, wat die ervaringen verder ook mogen zijn?’Ga naar eind4 Juni 1965 nam ik afscheid en vertrok naar Nederland. Het afscheid was pijnlijk. Ik verbeeldde me dat Upper Cottage een soort ‘show place’ was geworden, en ze heeft zeker veel andere afdelingen van Chestnut Lodge in hun beleid en organisatie beïnvloed. Vijf jaar later keerde ik er voor een maand terug. Sylvia, met gebit en bril, woonde in een flat in Rockville, bezocht schouwburg en concerten en sprak vlot. Wij hebben samen zitten praten over de afgelopen presidentsverkiezing. |
|