Wie is van hout...
(1971)–Jan Foudraine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 273]
| |
12. ClaireIk keer terug naar een concrete situatie met een concreet mens. Een langdurige situatie, want in feite condenseer ik in het nu volgende hoofdstuk een ervaring met éen mens, die vier en een half jaar geduurd heeft. Ze heet Claire en ze was geen bewoonster van Upper Cottage. Ze was een van de mensen die mij als psychotherapeut werden toegewezen. Waarom ik juist haar beschrijf zal u uit het verhaal wel duidelijk worden. Het gaat er mij om nogmaals één thema centraal te stellen: zwakte. De technische term van het psychoanalytisch vakjargon luidt ‘ik-zwakte’ (versus ‘ik-sterkte’) en er is heel wat over gepubliceerd. Voor ik u de theorie voorleg, leek het me juist ook deze ervaring te beschrijven.
Ik onmoet Claire voor de eerste keer op 13 juli 1961. Het is de dag van haar opname in Chestnut Lodge en ik begroet haar op de afdeling, waar ze wat verloren tussen haar koffers zit. Ze is tweeëndertig jaar en ziet er vrij aantrekkelijk uit, hoewel veel jonger dan haar leeftijd. Ze is lang en slank. De eerste zitting is, zoals altijd, belangrijk. Als ik haar vraag naar de reden van haar komst, antwoordt ze: ‘Ik ben zwak. Ik voel me door iedereen geleid. Ik moet in staat zijn om mijn eigen beslissingen te nemen. Dat kan ik niet. Mijn vader en mijn moeder en mijn echtgenoot hebben alles voor mij beslist. Ik kan geen plotselinge beslissingen nemen en problemen oplossen, die de kinderen aan mij stellen. Ik voel me dan verlamd, zonder gevoel, en ik weet helemaal niet wat ik moet doen. Ik heb altijd getracht te doen wat mijn ouders zeiden.’ Haar moeilijkheden begonnen kort na haar huwelijk in 1952. Zij ontmoette haar man op de universiteit, waar hij een cursus in scheikunde gaf en haar ‘ontdekte’. Ze was | |
[pagina 274]
| |
zeer verlegen en teruggetrokken en voelde zich erg minderwaardig te midden van haar klasgenoten. Ze gaf spoedig toe aan zijn aandrang geslachtsverkeer met hem te hebben en ontdekte na enkele maanden dat ze zwanger was. In 1953 wordt haar zoon John - genoemd naar haar man - en twee jaar later, in 1955, wordt de tweede, Charles geboren. Claire voelde dat haar huwelijk vanaf het begin een mislukking was. Ze stelde zich het huwelijk voor als een volkomen geleid en beschermd worden door een krachtige, maar ook tedere echtgenoot. John daarentegen liet haar vaak alleen, als hij met zijn vrienden tijdens het weekend ging bridgen. Hij dronk ook te veel en kon 's ochtends moeilijk zijn bed uitkomen. John kreeg een matig betaalde baan als werktuigkundige in een fabriek en het gezin leefde in een voorstad van Chicago. Claire voelde zich volkomen door haar echtgenoot overheerst, maar ze werd er zich gaandeweg ook van bewust, dat ze alle praktische levensproblemen niet kon oplossen zonder voortdurende hulp en steun van haar echtgenoot. Ze voelde zich meer en meer vereenzamen in het huwelijk en ontwikkelde een sterke weerstand tegen het geslachtsverkeer, dat haar echtgenoot haar soms aanraadde, omdat hij meende, ‘dat dan alles wel goed zou komen’. Geleidelijk ontwikkelde ze een enorme woede jegens haar man, maar ze uitte die nooit. Haar kinderen stelden vanaf het begin eisen aan haar waar ze niet tegenop kon. Ze beschrijft hen als ‘nerveus’ en in formuleringen als: ‘Ze gedroegen zich niet goed.’ Zijzelf was in haar jeugd altijd ‘lief’ geweest en trachtte haar ouders te behagen door heel stil en gehoorzaam te zijn. Haar kinderen volgden dit patroon helemaal niet. Ze waren luidruchtig, renden door het huis en Claire wist nooit wat ze met hen aan moest. ‘Ze waren zo helemaal jongens.’ De twee kinderen vroegen vanaf het begin ook veel lichamelijk contact en dat vervulde haar met angst, omdat ze absoluut niet wist hoever ze met haar kinderen kon gaan. De borstvoeding werd bij beide kinderen een totale mislukking. Soms bond ze de kinderen met een riem in bed vast. Later | |
[pagina 275]
| |
begon ze met een riem te slaan teneinde ze tot stilte en gehoorzaamheid te dwingen. Haar echtgenoot was zich óf deze situatie, die zich thuis ontwikkelde, niet bewust óf hij negeerde de ernst ervan.
In de herfst van 1957 vond Claire wat steun bij een kerkgenootschap waar ze zich bij aansloot. Ze zong in het koor en onderging het kerkgebouw met de warme kleur van de gebrandschilderde ramen als een ‘nieuw huis’. Toen ze voor de eerste keer wat contact met mensen kreeg in de bijbelklas, voelde ze dat ze bij een groep hoorde. Vooral bij de dominee vond ze veel steun. Toen hij haar ontmoette, vertelde hij haar, dat hij in staat zou zijn haar te helpen met haar huwelijksproblemen, en ze zat naast hem in de bijbelklas, waar hij haar vaak het gezangenboek overhandigde. Ofschoon ze nooit samen alleen waren, merkte Claire vanaf het begin dat hij zich tot haar aangetrokken voelde. Soms zag ze zijn hand trillen en ze kreeg geleidelijk het gevoel dat de dominee zijn prediking baseerde op de problemen, die zij zo nu en dan aan hem vertelde. De dominee doopte niet alleen de beide kinderen, maar hij was er altijd om haar advies te geven en ze belde hem eens per week op. Gedurende twee jaar voerde ze lange gesprekken per telefoon met deze man. Tijdens deze gesprekken kreeg ze advies en leiding. Geleidelijk werd het gevoel sterker, dat hij in zijn preek talloze toespelingen op haar maakte. Soms voelde ze dat hij haar complimenteerde als ze de dingen goed gedaan had, en soms voelde ze zich bekritiseerd, als ze de problemen thuis verkeerd benaderde. Eens op een zondag maakte een preek haar duidelijk, ‘dat de dominee binnenkort zijn vrouw zou verliezen en dat Claire dan zijn vrouw zou worden.’ Ze had het idee dat iedereen in de kerk dit hoorde, dat dit alles van God kwam en dat in de gemeente werd verteld, dat Claire gered zou worden door een nieuw huwelijk met deze dominee. Ze achten zich een volkomen mislukking als moeder en als echtgenote en gedurende deze periode begon ze God te bidden om haar te helpen niet zo gespannen te zijn, zo angstig en onzeker. Tijdens het gebed had ze enkele keren het ge- | |
[pagina 276]
| |
voel, dat God haar helpen zou en dat hij haar óók zou accepteren als ze niet sterk en krachtig was. Ze vertelde mij: ‘Gedurende dat gebed voelde ik me volkomen geaccepteerd door God, een diepe echte liefde, die je je volkomen geaccepteerd doet voelen. Als ik dit gevoel opnieuw zou kunnen krijgen, zou ik zeker van mezelf zijn. Dan zou ik ook die woede-uitbarstingen niet meer hebben. Ik zou mij zeker voelen in de liefde die ik bezat, en die liefde zou ik kunnen overbrengen op mijn kinderen, en ik zou dan ook de kinderen kunnen accepteren zoals ik mezelf geaccepteerd voelde.’ Uiteindelijk vertelde Claire de dominee tot welke overtuiging ze was gekomen. De man raakte gealarmeerd en bracht haar in contact met een psycholoog, die na enkele gesprekken meende dat het geval ‘veel te ernstig voor hem was’, en zo werd ze verwezen naar een psychiater.
Gedurende de volgende twee jaar had ze regelmatig tweetot driemaal per week gesprekken met haar psychiater, maar ze constateerde dat het weinig uitrichtte. Ze verloor geleidelijk de ‘wanen’, maar volgens haar was dit niet het resultaat van de psychotherapie, maar meer vanwege het feit dat er gewoon niets gebeurde. Geleidelijk kreeg de waan een soort van droomachtige kwaliteit en de werkelijkheid van haar huwelijkssituatie kwam weer meer en meer op de voorgrond. ‘Ik kwam weer tot mijzelf, verwonderde me over mijn vermogen mij dingen in te beelden en was dankbaar voor de herinnering.’ Ze voelde dat haar psychiater haar weinig steunde, omdat hij tijdens de zittingen meestal stil achter zijn bureau bleef zitten en haar zo nu en dan enkele formules aan de hand deed over het waarom van haar intense gevoel van afkeer gedurende het geslachtsverkeer. Dit intellectuele inzicht hielp haar niet, het versterkte hoogstens het gevoel een volkomen mislukking te zijn als vrouw en moeder. Eind maart 1960 gooide ze haar jongste zoon Charles, die toen vijf jaar oud was, van de trap af. Ze had daarvóór al | |
[pagina 277]
| |
verschillende keren alle controle over haar woedeaanvallen verloren, maar haar echtgenoot bleef de ernst van de toestand negeren. Dit keer echter was het duidelijk dat ze moest worden opgenomen en ze kwam in een psychiatrische kliniek terecht, waar ze zeven weken verbleef. Van deze periode herinnerde ze zich weinig. Ze kwam 30 pond aan en ze wilde alleen maar slapen. Waarom ze werd opgenomen was haar eigenlijk niet goed duidelijk, maar ze raakte gewoon aan het idee gewend.
Toen ze weer thuis was, ging alles bergafwaarts. Haar echtgenoot was ontmoedigd en voelde zich afgewezen door haar ‘huwelijkswaan’; de nieuwe kerk, die hij haar dwong te bezoeken, was naar haar opvatting te koud en te groot. Ze was haar huis kwijt. Geleidelijk werd ze meer en meer bezorgd over haar woedeaanvallen. ‘Ik had het gevoel, dat die aanvallen steeds frequenter werden.’ Er groeide een enorme spanning tussen de echtelieden en Claire was vaak volkomen apathisch. Ze leefde in een soort mist, ontving van haar psychiater een vrij grote dosis tranquillizers en sliep het grootste deel van de dag. Langzamerhand ontwikkelden zich heftige scènes, waarbij het kwam tot vechtpartijen, en één keer zou ze haar echtgenoot met een mes hebben bedreigd. Haar psychiater constateerde dat haar toestand gaandeweg achteruitging, en in overleg met haar echtgenoot en Claires ouders werden voorbereidingen getroffen voor haar opname in Chestnut Lodge. Claire voelde zichzelf volkomen geïsoleerd en wanhopig; geleidelijk drongen zich zelfmoordgedachten aan haar op. Ze kreeg ook de overtuiging, dat haar kinderen beter dood konden zijn dan op te groeien en ‘delinquenten’ te worden door hun ervaringen met een ‘psychiatrisch zieke moeder’.
In de lente van 1961 trachtte ze op een zondagmorgen de polsslagaders van Charles met een scheermes door te snijden. Ze was van plan beide kinderen te vermoorden en daarna zelfmoord te plegen. ‘Maar hij werd wakker en huilde. Toen legde ik het scheermes maar weg en verbond zijn pols. Toen was er geen vernietiging meer. Er was zelfs niet het gevoel, dat | |
[pagina 278]
| |
ik iets verkeerds had gedaan. Charles was het kind dat me het meest irriteerde. Ik had de gedachte: Ik ga nu iets doen wat niemand van mij verwacht. Ik ga iets verkeerds doen. Ik was misselijk van mijzelf, omdat ik nooit de moed had iets uit mijzelf te doen, de moed om een individu te zijn, er een eigen mening op na te houden.’ Toen ik haar vroeg mij hierover meer te vertellen, voegde ze eraan toe: ‘Ik ben nooit in opstand gekomen, toen ik een teenager was. Ik moest altijd lief en goed zijn voor mijn ouders. Ik was maar stil en ging naar bed. Ik ging nooit tegen hen in, maar toen ik het scheermes nam, was het alsof ik tegen mezelf zei: Doe het nú, doe nú iets dat niemand behaagt. Het was alsof ik een soort individu wilde worden.’ Dit verhaal put ik uit een groot aantal zittingen. Ik weet het allemaal nog niet als ik Claire voor het eerst ontmoet, samen met haar vader, moeder en echtgenoot. Wat nu volgt is een deel van hun verhaal. De vader lijkt mij de redelijkste van het drietal. Hij is een vierenzeventigjarige, wat gebogen, gedrongen man. Hij gebruikt weinig woorden, maar als hij spreekt, is het moeilijk hem te onderbreken. In de contacten, die ik de volgende jaren met hem heb, geeft de vader van Claire me maar weinig details over zijn eigen jeugd. Hij zou zijn moeder verloren hebben, toen hij vijf jaar was, en gedurende een aantal jaren bij zijn grootouders hebben gewoond op een boerderij dicht bij Chicago. Toen hij ongeveer zeven was, hertrouwde zijn vader, die medicus was, en het gezin verhuisde naar Los Angeles, waar de stiefmoeder de vader zou hebben gedwongen zijn medische praktijk op te geven en veehouder te worden. De vader van Claire kan weinig over zijn jeugd vertellen, behalve dat hij zijn vader beschrijft als een bohémien, die zich van het ene zakelijke avontuur in het andere stortte. Hij had een halfbroer, die elf jaar jonger was, en zou met deze broer weinig contact hebben gehad. ‘Hij woont geloof ik ergens in Florida.’ Gedurende zijn gehele jeugd zou hij een zeer geïsoleerd mens zijn geweest en later legde hij zich er hoofdzakelijk op toe zijn | |
[pagina 279]
| |
gedesorganiseerde, losbandige vader te tonen ‘dat het ook anders kon.’ De vader bezocht de universiteit van Chicago en begon op zijn vijfentwintigste jaar een zaak in autoaccessoires ook in Chicago. Hij huwde daar en kreeg drie kinderen, twee zoons en een dochter, die kort na elkaar geboren werden. Nadat het huwelijk ongeveer zeven jaar had geduurd, liep zijn vrouw weg met een politieagent. Hij zei daar zelf van: ‘Ik had een gesloten natuur en zij was erg hartstochtelijk, ze had klaarblijkelijk meer liefde nodig.’
Nadat hij door zijn eerste vrouw was verlaten, werden de drie kinderen verzorgd door hun grootouders, de vader en de moeder van de moeder. De vader bouwde langzamerhand zijn zaak uit tot een bloeiend bedrijf met ongeveer vijfhonderd employés. Op zijn tweeënveertigste jaar huwde de vader met zijn secretaresse, Claires moeder. Deze vrouw was ook al een keer getrouwd geweest en verloor in het eerste jaar van haar huwelijk haar echtgenoot bij een auto-ongeluk. Haar ouders zouden boeren zijn geweest, zoals ook haar grootouders. Ze was de oudste van vijf kinderen, van wie er nu nog vier in leven zijn. Nadat zij enige jaren als secretaresse voor Claires vader had gewerkt, trouwde ze met haar baas en stemde erin toe de zorg voor de drie kinderen op zich te nemen. De moeder was vijfendertig, toen ze voor de tweede keer trouwde. Nadat ze vijf jaar getrouwd was, drong ze erop aan ook een kind van zichzelf te hebben. Haar man zou haar dit met enige tegenzin hebben toegestaan. De reden van haar geboorte wordt later door Claire op treffende wijze aan mij verklaard als ze een van de eerste zittingen opent met te zeggen: ‘Mijn vader gaf mijn moeder het kind dat mijn moeder wilde hebben.’ De ouders trouwden in 1924 en Claires moeder bleef de eerste jaren van haar huwelijk werken in de zaak van haar man. Als Claire geboren wordt, heeft zij een halfbroer van zeventien, die kort na haar geboorte het huis verlaat, een halfbroer van veertien, John, en een halfzuster Elisabeth van dertien, allen uit het eerste huwelijk van haar vader. Over Claires eerste jaren weten beide ouders zeer weinig te zeggen. Het zou vooral haar halfbroer John zijn geweest, | |
[pagina 280]
| |
die zich veel met haar bezighield. Haar zuster Elisabeth trok zich minder van haar aan en was een gesloten meisje, dat haar eigen gang ging. Claire wordt door de ouders beschreven als erg nerveus gedurende haar lagere school; ze zou altijd veel angst hebben gehad voor examens. Ze sprak weinig met haar ouders. De beschrijving is die van een stil, zoet kind dat in een vrij oud huis met oude ouders opgroeit.
Ik onderbreek hier de beschrijving die de ouders geven bij hun eerste bezoek, en verstrek u wat meer inlichtingen over de indruk die beide mensen op mij maken. De moeder is zevenenzestig en spreekt op een hoge, klagerige toon. Achter haar dikke brilleglazen schijnt ze soms te huilen. Ze maakt een hulpeloos-kinderlijke en zeer depressieve indruk. De vader maakt een krachtiger indruk, maar zit er toch wat schuldbewust bij. Het valt me op hoe armoedig beide ouders gekleed zijn. Claires vader is toch een zeer vermogend man. De moeder geeft mij herhaaldelijk te kennen dat ze maar een gewoon boerenmeisje is, wijst tijdens het gesprek steeds met een zekere minachting naar haar man en zegt: ‘Dat moet u maar aan mijn man vragen.’ Als ik aandring op verdere inlichtingen over Claires jeugd, zegt de moeder: ‘Ach, dokter, ik weet niet wat ik u daarvan moet vertellen. We waren beiden al wat oud toen Claire kwam, en we wisten niet hoe kinderen moesten worden opgevoed. We weten dat eigenlijk nog niet.’
Met Claire is vrij gemakkelijk contact te leggen. Ik zie haar viermaal per week en de eerste maanden vertelt ze me in vage lijnen haar levensloop. Haar beschrijving van haar jeugd is die van een enig kind. De afstand tussen haar en haar halfbroer en -zuster schijnt zeer groot geweest te zijn. Ze tekent het huis voor me, waarin ze haar hele jeugd heeft gewoond. Ze spreekt met een dunne stem en zit ineengedoken in de stoel. De tekening die ze van het huis maakt, is vaag, met dunne lijnen, en haar handschrift is uiterst kinderlijk. Ze spreekt veel meer over haar vader dan over haar moeder. Ze kan zich hem alleen herinneren als een man die hard werkte, vroeg opstond en zijn eigen ontbijt klaarmaakte. Als hij thuiskwam, was hij moe en bleef | |
[pagina 281]
| |
in gedachten bezig met zijn werk. Hij verschool zich meestal achter zijn krant en Claire herinnert zich dat haar moeder haar voortdurend waarschuwde ‘haar vader niet lastig te vallen’ en hem vooral te ‘respecteren’. Claire beschrijft haar vader als ‘een groot man’ en geeft op allerlei manieren te kennen, dat ze het idee had dat haar vader veel meer gespannen werd, wanneer mensen hem te dicht naderden. Zijn gelaat werd dan anders. Zijn gebaren schenen meer ontspannen, wanneer je wat afstand van hem bewaarde. ‘Je kunt zo raden, dat hij niet gestoord wil worden. Soms omdat hij een lege uitdrukking op zijn gezicht heeft. Hij praat niet veel. Zijn hele wezen schijnt spanning te zijn.’ Vaders enige interesse bestond, naast zijn zaak, in zeilen gedurende het weekend. Hij schreef regelmatig in voor zeilwedstrijden, maar Claire kan zich niet herinneren dat hij de familie ooit meenam voor een pleziertochtje. De eerste keer dat hij Claire op deze zeilwedstrijden meenam was, toen ze dertien jaar was. Ze mocht toen haar vader vergezellen, omdat ze ‘het goede gewicht had’. Ze herinnert zich dat ze op de voorplecht van de boot mocht liggen en bang was, omdat vader vloekte en raasde tijdens de wedstrijd. Ze herinnert zich nooit aangehaald te zijn door vader of op zijn schoot te hebben gezeten. Ze had het gevoel dat haar vader niet veel interesse voor haar had. ‘Vader was God en ik respecteerde hem zeer. Vader wilde niet gestoord worden. Hij werkte met machines. Hij trachtte altijd machines te verbeteren.’ Wanneer ik later nog eens alleen met de vader spreek en probeer hem wat aan het praten te krijgen over zijn houding thuis, bevestigt hij veel van wat Claire me heeft meegedeeld. Hij vertelt me hoe hij op zijn eenentwintigste jaar in een aanval van razernij een employé aanvloog, en alleen omdat medewerkers hem in bedwang hielden, was ‘een moord voorkomen. Ik zou de vent zeker hebben vermoord en werd toen erg bang voor mijn woede. Ik nam mij voor mijn gevoelens te onderdrukken en ze onder alle omstandigheden te beheersen.’ | |
[pagina 282]
| |
Dit besluit schijnt hij reeds lang voor zijn huwelijk te hebben genomen en het is vermoedelijk een van de redenen waarom zijn eerste vrouw bij hem wegliep. Gedurende mijn ontmoetingen met de vader kan ik veel van wat Claire mij vertelt navoelen. Het is een uiterst gevoelige man, die zeer teruggetrokken is, maar ook een zeer explosieve indruk maakt. Claire vertelt me dat haar vader en moeder, zolang ze zich kan herinneren, totaal gescheiden levens leidden. Ze kan zich geen uiting van tederheid tussen haar ouders voor de geest halen. Ze omhelsden elkaar nooit. De moeder zou haar er herhaaldelijk op gewezen hebben dat het lichamelijk uitdrukking geven aan gevoelens van tederheid en en vriendschap ‘show’ was, en wanneer zij soms mensen op straat zag, die arm in arm wandelden of de armen om elkaar hadden geslagen, reageerde moeder altijd geïrriteerd en zei: ‘Dat is allemaal schijn. Ze doen dat alleen maar om indruk te maken.’ Moeder en vader ontvangen geen vrienden thuis en Claire beschrijft haar ouders als asociaal. Dit wordt later door de vader en moeder bevestigd! Ze herinnert zich de lange avonden, waarin haar ouders patience speelden, en het was karakteristiek voor het gezin dat er ook weinig werd gesproken. Gedurende haar h.b.s.- periode ging ze iedere avond om ongeveer acht uur naar bed. ‘Ik had niets te doen.’ Na het ritueel van het krantenlezen na het avondmaal zocht ze al vroeg haar kamer op en draaide daar grammofoonplaten, maar die maakten haar te depressief. ‘Ik kon niet naar Tsjaikowski luisteren.’ Ze vertelt me dat ze zich 's avonds altijd slaperig en vermoeid voelde. Ze geeft me enig inzicht in de betekenis van dit ‘symptoom’, wanneer ik haar een keer verzoek een zitting later op de avond te hebben. Als ik haar vraag of ze daar niet te slaperig voor zal zijn, antwoordt ze: ‘O nee, nu heb ik tenminste iets om naar uit te zien.’
Al in de eerste maanden van ons contact meldt Claire mij, dat mijn begrijpend luisteren en verhelderen haar aanleiding geeft tot intense gevoelens. Ze zegt dat haar gehele lichaam tintelt als nooit tevoren en dat ze tijdens de zittingen een enorm verlangen in zich voelt opwellen om mij aan te raken. Ze formuleert een verlangen dicht bij mij | |
[pagina 283]
| |
te zijn, in mij te kruipen, mijn haar, gezicht, borst aan te raken, en dit gevoel heeft zo'n stormachtige kwaliteit, dat ze zich vaak letterlijk aan haar stoel vastklampt om er niet door overspoeld te worden. Ze begint me ook te melden dat ze het idee heeft mij overal op het terrein van de kliniek tegen te komen. De ervaring iemand te ontmoeten die met haar praat en haar tracht te begrijpen, en de gevoelens die dit bij haar oproept, schijnen zo vreemd en nieuw te zijn, dat het haar beangstigt. Soms roept ze uit: ‘Ik kan dit alles niet begrijpen, dit is alles zo nieuw. U bent toch een dokter en ik een patiënt. Hoe komt het nu, dat alles zo persoonlijk wordt?’ Ze is bang dat de situatie uit de hand zal lopen, dat zich een soort explosie van gevoel tussen ons zal voordoen, een versmelten, waarbij de formele verhouding van dokter en patiënt volkomen verloren zal gaan. Dit beangstigt haar zeer en maakt haar verward. Ze kan maar niet begrijpen, dat ik er rustig bij kan blijven zitten. Ze formuleert haar grote vrees, dat ik haar niet ‘goed’ zal vinden, dat ik haar zal verwerpen, wanneer ze mij over haar lichamelijke verlangens vertelt. Ze vraagt me vaak of ik niet te vermoeid, te gepreoccupeerd, te gespannen ben om naar haar te luisteren. ‘Ik kijk soms naar uw gezicht, uw wenkbrauwen waren gisteren geheven en uw ogen waren wijd open. Dat betekende dat ik voorzichtig moest zijn met mijn gevoelens. U hebt het erg druk, besprekingen met andere artsen. U wilt niet gestoord worden met die gekke dingen die ik vertel. U hebt belangrijker dingen te doen.’ Soms beschrijft ze me als een onbeweeglijke steen, op andere momenten alsof ik de grootste moeite heb zeer explosieve gevoelens onder controle te houden. Hoewel een direct aanduiden van een verband met de ervaringen die ze met haar vader had, op Claire weinig indruk lijkt te maken, geeft ze me wel meer inlichtingen over de wijze waarop ze haar vader ervoer. ‘Ja, vader had een manier van lopen die me altijd het gevoel gaf op mijn hoede te moeten zijn. Het was soms | |
[pagina 284]
| |
alsof hij mensen niet te dicht wilde laten naderen. Zijn spieren waren gespannen. Hij praatte weinig en zijn hele wezen scheen gespannen te zijn. Vooral als er iets verkeerd ging op het werk, was hij thuis erg gespannen. Maar hij praatte nooit met mij of met moeder over wat er op de zaak gebeurde. Ik voel me nu een klein meisje, dat naar vader toe zou willen rennen en tegen zijn schouder zou willen huilen.’ Het wordt mij gaandeweg duidelijk dat Claire aan deze veelheid van overweldigende ervaringen een vorm tracht te geven, een formule die alles moet verklaren. Het zal u niet verbazen dat zij dezelfde formule gebruikt, waarmee ze vroeger haar relatie tot de dominee trachtte te omschrijven. Claire begint me te vertellen, dat ze het gevoel ontwikkelt, dat ik met haar zal gaan trouwen (!) Alles wijst daarop. Ze meent dat medepatiënten op de afdeling over dit toekomstige huwelijk fluisteren. Men kijkt naar haar. Allerlei kleine gebeurtenissen wijzen in dezelfde richting. Wanneer ik haar vraag wat ‘trouwen’ voor haar betekent, beschrijft ze dat als ‘een redding die door God is gezonden’. Het is duidelijk dat ze zich een kind voelt en mij ervaart als een mengeling van een goede moeder en een sterke vader. Claire beschrijft de gevoelens, die slechts een enkele beweging, een begrijpend knikkend gebaar of het geluid van mijn stem bij haar oproepen. Een vloedgolf van een ‘nieuw gevoel’, dat door haar heen stroomt en haar volkomen hulpeloos maakt. ‘Ik ben bang voor dit gevoel, alsof ik een marionet ben en u, door een enkel gebaar of het geluid van uw stem aan de touwtjes trekt. Mijn hart klopt en ik beeld mij in, hoe het zou zijn met u getrouwd te zijn.’ Op de afdeling is Claire zeer geïsoleerd. Spontaan communiceren doet ze met niemand. Wanneer ik in de avonduren dienst heb, belt ze me vaak op om mijn stem te horen. Ze zegt: ‘Ik wilde zo graag naar uw kamer gaan. En als u sliep, dan kon ik u aanraken, uw rug, en mijn handen door uw haar.’ | |
[pagina 285]
| |
Claire drukt telkens de wens uit naar mij toe te rennen en mij te omarmen en door mij omarmd te worden. Een brandend verlangen van een lichamelijke versmelting, een aangeraakt, gekust en omhelsd worden. Ze vertelt me opnieuw dat ze zich niet kan herinneren ooit bij haar vader op schoot te hebben gezeten. Tijdens de zittingen onderbreekt Claire soms een beschrijving en begint te zuchten en te kreunen, en ik vind in mijn aantekeningen ‘dat ze me aankijkt als iemand die door een woestijn heeft gelopen en plotseling water ziet.’ Geleidelijk aan wordt dit verlangen mij aan te raken zo sterk en beheerst het de psychotherapeutische uren zo volledig, dat Claire komt tot een aantal vage formuleringen die dit alles moeten verklaren. Ze meent dat ik bepaalde gebaren maak, verleidelijke geluiden, teneinde verlangens in haar op te roepen. Als ik tijdens de zittingen een pijp rook, zegt ze fluisterend: ‘Waarom maakt u dat geluid?’, en met moeite komen we erachter, dat het smakkende, nauwelijks hoorbare geluid bij haar het verlangen oproept te zuigen en mij te kussen. Soms, wanneer ik mij vooroverbuig, drukt ze het verlangen uit mij aan de borst te zuigen. Ze meent ook dat mijn verschillende verleidende gebaren en geluiden tot doel zouden kunnen hebben, dat ik mijn eigen lichamelijke verlangens aan haar wil bevredigen. Een ander thema dat in onze zittingen duidelijk naar voren komt, is dat Claire bang is door mij misbruikt te worden. Ze drukt angst uit, dat ik niet wezenlijk in haar geïnteresseerd ben, maar haar slechts gebruik als een proefkonijn, een object van research. Soms zegt ze: ‘Wilt u met mij trouwen om mijn geld?’
Langzamerhand ontwikkelt Claire het idee dat God haar opdraagt met mij te trouwen. Zo schrijft ze me in januari 1962 een kort briefje: ‘Ik geloof nog altijd dat ik door God geroepen ben en dat ik u moet trouwen. Zegt u alstublieft ook niet “Goodbye” bij het einde van het uur. En verder voel ik dat u me beschermt. Claire.’ Tijdens de zittingen vertelt ze me meer over het gevoel dat over haar komt. Niet alleen zal ze met mij trouwen, maar | |
[pagina 286]
| |
daarna zal ze zelf sterven. Ze beschrijft het als een soort liefdesoffer, als een overgave aan mij, en door haar dood zal ze anderen tot voorbeeld zijn. Wanneer we over deze gevoelens spreken, valt het me op, dat ze deze ontwikkelde ‘waanwereld’ beschermt en koestert en me soms letterlijk vraagt haar deze niet te ontnemen. ‘Als u weg bent en ik kan u niet bereiken, voel ik me verloren. Ik voel me volkomen hopeloos, ik voel me een deel van u.’ Op 9 januari 1962 maakt ze me alles wat duidelijker: ‘Ik voel dat God mij vrede geeft en kracht. Hij heeft me hier gebracht en ik voel nu dit wachten tot u mij ten huwelijk vraagt, als een periode waarin ik getest wordt of ik wel waardevol genoeg ben. Als ik deze ideeën niet zou hebben, zou ik er niet tegenop kunnen. In mijn huwelijk ontwikkelde ik een enorm gevoel van vermoeidheid, een gevoel waardeloos te zijn. Ik kon het bedje van de kinderen niet eens schoonhouden, ik had geen enkele vreugde in het leven en ik kon niet begrijpen waarom ik het zo moeilijk had. Te kunnen lachen, niet zo uitgeput te zijn, je te verheugen in de kinderen, boos te worden en de boosheid te zien verdwijnen, je toch goed te voelen tegenover de persoon op wie je boos bent. Tot dit alles was ik niet in staat. Ik voelde dat er iets verschrikkelijk verkeerd met me was.’ Soms voelt Claire, dat de ‘kerk’ en ik een soort samenwerking hebben teneinde haar te redden. Zij is in Rockville naar de kerk geweest en hoorde daar de dominee spreken over de grootsheid en het lijden van de mens. Daarbij zei hij ook iets over een ‘forse gestalte’. Claire voelde dat hij echt over haar praatte en over de ervaringen die ze met mij heeft. Claire begint mij langzamerhand als God te beleven en voelt zichzelf een kind. Ze vraagt eens fluisterend: ‘Bent u God?’ Het valt mij op hoe weinig ze haar ervaringen in verband brengt met de relatie die ze heeft gehad met moeder en vader. Toch wordt een aantal patronen langzamerhand duidelijker. Ze beleefde vader inderdaad als God en ze herin- | |
[pagina 287]
| |
nert zich hoe ze vaak in de salon op de sofa naar hem zat te staren. Hij zat ver van haar verwijderd achter zijn krant. ‘Ik zat uren naar hem te kijken, maar hij gaf nooit een teken dat ik dichterbij kon komen. Ik wilde wel graag op zijn schoot zitten en hem aanraken, maar ik had het idee dat hij dat niet wilde. Ik kan me niet herinneren dat ik vader ooit heb aangeraakt.’ Wanneer ze naar me toe komt rennen en ik op allerlei manieren tracht grenzen te stellen aan dit zoeken naar lichamelijk contact zonder haar het gevoel te geven afgewezen te worden, spreekt ze er vaak haar verwondering over uit dat ik niet ‘ontplof’. ‘Ik kan niet begrijpen dat u zich zo goed in bedwang kunt houden.’ Ze brengt dit opnieuw in verband met haar vader. Bij hem op schoot zitten zou het gevaar met zich meebrengen, dat hij zich niet kon beheersen en er zich een incestueuze seksuele relatie zou ontwikkelen. Dat is althans een idee dat ik erover ontwikkel. In de maanden die volgen wordt meer en meer duidelijk, in welke wereld Claire mij betrekt, welke functie zij mij in deze wereld van ‘huwelijkswaan’ toebedeelt. Het is een wereld waarin alles wijst naar een redder, die Claire zal opheffen uit haar wanhopige eenzaamheid. De redder is een God, een ideaal vader- en moederbeeld, dat beschermt en aanmoedigt, toeziet, altijd ergens aanwezig is en leiding geeft. Haar wereld komt tot uiting in een aantal voorbeelden en ervaringen die ze mij beschrijft. Claire krijgt op de afdeling (de tweede verdieping van het hoofdgebouw) een kamergenoot, die soms zeer agressief kan zijn. Ze hanteert haar angst voor deze kamergenote op de volgende wijze: ze vertelt me tijdens de zitting dat er ‘nu een televisietoestel is, dat verbonden is met de hoofdzuster en vandaar naar uw kamer. Zo houdt u een oogje in het zeil en ik voel me veilig.’ Op een avond tracht Claire mijn woning in Rockville te vinden. Ze verdwaalt in een bos en een broeder vindt haar daar later. Ze vertelt me: ‘Het was midden in de nacht, maar ik was niet bang. U wist dat ik zou komen. U was om me heen.’ | |
[pagina 288]
| |
Als ze alleen in Washington wandelt, ziet ze een witte Volkswagen (er zijn er duizenden) en ze voelt zich onmiddellijk minder angstig, omdat ze overtuigd is dat het de mijne is. Ik zie toe, ze is niet alleen. Vaak ervaart ze mijn spreekkamer als een warme, omhullende bescherming, waar ze veiligheid vindt tijdens de vele zittingen waarin ze woordeloos op de bank ligt. Later wordt duidelijk, hoe angstig Claire is voor het leven op de afdeling, de agressieve ontladingen van sommige medepatiënten, de groepszittingen onder leiding van de afdelingspsychiater. Haar medepatiënten kunnen allemaal zo vlot en goed praten - en Claire, die soms tijdens zo'n bijeenkomst een enkele opmerking maakt, zit meestal stil en verlamd toe te zien en ervaart alles om zich heen als een dreiging. In haar omgeving schijnt Claire alles wat ze als bedreigend ervaart, op mij te betrekken in die zin, dat de overtuiging van een naderend ‘huwelijk’ dan helder oplicht. Ze ziet me met een andere patiënte wandelen en tijdens de zittingen zegt ze hierover: ‘Dorothy is een patiënt die u plichtmatig een aantal uren geeft, omdat u als psychiater moet werken. Maar u liep toch langs mij heen om me te laten weten dat u mij verkoos.’ Zo hanteert ze in dit stadium gevoelens van grote verlatenheid en felle jaloezie. Deze wereld van huwelijkswaan en zijn variaties beschrijft Claire eens helder in haar functionele betekenis. ‘Het zijn mijn krukken,’ zegt ze eens. ‘Ik kan deze fantasie, die werkelijkheid is, niet missen, nog niet. Als dit alles niet waar zou zijn, zou ik me verloren voelen. Als u maar een gewoon psychiater was, die mij dagelijks ziet als een van zijn patiënten, zou ik me verloren voelen en hopeloos.’ Vaak geeft Claire aan, dat de huwelijkswereld een verdediging is tegen de overweldigende angst ‘verlaten’ te worden en ‘tot niets’ te worden. Mijn activiteiten in deze fase van groeiende waanvorming, | |
[pagina 289]
| |
waarin ik zo centraal kom te staan, beperken zich voornamelijk tot het op gang houden van de communicatie, en ik heb daarbij het gevoel, dat de waanwereld haar enige brug naar de werkelijkheid is. Het lijkt me retrospectief dat ik deze laatste fragiele draad met grote voorzichtigheid heb behoed. Ik nodig haar steeds uit tot uitspreken en interpreteer de ‘huwelijkswereld’ als een poging tot zingeving van een mens, die zich eenzaam voelt en zwak. Toch tracht ik haar zo nu en dan te bewegen nader over haar jeugdervaringen te spreken, maar ik stuit daarbij op een grote weerstand. Het is alsof ze zich deze jeugdervaringen niet wil realiseren. Ze wil niet kritisch bezien, afstand nemen in een nieuw perspectief. Het schijnt weinig zinvol voor haar te zijn zich te bezinnen op de werkelijkheid in relatie tot haar echtgenoot en kinderen, de werkelijkheid van de relatie tot mij en haar medepatiënten op de afdeling. Ook wil ze niet praten over haar jeugd, over de sfeer thuis. Als ik haar ertoe aanspoor, wordt ze angstig, wijkt uit in algemeenheden en kiest een veelzeggende generalisering: ‘Het was bij ons thuis heus niet anders dan bij zoveel andere mensen.’
Spreken over de rol die haar moeder speelde, is voor Claire vooral zeer bedreigend. Het wordt me in de loop der jaren duidelijk waarom. Ik condenseer wat ze over de relatie tot haar moeder zegt.
Moeder was voor Claire de ‘waarheid’. De moeder ontving Claire als een soort ‘geschenk’ van haar man. De bevalling was moeilijk en de zwangerschap werd bovendien nog gecompliceerd door een appendicitis, die spoedig na de bevalling een operatie noodzakelijk maakte. De moeder benadrukte tegenover Claire vaak de offers die ze voor haar dochter had gebracht. Hoe levensgevaarlijk haar bevalling was geweest. Claire voelde hoe moeder haar tot diepe dankbaarheid en loyaliteit aanspoorde. Naast het thema ‘Je moet me dankbaar zijn voor de offers, die ik tijdens de zwangerschap voor je gebracht heb,’ was er ook het thema: ‘Je moet onvoorwaardelijk in me geloven en me gehoorzamen.’ Wat moeder zei, gold als ‘de waar- | |
[pagina 290]
| |
heid’. Moeder definieerde de wereld voor Claire. Zoals moeder de wereld waarnam, zo wás de wereld. Wat me uit Claires aarzelende, soms nonchalant-afwerende opmerkingen over deze relatie tot haar moeder duidelijk wordt, zijn de onwaarschijnlijke afmetingen van wat Helm Stierlin eens ‘the adaptation to the stronger persons reality’ noemde.Ga naar eind1 De moeder definieerde Claire als ‘zwak’. Een herinnering condenseert veel. Claire hoorde haar moeder eens zeggen: ‘Ik stuur mijn kind niet uit om een boodschap te doen. Ik doe het liever zelf. Dat is veel efficiënter en gaat veel vlugger.’ Claire legt veel nadruk op deze herinnering, als symboliseert ze een essentiële kwaliteit van wat ze ervoer. Ze wordt beschouwd als een onmondig, onwetend, zwak kind, aan wie de wereld in haar betekenis moet worden aangegeven en uitgelegd. Claires moeder laat haar kind eigenlijk weinig zelf ervaren, maar vertelt haar dochter voortdurend hoe haar (d.i. moeders) ervaringen haar tot een bepaalde betekenis van de wereld hebben gevoerd. Ik realiseer me dat ik u tracht in te leiden via algemeenheden en het lijkt me beter, dat ik wat specifieker beschrijvingen geef van de wereld die de moeder haar dochter aanreikt. Thuis heeft alles zijn eigen plaats. Het meubilair mag niet van plaats veranderen. Claire herinnert zich dat moeder erg opgewonden werd, als iets van plaats veranderde. ‘Ik danste eens op en neer op een opgemaakt bed. Moeder raakte toen erg van streek. Ze was bang dat het stuk zou gaan.’ Een andere herinnering: ‘Moeder had eens een pudding gemaakt. Ik wilde er wat van proeven en stak er een lepel in. Ze was toen verschrikkelijk kwaad op me.’ Claire beschrijft het huis niet alleen als een oord van starre geordendheid, maar ook van haast dodelijke stilte. Iedere uiting van vitaliteit schijnt onderdrukt te zijn. Claires ouders spreken weinig met elkaar en de beschrijving van de avonden, tijdens welke de ouders in stilte solitair spe- | |
[pagina 291]
| |
len, Claire vroeg naar bed gaat en op haar kamer grammofoonplaten draait, is van een diepe depressieve eenzaamheid. De ouders gaan weinig uit, ontvangen zelden vrienden en een ‘party’ kan Claire zich niet herinneren. Dit moest sterk afsteken bij de rest van de gemeenschap. Dit sociaal isolement week zeker af van het leven der Amerikaanse industriëlen, waarbij de ‘cocktailparty’ en de ‘dinerparty’ aan de orde van de dag zijn. De vader zocht met zijn zakenvrienden alleen contact tijdens het weekend, als hij er met de zeilboot opuit trok. Hij ging wedstrijdzeilen en leefde op zijn ‘Country Club’... een apart leven. Hij zou zijn vrouw eens hebben meegenomen naar die club. Ze zou daar aangeschoten zijn geraakt en er dingen hebben uitgeflapt, die de zakenbelangen van haar man in gevaar brachten. Na dit incident achtte haar man het beter haar niet meer mee te nemen. ‘De wereld waarin ik me staande moest houden, was té competitief,’ verklaart de vader later. ‘Mijn vrouw kon niet tegen drank. Ze praatte haar mond voorbij.’ Claires moeder schijnt zich hierna meer en meer teruggetrokken te hebben. Uiterlijk hield ze haar dochter de rol van ‘moedige berusting’ voor, de vrouw die stil aanvaardend opziet tegen een man, die ze als ‘groot’ aan haar dochter presenteerde. ‘Je moet altijd tegen hem blijven opzien,’ zou ze vaak gezegd hebben. ‘We zijn gelukkig getrouwd.’ Wat me, afgaande op Claires beschrijvingen en wat de moeder mij zelf vertelde, het meest treft, is de hardnekkige en flagrante ontkenning van moeders werkelijke gevoelens. In de gesprekken die ik met haar had, komt ze soms wat echter naar voren. Dan is deze moeder een verbitterde, diep depressieve vrouw, die zeer goed weet hoezeer zij zich verwaarloosd heeft gevoeld. ‘Praten hierover heeft geen zin meer. Het is toch alles hopeloos. Hij heeft zijn zaak en zijn zeilen. Vroeger hielp ik nog wat mee - toen ik zijn secretaresse was - maar nu ben ik overal uitgegooid. Zo is het nu eenmaal, en het is goed zo.’ Ze begint dan weer te ontkennen en terwijl achter haar | |
[pagina 292]
| |
dikke brilleglazen het verdriet opwelt, begint ze te lachen, een vreemd hoge lach. ‘Natuurlijk heb ik Claire altijd voorgehouden, dat ik erg gelukkig was, dat het goed was tussen ons. Ik vroeg haar altijd hem te respecteren. Nee, ze heeft er nooit iets van gemerkt... van de afstand tussen ons.’ De waanwereld van ‘het toekomstige huwelijk’ heeft zich na anderhalf jaar duidelijk gestabiliseerd en is in haar betekenis doorzichtiger geworden. Dat Claire zich met de waan staande houdt tegen overweldigende angst, die een directe confrontatie met de werkelijkheid voor haar betekent, is voorlopig een bevredigende formulering.
Ik wil nu een enkele verklaring geven over de wijze waarop ik de ‘huwelijkswaan’ tussen ons heb gehanteerd. Ik zou veel nu anders doen, maar het heeft geen zin in een uitgebreide technische verhandeling te vervallen. Strategisch is ‘de waan’ ongetwijfeld een dilemma voor me geweest en het komt me voor, dat ik Claire toch te weinig krachtig eraan heb herinnerd, hoe de zaken er werkelijk voorstonden, wie en wat ik was en wat ze wel en niet van mij kon verwachten. Ik verwaarloosde dit aspect niet, maar deed het voorzichtig, misschien té voorzichtig. Ook ik ging door de angst heen die Claires voorgeschiedenis en grondeloze minderwaardigheidsgevoelens in me opriepen. Ik was diep onder de indruk van het feit, hoezeer ze de waanwereld nodig had en hoezeer het ook de enige brug scheen, die haar met mij en de werkelijkheid verbond. Zij ervoer me nu eens als een ideale vader, dan weer als een ideale moeder en zeker is, dat de gehele ervaring haar de gelegenheid gaf bij stukjes en beetjes fragmenten uit haar levensgeschiedenis te vertellen, terwijl zich tegelijkertijd voldoende realiteit introduceerde om onze relatie het begin van een meer reële fundering te geven. In mijn strategie was de waan dus een communicatiebrug en de mantel waaronder zich de langzame opbouw van een meer reële psychotherapeutische en persoonlijke relatie ontwikkelde. Ik acht dit punt belangrijk genoeg om er nader op in te gaan. Wanneer ik met sommige collegae de ontwikkeling | |
[pagina 293]
| |
van deze ‘overdrachtspsychose’ (dat is de technische term) en waan besprak, ontving ik vaak de suggestie directer en krachtiger het afweerkarakter van deze waanvorming te interpreteren. Men wees mij erop, dat mijn accepterende houding de vlucht in de droom alleen maar stimuleerde. Ik bevorderde zo de diepe afwending van de realiteit, die zo karakteristiek was voor Claire. Inderdaad bleek later dat dromen en fantaseren een levenslange neiging van haar waren. Met haar neus tegen het raam gedrukt zag ze de kinderen aan de overkant wel spelen met elkaar, kattekwaad uithalen, schreeuwen tegen moeder, maar het was alsof ze de realiteit van dit alles nooit helemaal kon grijpen. Ze zag verliefde mensen hand in hand door de straat lopen en elkaar kussen, maar in haar beschrijvingen komt steeds weer naar voren, dat haar moeder haar dwingt deze aspecten van de werkelijkheid, vooral die van de agressiviteit en fysieke intimiteit, te ontkennen. Moeder schijnt haar steeds voor te houden: ‘Daarbuiten is de droom, hierbinnen is de werkelijkheid, zo hoort het eigenlijk te zijn.’ Het agressieve ‘nee’ schreeuwende kind, dat zich verzet en zijn eigen individualiteit aankondigt en verdedigt, hoort er volgens moeder niet te zijn. Het is onwerkelijkheid. Het is een uitzondering. En de omhelzing is een slecht-onecht zijn, aanstellerij, een valse voorstelling van zaken. Wat ik hier tracht te beschrijven, is een vervloeiing van droom en werkelijkheid, een houding van afwending van wat er te zien en te ervaren is in de actieve toewending tot mensen. Het is een houding van fantaserend, ‘wanend’ in de wereld staan, die Claire aangeleerd wordt. Claire, zoals ik haar heb trachten te begrijpen, trekt zich niet voortijdig terug in een fantasieleven uit hoofde van een ‘constitutionele sensitiviteit’ voor prikkels, die ze als frustratie ervaart; ze krijgt deze houding stelselmatig onderwezen. Moeder zegt (in woorden of zonder woorden): ‘Geloof in mij, in mijn wereldbeeld, onvoorwaardelijk. Zo gehoorzamend, volgend, mij accepterend en bevestigend ben je een goed kind en ik een goede moeder.’ De moeder bekent mij later dat ze niet wist hoe een kind op te voeden, wat een goede moeder eigenlijk was. Zo overleeft de moeder als persoon van enige waarde, in het | |
[pagina 294]
| |
rigide toepassen van wat ze ‘goed moederschap’ vindt. Claire is dus dromerig van oudsher. Haar wereldbeeld voor en tijdens de psychose verschilt niet essentieel. Het advies haar nu eindelijk eens te dwingen de werkelijkheid onder ogen te zien en haar niet toe te staan deze afwending van de werkelijkheid te continueren, heb ik niet gevolgd. Er zou een onbewuste reden geweest kunnen zijn om met Claire zo voorzichtig om te springen. De waan binnentreden en tot ontwikkeling laten komen betekende ook een bevrediging van symbiotische behoeften van mijzelf. Het doorleven van de volledige afhankelijkheid die Claire toonde, haar streven naar versmelting, het ervaren van haar mateloos verlangen naar de goede moederborst en de beschermende omarming van de goede vader, dit alles moet ook voor mij een belangrijke psychologische betekenis hebben gehad. Zij is mijn eerste patiënt in Chestnut Lodge tijdens mijn aanpassingsfase aan een nieuw land en een nieuw milieu, en mijn eigen eenzaamheid kan een belangrijke drijfveer geweest zijn om mijn eigen afhankelijkheidsbehoeften in de moederlijke zorg voor Claire te bevredigen. Hoe het zij, Claire regredieert alleen tijdens haar psychotherapeutische uren; de rest van de dag ziet men eigenlijk weinig bijzonders aan haar. Op de afdeling en de arbeidstherapie wordt ze beschouwd als een weinig opvallende vrouw. De dagelijkse observatierapporten bevatten geen enkele belangrijke informatie. Soms, tijdens een stilte in de groepszitting op de afdeling, komt ze plotseling voor de dag met een ‘wijze uitspraak’, die bewijst dat ze met veel inzicht een groepssituatie kan doorzien. Ze werkt zichzelf op tot een soort ‘groepsleidster’ in die zin, dat men van haar het juiste woord op het juiste moment verwacht. Voor de rest vinden velen haar ‘mysterieus’, sommigen ‘griezelig’ en één broeder is duidelijk bang voor haar, omdat hij haar laaiende woede aanvoelt, die zich soms in korte, blinde explosies een uitweg baant. Toch valt het me op, hoe velen van het verplegend personeel en ook haar afdelingspsychiater haar voor veel ‘gezonder’ houden dan ze in werkelijkheid is. Ze bedoelen daar klaarblijkelijk mee, dat Claire hun weinig last bezorgt, wat niet gezegd kan worden van de overige vrouwelijke patiënten op deze afdeling, | |
[pagina 295]
| |
die in dramatische vorm alle aandacht opeisen. Fysiek valt Claire wél op. Een lange vrouw met een kinderlijk gezicht, een lange hals, altijd op de tenen lopend, als zweeft ze boven de aarde, en met een vreemd onnatuurlijke lach, waarmee ze ieder contact begint en beëindigt. Later - als ik de familie enkele keren bij elkaar zie - wordt de lach begrijpelijker. Het is een familiepatroon. Zodra er angst is of een gevoel wordt aangeraakt, barsten zowel de vader als de moeder in een vreemde, hinnikend-onnatuurlijke lachbui uit, waarin Claire deelt.
Bij het begin van het tweede jaar van de therapie begint Claire steeds frequenter haar huwelijkswaan als functioneel te beschrijven en de werkelijkheid langzamerhand onder ogen te zien. Na kleine frustraties begint ze haar woede wat meer te uiten, en als ik grenzen stel aan de uitvoering van haar verlangen gekoesterd en beschermd te worden, komt het herhaaldelijk tot felle worstelingen in mijn kamer, dit keer minder blind en wanhopig, als van een dorstende die zich een weg naar een bron baant, maar doortrokken van een koude haat. Claire tracht mij nu bewust in moeilijkheden te brengen door plotseling op te springen en op me af te rennen. Voor de eerste keer kan ze nu sadistische fantasieën uitspreken. Mij met een mes in de borst kerven, aan de penis door de kamer slingeren, de penis afsnijden. De waan breekt en daarmee wordt ze steeds depressiever. En wat nu naar voren komt, wat achter de waan steeds verborgen is gebleven, blijkt nu het tegendeel van alles wat zich in de ‘huwelijkswereld’ voordeed als hoopgevend en positief. Claire is nu, in plaats van de uitverkorene, de verlatene en door mij uitgestotene. In mijn andere patiënten ben ik werkelijk geïnteresseerd. Claire is voor mij niets dan ‘een geval’ waar ik weinig mee begaan ben, en dat ik behandel, omdat ik daar nu eenmaal voor betaald word. Ze verliest meer en meer haar geloof in de waan, het is alles niet ‘waar’, en ze sleept zich nu in een soort doffe wanhoop naar haar zittingen en ligt zwijgend op de bank of zit afgewend, ineengedoken in een stoel, uit het venster te staren. Deze fase behoort ook voor mij tot de moeilijkste van de therapie. De wanhoop hangt zwaar in de kamer - spreken doet ze praktisch niet en het duurt | |
[pagina 296]
| |
allemaal heel lang, meer dan een jaar. Geleidelijk sleep ook ik mij naar de zittingen, ‘vergeet’ er verschillende en al mijn pogingen om de communicatie op gang te brengen stuiten af op een koppig negativisme. De zittingen vinden meestal plaats om tien uur 's ochtends. Ik zie haar dan vaak weggezonken in gedachten, grimassen makend, fluisterend, met soms heftig schokkende bewegingen. Met veel moeite lukt het me eindelijk haar aan het spreken te brengen. Dan blijkt dat ze om negen uur een groepszitting op de afdeling heeft meegemaakt. Ze kreeg daar weinig aandacht. De sfeer was fel competitief en de conversatie werd beheerst door een aantal luidruchtige vrouwelijke medepatiënten. Dan blijkt ook dat Claire tijdens haar zittingen met mij het voorgaande uur opnieuw doormaakt en dit keer tracht, in fantasie, te zeggen wat ze zou willen zeggen, van zich af te bijten, zich op de voorgrond te plaatsen. ‘Ik kan mij niet uiten. Ik zit daar maar stil, ik moet leren praten. Joan is altijd de leider.’ ‘Leren praten’ leidt een thema in dat van nu af aan onze zittingen beheerst. Na het breken van de waan openbaart Claire de omvang van haar gevoel ‘niets’, ‘niemand’ te zijn. Haar gevoel van eigen identiteit, vroeger ‘de dochter van mijnheer X.’, in de waan ‘de uitverkorene en toekomstige bruid van dr. Foudraine’, is uiterst zwak. Ze voelt zich eigenlijk in geen enkele situatie op haar gemak. Alles is doortrokken van de angst tot niets te worden, een aanhangsel, verlengstuk, marionet in de handen van de sterke ander te zijn. Ze begint nu iets meer over de relatie met haar moeder te vertellen, maar zodra ze de omvang van haar meegaandheid, passiviteit en symbiotische gevangenschap realiseert, beleeft ze tijdens de zitting een aanval van duizeligheid - een soort wegzinken in het niets - en tracht dan, door mijn hand te grijpen en zich tegen mij aan te drukken, deze angst meester te worden. Soms krijg ik de indruk dat ze alleen in de bevestiging van haar eigen lichamelijkheid het gevoel herwint er te zijn. De wereld die Claire mij nu langzamerhand beschrijft, is er een van continu overweldigd en gedomineerd worden. Ze voelt zich een vlieg in het web van de anderen, geparalyseerd door hun kracht en competentie. Ze realiseert zich dat ze nooit tot haar eigen denken, mening, smaak, | |
[pagina 297]
| |
keuze kan komen. Ze beschrijft zichzelf voortdurend als ‘zwak’ en ‘laf’ en openbaart me een wereld van be-invloeding, onder-invloed-staan, waarin alleen verlamd volgen of blinde verzetreactie mogelijk is. Ze leert me wat ik ook bij andere schizofrene patiënten ervaren heb, dat de wereld van de beïnvloedingswaan het beste begrepen kan worden vanuit het probleem van ik-zwakte. Claire is zo weinig vrij gelaten om de wereld actief te exploreren en er veranderingen in aan te brengen. Er zijn merkwaardig weinig gebieden waarop ze zich ooit meester van de situatie heeft gevoeld. Haar jeugdervaring is er een van continu ondergaan, ze krijgt de kaart van het leven steeds aangereikt, maar trekt niet zelf, met vallen en opstaan, het terrein van oorzaak en gevolg door. Dit zou haar het vermogen van vooruitzien, overzien van het totaal van geleerde, door eigen daad veroorzaakte consequenties hebben gegeven. Dit gemis aan zelfkracht maakt ook haar eigen zelfwerkzaamheid in de therapie een zeer moeilijke opgave. Nu haar verlangen naar een opnieuw geboren en opgevoed worden door mij niet bevredigd wordt en de droom van het huwelijk, dat ze telkens definieert als een moeder- of vader-kind-relatie, in rook vervliegt, komen haar negatieve gevoelens met kracht naar voren. Het beeld dat Claire zich van haar vader heeft opgebouwd, is weliswaar gedeeltelijk afhankelijk van haar eigen waarneming en ervaring met deze vader, maar zeker ook sterk gekleurd door het beeld, dat haar door de verbitterde moeder omtrent haar vader werd opgedrongen. Voor Claire zijn deze beelden moeilijk te onderscheiden. Ik geef u enkele voorbeelden, hoe zich dit in de relatie tot mij manifesteert. Zij ervaart mij als een autoritaire god, die een grote minachting voor vrouwen aan de dag legt. Mijn werk met haar wordt slechts gedreven door een bevrediging van mijn eigen behoeften. Haar afhankelijkheid is mijn voedsel. Zij ervaart me als een opgeblazen haan. Ik zet me tegen haar af, zij ondersteunt mij in wezen en wordt zo door mij vertrapt en vernederd. Het komt tot heftige woede-uitbarstingen. Soms, als ik de cafetaria binnenkom, voelt Claire de wens in zich opkomen mij een bord naar het hoofd te smijten. Dan weer over- | |
[pagina 298]
| |
weegt zij tot zelfmoord te komen, teneinde zo tot mijn ontluistering bij te dragen. Zij wil zich eens voor mijn auto werpen om zo te dramatiseren hoe ze zich in onze relatie voelt. Overreden, op geen enkele wijze gerespecteerd. Ik ben voor haar het toppunt van egoïsme. Ogenschijnlijk lijkt het, dat deze ervaring goed overeenstemt met wat ze vroeger thuis met haar vader heeft ervaren. Inderdaad liet de vader zich weinig aan zijn vrouw en deze dochter Claire gelegen liggen. Moeder beschreef hem daarbij steeds als een god, die gerespecteerd moest worden en die men vooral niet te na moest komen, als hij 's avonds gespannen van zijn werk thuiskwam en zich achter zijn krant verschool. Mijn eigen contact met deze man geeft me bepaald niet een dergelijk oordeel over hem. Hij is beheerst, houdt angstvallig zijn gevoelens van agressie en tederheid weg, is geladen, maar er gaat een zekere eerlijkheid van hem uit en hij is wel degelijk in staat om over zijn gevoelens te praten. Daarbij valt op met hoeveel liefde hij soms over zijn dochter kan spreken. Claire valt in allerlei toonaarden ‘de man’ aan, blijft haar problemen thuis beschrijven als een strijd tussen twee vertrapte vrouwen, een zich minderwaardig voelende, depressieve moeder en een haar loyaal toegewijde dochter, en een dictator, die tijd noch aandacht voor hen beiden had. Toch krijgen we steeds meer gegevens dat Claire zich volledig een speelbal van haar moeder heeft gevoeld. Zoals alles thuis zijn vaste plaats bleek te hebben, schijnt Claire volledig tot bezit van haar moeder te zijn verklaard. De omvang waarin de moeder de groeiende identiteit verplettert, is indrukwekkend. Zo voel ik ook in de zich ontwikkelende overdrachtsrelatie (de emoties jegens mij), hoe haar beschrijvingen van de verpletterende, overweldigende ander veel meer door haar moeder zijn bepaald dan door haar vader.
Na drie jaar therapie is de volgende situatie ontstaan. De huwelijkswaan is verdwenen en Claire toont zich een vrouw, die bij ieder nader contact met een medemens het gevoel ontwikkelt door de ander overweldigd te worden. | |
[pagina 299]
| |
De zich ontwikkelende angst manifesteert zich in chaotische woede-uitbarstingen. Tijdens deze woede-aanvallen laat ze zich soms op de grond vallen en enkele keren moet ze tegen zichzelf in bescherming worden genomen. Soms ontwikkelen zich in deze woede-toestanden ook sterke suïcide impulsen. Op haar afdeling toont ze veel meer gevoelens en ze is nu niet meer de mysterieuze, uiterst passieve en zwijgzame vrouw, waar vroeger niemand vat op kon krijgen. Communiceerde ze vroeger alleen maar met mij, nu begint ze langzamerhand wat meer vertrouwelijke betrekkingen met haar medepatiënten en de zusters en broeders van de afdeling te ontwikkelen. Daarmee laat ze ook het masker vallen en komt men op de afdeling meer en meer onder de indruk van haar verwardheid en onzekerheid. Men blijft duidelijk bang voor haar; als ze tijdens de ochtendbijeenkomst begint te spreken, zit men stil en geduldig naar haar te luisteren, maar men is ook duidelijk geschokt door de herkenning van de graad van haar verwarring en eenzaamheid. Soms spreekt ze alleen in nauwelijks te ontcijferen symbooltaal en velen valt het op, hoe deze vrouw de indruk maakt eigenlijk nooit in de werkelijkheid geleefd te hebben. Zij kan nu wat beter verlangens naar lichamelijke intimiteit tot uitdrukking brengen en soms vraagt ze een van de zusters ‘eventjes omarmd te worden’, verlangens die ze vroeger alleen voor mij reserveerde. Haar woede richt ze hoofdzakelijk op de broeders, die in het algemeen erg bang voor haar zijn. Ze kan soms, door een voorval dat men nauwelijks kan achterhalen, plotseling een blinde haat ontwikkelen, een gevoel dat haar overmeestert en haar soms reddeloos lijkt mee te sleuren. Haar onzekerheid tegenover de meest eenvoudige taken vraagt om voortdurende zorg en leiding. Haar verlangen naar afhankelijkheid en geborgenheid wekt grote angst in haar op, want ze wordt, zo zegt ze, ‘dan onmiddellijk net zo als die ander waar ik afhankelijk van ben.’ Doen zich aan de andere kant mogelijkheden tot autonomie voor, tot zelfstandig handelen en besluitvorming, dan manifesteert ze opnieuw grote angst, omdat ze in deze autonomie de eenzaamheid vreest en zich onmiddellijk bij haar het gevoel ontwikkelt nu door de ander niet meer geaccep- | |
[pagina 300]
| |
teerd te worden. Autonomie schijnt voor haar te betekenen een volledig verlies van liefde en uitgestoten worden. Kinderlijke geborgenheid ervaart ze tevens als een verlies van eigen identiteit. In deze tragische verwardheid heeft het personeel gedurende deze fase bijzonder veel met haar te stellen en ieder die haar ontmoet, is het erover eens, te maken te hebben met een van de diepst gestoorde schizofrene mensen van de afdeling. Dit is geheel in tegenstelling tot de vroegere opvattingen van het afdelingspersoneel. Toen was Claire een ‘lijder aan een waan’, ogenschijnlijk eenvoudig gestructureerd, doorzichtig zelfs, en verder een vrij onopvallende, stille persoonlijkheid, die niemand veel last bezorgde. Ik krijg in deze laatste fase ook veel meer steun van het afdelingspersoneel en de afdelingspsychiater, nu zij beter begrijpen met wie wij eigenlijk te maken hebben. Opnieuw moet ik hier mijn verhaal over Claire afbreken. Ze vond een flat in Rockville en in onze samenwerking legde ze langzaam de stukjes bij elkaar. Haar verhouding tot haar kinderen en de relatie tot haar man werden uitvoerig doorgesproken. De echtgenoot zag ik maar twee keer, hij weigerde zich verder in te zetten en uiteindelijk werd het huwelijk ontbonden. Claire heeft de werkelijkheid wel onder ogen gezien en na vier jaar was ze zover dat wij afscheid konden nemen. Een collega-psychoanalyticus in Chestnut Lodge zette de psychotherapie voort. De laatste berichten die ik over haar kreeg waren positief. Ik heb iets over haar verteld - nogmaals, hoe vat je vier jaar samen? - als inleiding op wat nu komen gaat. Daarin wordt de aandacht geconcentreerd op één thema: ‘zwakte’. |
|