Wie is van hout...
(1971)–Jan Foudraine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 178]
| |
De maaltijdenDe voeding werd, zoals dat gebruikelijk is in iedere psychiatrische inrichting, bereid in de grote keuken van het hoofdgebouw. De cafetaria bevond zich in een souterrain van het hoofdgebouw en de patiënten wandelden er naartoe, meestal onder leiding van een broeder of zuster. Daar aangekomen, kregen ze meestal een dienblad in handen gedrukt, dat ze op een rail plaatsten die voor aan het buffet bevestigd was. Ik nam waar dat de meeste patiënten van Upper Cottage volstonden met zwijgend te wijzen naar de gerechten die ze lekker vonden. De dienster achter het buffet had in de loop der jaren genoeg ervaring opgedaan en interpreteerde het gemompel of gebaar feilloos. Nadat het voedsel was opgediend, was het kennelijk de bedoeling dat de patiënt zijn blad zou opnemen en ermee naar een tafel wandelen. Aangezien daarmee nogal eens werd getreuzeld, nam in vele gevallen de broeder het blad kordaat op en wandelde er met de patiënt mee naar een tafel. Voor zover ik het kon overzien, werden er door de zusters en broeders tijdens het eten vaak aanmoedigende opmerkingen gemaakt, en een enkele zuster ging vooral bij Sylvia vaak over tot het voeren van de patiënt. De tafelmanieren van de patiënten waren slecht. Na afloop van de maaltijd moesten de patiënten hun blad naar een gereedstaand karretje brengen. Sommige deden dat, maar vooral Leslie en Sylvia waren van deze vorm van activiteit niet erg gediend. Meestal werd hun blad opgenomen door de superviserende broeder. Dit nam kennelijk minder tijd in | |
[pagina 179]
| |
beslag. Hierna vertrok iedereen weer naar Upper Cottage. Wat de rest van de voeding betreft, de ijskast van de afdeling werd regelmatig voorzien van vruchtesappen en melk. De hoofdzuster schreef 's morgens haar bestelling op en deze werd meestal gebracht door een in het wit gestoken koksmaat. Thee en koffie werd eveneens in de keuken van het hoofdgebouw gezet en door het personeel van de keukenafdeling naar Upper Cottage gebracht. In de avonduren werd vaak een ‘snack’ klaargemaakt, welke eveneens door de hoofdzuster werd uitgekozen en door de dienstdoende zuster uit de keuken van het hoofdgebouw gehaald. | |
De kledingAls men er werkelijk achter wil komen, wat er zich op een afdeling afspeelt met betrekking tot de meest elementaire levensbehoeften van de patiënten, wat het verplegend personeel werkelijk doet en hoe het dit doet, moet men eigenlijk op een dergelijke afdeling gaan leven. (De antropoloog William Caudill en de socioloog Ervin Goffman hebben dit ook inderdaad gedaan. De eerste heeft zich zelfs enige tijd als patiënt laten opnemen.) Ik bevond mij min of meer toevallig in de omstandigheid een groot deel van mijn tijd op de afdeling zoek te brengen en toch heeft het nog genoeg moeite gekost om de verschillende activiteiten van het verplegend personeel in detail te weten te komen. Een van mijn meest verrassende ontdekkingen was de activiteit die het personeel van de nachtdienst ontwikkelde. Deze mensen volgden natuurlijk de routine die in zoveel psychiatrische ziekenhuizen bestaat, n.l. het maken van rondes gedurende de nacht. Zij traden daarbij de kamers binnen en gebruikten zaklantarens ‘teneinde zich ervan te overtuigen dat iedereen sliep’. Maar zij deden meer. Bij het binnentreden van de kamers verzamelden ze uit routine ook het overal verspreide vuile ondergoed en besteedden een deel van hun nachtelijke taak aan het sorteren, naaien en herstellen hiervan. Ze stopten de onderkleding daarna in een grote zak, die tijdens de ochtenduren door een personeelslid van de aan Chestnut Lodge verbonden wasserij werd opgehaald. Wanneer deze onderkleding schoon terugkwam, zorgde het personeel van de ‘day-shift’, dat ze | |
[pagina 180]
| |
weer in de kasten en laden van de verschillende patiënten terechtkwam. Het personeel van de avonddienst assisteerde niet alleen bij het uitkleden, maar legde ook de kleding die de volgende dag gebruikt zou worden op een stoel klaar. Zo kon het personeel van de nachtdienst na het wekken en het assisteren bij het wassen van de patiënten direct de kleding vinden die voor de komende dag gebruikt zou worden. Een apart daartoe gecreëerd kledingbudget werd in samenwerking met de psychiatrisch-sociale werkster door de hoofdzuster beheerd en de aankoop van nieuwe kleding werd aan de desbetreffende familieleden gerapporteerd. De aanschaf van nieuwe bovenkleding bleek tot mijn verrassing over het algemeen te gebeuren door de verpleegsters van de dagdienst, hoewel zij op deze ‘shopping-trips’ wel vergezeld werden door de desbetreffende patiënt, die zich overigens in de winkel meestal volkomen passief gedroeg. Ook het gereedmaken van de bovenkleding die naar de stomerij werd gebracht, was volledig in handen van het verplegend personeel. Het gereinigde goed werd door verpleegsters in de kasten van de patiënten gedeponeerd. | |
Het geldDe kosten van verpleging en behandeling liepen in dit particuliere psychoanalytische sanatorium tijdens mijn aanwezigheid op van 1700 tot 1800 dollar per maand (all-in tarief). De afdeling boekhouding stuurde de rekening aan de ouders en dezen betaalden, naast deze rekening, ook voor het extra-budget voor kleding en zakgeld. Een afschrift van de rekening werd niet aan de patiënt gezonden. Wat het zakgeld betrof kwam ik er met enige moeite achter via welke organisatie dit werd besteed. Een personeelslid van de huishoudelijke afdeling beheerde een deel ervan en kocht hiervoor, in samenwerking met de hoofdzuster van Upper Cottage, een aantal daarvoor aangewezen bonboekjes. Deze werden in de kiosk gedeponeerd. Tijdens hun dagelijkse wandeling naar de kiosk konden de patiënten hun versnaperingen ‘kopen’ door aan de patiënt-beheerder om het gewenste artikel te vragen, ofwel in woorden ofwel met dezelfde stilzwijgende gebaren waarmee ze | |
[pagina 181]
| |
ook de keuze van hun voedsel bepaalden. Het gevraagde artikel werd overhandigd en vermoedelijk merkten de patiënten niet eens dat deze ‘financiële transactie’ werd afgesloten met het afscheuren van een coupon uit hun bonboekje. Geen van de patiënten droeg het bonboekje bij zich en van het zestal bewoonsters waarover ik u heb ingelicht, was er slechts één, Cathy, die wat geld op zak droeg en dit zelf uitgaf. De overigen beschikten niet over geld. Het uitrekenen van de hoeveelheid uitgegeven en terugontvangen geld werd in dit systeem dus overbodig en daarmee kwam ook de noodzaak van het met zich meedragen van een portemonnaie of tasje te vervallen. Toen ik naar een verklaring vroeg van dit systeem, bleek dat enkele jaren geleden een vertoornde vader er de leiding van Chestnut Lodge opmerkzaam op had gemaakt, dat zijn dochter een aantal dollarbiljetten had verscheurd. Nu nam dit systeem de taak van eventueel bezorgde ouders of familieleden over en het functioneerde snel en efficiënt, althans bezien vanuit het standpunt van het sanatorium en zijn public relations.
Het zal uit deze beschrijvingen wel duidelijk zijn met welk een voortvarendheid en dadendrang het personeel van Upper Cottage, gesteund door de personeelsleden van de verschillende afdelingen, de patiënten in hun volledige passiviteit gevangen hield. Het lijkt me een goed voorbeeld van de wijze waarop het gevoel van competentie van psychotische mensen wordt ondermijnd, zodat er een toestand van welhaast volledige verlamming van ik-functies optreedt met de daaraan gepaard gaande volslagen afhankelijkheid jegens de verschillende verzorgers en jegens de kliniek in het algemeen. Dit fenomeen is door velen beschreven in termen als institutionalisering, ‘institutional dependency’, ‘institutional neurosis’ etc. Overigens is het goed dit verschijnsel niet te eenzijdig te belichten, want de schizofrene mensen van mijn afdeling wezen hun zelfstandigheid in alle opzichten van de hand en inviteerden met hun passief gedrag (geen poot uitsteken, is er een goede benaming voor) de verschillende verzorgers ook in hoge mate hun behoefte aan hulp bieden uit te leven. | |
[pagina 182]
| |
Het viel me op dat de hele verbouwing en stoffering zich voltrok zonder enige inspraak van de patiënten-bewoonsters van Upper Cottage en eigenlijk ook met voorbijzien van de specifieke wensen en behoeften van het verplegend personeel. Het hoofd van de huishoudelijke dienst beschouwde de afdeling kennelijk als een deel van haar grondbezit. Mijn mening werd zo nu en dan wel en passant gevraagd, maar het verplegend personeel, met name de hoofdzuster, werd in een dergelijk overleg nauwelijks betrokken. Men zou kunnen zeggen dat de afdeling als geheel als een onmondig kind werd beschouwd, dat de vernieuwing gelaten over zich liet komen. Hier trof mij het fenomeen van de gebrekkige zelfstandigheid van de afdeling als geheel en de paradox dat aan verpleegsters een grote mate van verantwoordelijkheid wordt gegeven, maar niet tevens de bevoegdheid wordt toegekend die verantwoordelijkheid ook werkelijk uit te oefenen. In feite waren ook de verpleegsters en de hele afdeling in handen van de verschillende ‘departementen’. De boekhoudkundige afdeling had alle geld in handen, de keuken zorgde voor aanvoer en bereiding van de voedingswaren en de huishoudelijke afdeling (al deze departementen waren in het hoofdgebouw gevestigd) voerde ook de boventoon waar het de schoonmaakwerkzaamheden op de afdeling betrof. De huishoudelijke afdeling had een aantal dienstmeisjes in dienst, waarvan sommigen reeds jarenlang in Chestnut Lodge werkzaam waren. Carol kon men moeilijk een dienstmeisje noemen. Ze was een oudere negervrouw en diende al vijfentwintig jaar in Chestnut Lodge. In feite was Carol een van de meest stabiliserende elementen onder het personeel. Ze kende de patiënten door en door en deze schenen Carol, die een wat schuwe maar vriendelijke vrouw was, te respecteren. Carol was dus wel als dienstmeisje aan Upper Cottage toegewezen, maar behoorde niet tot het ‘nursing-department’ dat vanuit het hoofdgebouw de personeelsvoorziening van de afdeling regelde. Al spoedig bleek mij dat Carols activiteiten zeer omvangrijk en belangrijk waren. Zij was het, die huiskamer, keuken, gangen en w.c.'s schoonhield. Zij waste de ramen, verzorgde het houtwerk, dweilde de vloeren en hield | |
[pagina 183]
| |
ook in samenwerking met de verpleegsters de kamers van de patiënten schoon. Ze maakte (ook in samenwerking met de verpleegsters) de bedden op, leegde de prullemanden etc. etc. Wanneer u zich op dit moment wat geïrriteerd begint af te vragen wat dit alles nu met de ‘schizofrenie’ of de psychiatrie te maken heeft, vraag ik u nog wat geduld te oefenen. Ik tracht als amateur-socioloog of antropoloog een bepaalde ‘cultuur’ te schetsen, hetgeen noodzakelijk is als uitgangssituatie voor mijn verdere verhaal, waarin ik de opbouw van het ‘therapeutisch milieu’ of de ‘therapeutische gemeenschap’ wil beschrijven. De observaties kwamen overigens niet zo geordend tot stand als ze nu, met behulp van mijn notities en herinnering, worden opgeschreven. Integendeel, veel van wat ik ontdekte openbaarde zich tijdens een fase waarin ik het personeel aanmoedigde een heel andere weg in te slaan. Dan doemden er telkens weerstanden op en bij het opsporen van de bronnen hiervan vermeerderden zich mijn waarnemingen en vergrootte zich mijn inzicht in de formele en informele structuur van de afdeling. De transacties tussen enerzijds de verpleegsters en broeders en anderzijds de patiënten op de afdeling kunnen verder het beeld completeren.
Er was een speciale verpleeghulp, een vrouw van middelbare leeftijd, die Leslie al jaren onder haar hoede had genomen. Ik noem haar voor het gemak maar de ‘moeder’ van Leslie en de wijze waarop ze haar taak uitoefende valt vrij gemakkelijk te omschrijven. Ze deed Leslie in het bad, waste haar, borstelde het weerbarstige haar, zette krulspelden in en wandelde met haar. Haar activiteiten werden het best gekarakteriseerd door Cathy, die mij eens alles bondig en helder uiteenzette in de enkele opmerking: ‘Mrs. Care thinks for us.’ Mrs. Care was inderdaad een schoolvoorbeeld van zorgen, doen en denken voor de patiënten, en in de relatie tot Leslie leefde ze zich volledig uit. Overigens werd ze daarin zeer gestimuleerd door Leslie zelf, die op onbeschrijfelijk handige wijze iedere manifestatie van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid in zichzelf bleek te kunnen onderdrukken en zulk een strategisch-knap afhan- | |
[pagina 184]
| |
kelijkheidsgedrag kon produceren, dat iedere verpleegster, verpleeghulp of broeder daar praktisch automatisch op reageerde met het overnemen van de verantwoordelijkheid. Een incident dat ik observeerde in de cafetaria geef ik als voorbeeld. ‘Leslie heeft haar maaltijd beëindigd en op het dienblad staan haar leeggegeten bord, kopjes en bestek. De toeziende broeder zit naast haar. Ze staat op haar karakteristieke wijze op. Tijdens dit opstaan schuift ze met haar linkerhand het dienblad bijna ongemerkt in de richting van de naast haar zittende broeder. Deze pakt automatisch het naar hem toegeschoven blad in zijn handen, staat op en brengt het naar het daarvoor bestemde karretje. Leslie wandelt ondertussen als een “grande dame” op verveelde wijze de eetzaal uit, waarna de broeder haar volgt.’ Dit is een zeer knap uitgevoerde manoeuvre.
Zoals Leslie geheel ‘in beheer’ was genomen door Mrs. Care, zo werd Sylvia op een speciale wijze verzorgd door Mrs. Fee, die hoofdzakelijk nachtdienst deed en haar zo bij het wekken, kleden, sorteren van kleding en wassen in ruime mate kon assisteren. Ook werd zij vaak overdag door Mrs. Fee meegenomen om een uitstapje te maken en Sylvia was duidelijk zeer aan haar gehecht. Zowel haar psychoanalyticus als Mrs. Fee werden vaak door Sylvia begroet met de woorden: ‘Ride in a car, if at all possible,’ of ‘Peppermint-candy, if at all possible,’ een tweetal uitdrukkingen waarin ze haar behoefte om passief rondgereden te worden en snoepgoed te krijgen kernachtig wist uit te drukken. De verzorgende, bemoederende handelingen van Mrs. Care en Mrs. Fee bleken slechts dramatische voorbeelden van wat zich over de gehele linie tussen het verplegend personeel en de patiënten afspeelde. De organisatie van uitstapjes naar het openluchttheater of de bioscoop waren hiervan zeer sprekende bewijzen. In de kleine kamer van de hoofdzuster waren twee telefoons opgesteld, waarvan de ene de communicatie met de verschillende afdelingen onderhield en de andere die met de buitenwereld. Over het algemeen nam de hoofdzuster deze telefoons aan en er bestond een ‘regel’ dat patiënten | |
[pagina 185]
| |
nooit een telefoon mochten aanraken. De bestelling van kaartjes voor bioscoop of theater werd door de hoofdzuster per telefoon aan een der leidsters van de arbeidstherapie doorgegeven en tevens reserveerde de hoofdzuster de auto van Chestnut Lodge.
De verbouwing kwam spoedig gereed en ik organiseerde een reeks vergaderingen met het verplegend personeel teneinde hen voor te lichten over schizofrene ontwikkelingswijzen. Ik toonde met veel voorbeelden aan dat ik hen geëngageerd zag in transacties die ik als ‘moeder-kind’, ‘sterk-zwak’, ‘gezond-ziek’ trachtte te omschrijven. Ik stalde mijn literatuurkennis over het syndroom van de ‘institutional dependency’ uit, sprak over het merkwaardige feit dat het merendeel van de patiënten iedere verantwoordelijkheid en zelfstandigheid van de hand wees, en hoe het doen-en-denken-voor-de-ander de patiënten steeds verder ingroef in de rol van hulpeloos invaliden. Ik trachtte het personeel de betekenis van het rolbegrip nader uiteen te zetten en wees op de mogelijkheid, dat het gedrag van ‘een gek, die niets kan en voor zijn daden niet verantwoordelijk gesteld kan worden’ een rol kan worden waartoe een mens zijn toevlucht kan zoeken, een rol als bron van veiligheid, die tegelijkertijd telkenmale wordt bevestigd in de heersende organisatie. Ik sprak ook over het op zichzelf al onbegrijpelijke geringe gevoel van zelfvertrouwen, dat ieder schizofreen mens voor de opgaven en taken van zijn leven terug doet vluchten. Als voorbeeld schilderde ik het lot van een van een lichamelijke ziekte herstellende mens, die door al te bereidwillige en hulpvaardige zusters gedwongen wordt plat op zijn rug te blijven liggen en die iedere taak uit handen wordt genomen. Hoe hier spieren atrofiëren en het proces van de reconvalescentie en rehabilitatie in zijn tegendeel verkeert en tot volstrekte passiviteit en invaliditeit wordt.
De staf luisterde aandachtig naar mijn uiteenzettingen, maar de beide jonge broeders weigerden met zoveel woorden iedere samenwerking aan een nieuwe aanpak. Ik reageerde vrij emotioneel en ontsloeg hen allebei. Het | |
[pagina 186]
| |
hoofd van het ‘nursing department’ accepteerde tot mijn verwondering dit zeer positief. In feite had ik n.l. niet de bevoegdheid personeel aan te nemen of te ontslaan. Nadat twee nieuwe personeelsleden waren aangesteld, stelde ik voor om de door mij geboden theoretische inzichten in praktijk te brengen. Vanaf dat moment werd de chaos compleet. | |
1. De reactie van het verplegend personeelDeze kan het best worden omschreven als groeiende rolverwarring. Omdat alle stafleden nu gedwongen werden zich tijdens iedere transactie af te vragen, in welke mate de patiënt de verantwoordelijkheid aan hen overdroeg en in welke mate zij de verantwoordelijkheid in handen namen, raakten zij in een staat van grote onzekerheid. Ik liep voortdurend door Upper Cottage en onderwees hen ‘on the spot’, maar ondanks mijn steun en aanmoediging werd hun angst steeds groter. Voor hen was de rol van verpleegster synoniem met zorgen-en-denken-voor, en het afstand doen van deze gedragspatronen wekte in hen het gevoel van verlies van professionele identiteit. Herhaaldelijk kwamen ze naar mij toe met de vraag: ‘Wat kunnen wij doen? Ik weet niet meer wat ik moet doen.’ Zij ontwikkelden sterk negatieve gevoelens jegens mij en in plaats van geleidelijk terug te treden en de patiënten aan te moedigen een zekere verantwoordelijkheid, hoe gering ook, over te nemen, trokken velen zich terug, kennelijk met de bedoeling het experiment volledig in het water te laten vallen. Daarbij vreesden zij al spoedig ontslagen te zullen worden. Tijdens de frequent gehouden vergaderingen met het verplegend personeel (bijeenkomsten die zich later tot een vorm van groepstherapie ontwikkelden) lichtten zij deze angst nader toe. Zij voelden zich zo bedreigd in hun professionele identiteit, het verliezen van hun oude rol was zo'n ondermijnende ervaring, dat zij zichzelf en hun functie tijdelijk als zinloos ervoeren. Daarbij formuleerden zij de gedachte dat, indien een dergelijke aanpak tot werkelijke zelfstandigheid en verantwoordelijkheid bij de patiënten zou voeren en mijn inzichten juist zouden zijn, het aantal verpleegsters spoedig tot de helft zou kunnen worden gereduceerd. Ik meende dat deze angst voor ‘ontslag’ vóór alles te maken | |
[pagina 187]
| |
had met hun intense rolverwarring tijdens een fase, waarin een nieuw rolgedrag moest worden opgebouwd, dat hen in staat zou stellen tot een nieuwe zingeving aan hun beroep. | |
2. De reactie van de patiëntenDe bewoonsters van Upper Cottage maakten het het verplegend personeel in deze beginfase in het geheel niet gemakkelijker. Nu zij herhaaldelijk: ‘I think you can do this for yourself’ beluisterden, ontstond ook bij hen angst, want ook hun rol, samengesteld uit gedragingen die men als ‘gek’, ‘hulpeloos’, ‘onverantwoordelijk’, ‘invalide’ en ‘incompetent’ zou kunnen omschrijven, werd bedreigd. Deze rol was ook hun veiligheid en in hun angst wierpen zij zich fanatiek in een welhaast nog regressiever en passiever gedrag. Een aantal van hen, waaronder in het bijzonder Leslie, werd incontinent voor ontlasting en urine. Vooral Leslie begon haar ontlasting in bed te doen, een gewoonte die zij klaarblijkelijk al enige jaren overboord had gezet. Een voorbeeld van Leslies gedrag. ‘Er wordt besloten dat Mrs. Care Leslie niet meer in het bad zal doen, maar nog wel zal helpen met ontkleden. Men dient haar zeep en washandje te geven en daarna de badkamer te verlaten en de deur achter zich te sluiten. Na enige ogenblikken horen mensen, die langs Upper Cottage lopen, Leslie luidkeels uit het raam schreeuwen: “Is there nobody to wash me anymore?”’
Een ander voorbeeld van de ontstane situatie is een beschrijving die door een van de verpleegsters werd gegeven. Er werd besloten een kleine openluchtmaaltijd op het terras te organiseren en de verpleegster schrijft hierover: ‘Afgesproken werd dat de patiënten een maaltijd in de openlucht, achter Upper Cottage, zelf zouden bereiden. Sylvia nam onmiddellijk de stoelen op en zette ze op het terras. Isabel zag de grill en begon te schreeuwen over een politieagent mijnheer Grill. Julia zei dat ze geen kracht genoeg had om te helpen. Iemand gooide een pot met bonen op de grond. Netty maakte de hamburgers klaar en Isabel ging er direct mee smijten. Ze wierp ze in de lucht | |
[pagina 188]
| |
en ving ze weer op. Cathy roerde in de pot met bonen. Leslie en Netty schreeuwden “moord” en Isabel gaf ondertussen rauwe uien door. Cathy vroeg Leslie met haar vingers uit de sla te blijven en Phyllis zei: “Leslie, als jij klaar bent met eten, is de rest van ons verhongerd.” Leslie maakte daarna aanstalten om thee over de sla te schenken, maar Cathy wist dit te verhinderen. Leslie at toen een rauwe ui op. Julia stond er maar wat bij en wreef over haar gezicht. | |
Het ‘werkprogramma’Na enige vergaderingen werd overeengekomen de patiënten te vragen de gehele bungalow zelf schoon te maken. Niet alleen werden zij verplicht hun eigen kamer bij te houden en hun eigen bedden op te maken, maar ook kwamen de verschillende delen van het huis onder de verantwoordelijkheid van daartoe aangewezen patiënten, die deze ‘banen’ bij toerbeurt zouden verrichten. Aan Carol, de dienstbode, werd gevraagd te ‘assisteren’, maar het werk niet meer zelf te doen. Tegelijkertijd werd tot een dagelijkse community-meeting besloten, die van negen tot tien uur 's morgens duurde en gehouden werd in de huiskamer. Alle patiënten, het verplegend personeel (personeelsleden van de overige ‘shifts’ bij toerbeurt) en de dienstbode waren daarbij aanwezig. De voorkomende moeilijkheden werden op deze vergadering besproken. Om tien uur werd iedereen geacht aan zijn schoonmaaktaak te beginnen. Het spreekt vanzelf dat dit eerste onderdeel van het werk-programma in de aanvang op enorme moeilijkheden stuitte. De patiënten weigerden een hand uit te steken en toon- | |
[pagina 189]
| |
den op de meest bizarre wijze, tot welke graad van onvermogen (en onwil) ze waren vervallen. Het verplegend personeel voelde zich verlamd, woedend en gefrustreerd. Het geloofde absoluut niet dat deze werkzaamheden door patiënten konden worden overgenomen, en het werd gaandeweg duidelijker dat het zelf een groot deel van deze activiteiten ook niet uit handen wilde geven. Om alles nog wat moeilijker te maken vroeg ik degenen, die nog steeds witte uniformen droegen, deze uit te trekken en van nu af aan hun taak te verrichten in normale kleding. Of dit ‘ondersteunende maatregelen’ waren valt achteraf te bezien, want het personeel, nog steeds ten prooi aan verwarring, angst en woede, voelde zich door dit alles (schoonmaakwerk, community-meeting, het witte uniform) steeds onzekerder worden. Daarbij introduceerde ik de hervormingen niet erg democratisch. In feite dicteerde ik ze. De moeilijkheden waren bij tijden zo groot, dat het gezamenlijk personeel (buiten mijn weten) een tweetal vergaderingen belegde, waarin men in alle ernst overwoog en bloc ontslag te nemen en overplaatsing naar een andere afdeling aan te vragen. Men stelde mij (gelukkig) van deze plannen niet op de hoogte. Een observatie uit de beginfase geeft de strijd goed weer. ‘Leslie heeft tot taak de huiskamer schoon te maken. Zij staat midden in de kamer met de stoffer in de hand en draait er als een kind omheen. Mrs. Care staat naast haar en moedigt haar zonder veel overtuiging aan. Leslie duwt de stoffer steeds in Mrs. Cares handen en de laatste tracht de stoffer opnieuw aan Leslie terug te geven. Mrs. Care voelt zich duidelijk doodongelukkig en men vertelt mij, dat zij de laatste tijd zeer depressief is geworden.’
Tijdens een gesprek dat ik na verloop van tijd met alle personeelsleden afzonderlijk had, vertelde Mrs. Care mij er meer over. ‘O ja, ik hoopte dat u ontmoedigd zou raken en het op zou geven. Ik stond met Leslie in de woonkamer en ze had de dweil in haar handen. Ze begon aan haar schoonmaakbaan. | |
[pagina 190]
| |
beheersen om de dweil niet uit haar handen te nemen en het zelf te doen. Ja, ik haatte u. Deze beschrijving zegt naar mijn gevoel meer dan vele pagina's theorie. Mrs. Care vertelde me bij deze gelegenheid nog veel meer dat van groot belang lijkt. Voordat zij op drieënveertigjarige leeftijd verpleeghulp in Chestnut Lodge werd, verzorgde ze haar man en twee dochters. De oudste liep van huis weg, min of meer geschaakt door haar jonge echtgenoot, en Mrs. Care was hierover zeer depressief. Zij vertelde me dat ze haar jongste dochter niet los wilde laten, en gaf een groot aantal voorbeelden waaruit haar overbezorgd zich vastklampen aan deze dochter duidelijk werd. Ze zou de dochter nooit hebben toegestaan zelf eens eten te bereiden en vertelde me dat haar dochter nog op oudere leeftijd haar jurk door haar moeder liet dichtknopen en de veters van haar schoenen dicht liet rijgen. Ondanks deze ‘verwenning’ lukte het ook de jongere dochter uit huis weg te komen en een huwelijk aan te gaan, waarna Mrs. Care opnieuw zeer depressief werd en meende alle zin in het leven te hebben verloren. Op dat moment ontstond haar verlangen verpleeghulp te worden en ze vertelde hoe zij reeds de eerste dag op de vierde verdieping van het hoofdgebouw haar taak begon. ‘Ik herinner me dat ik als eerste patiënt Leslie zag die in de hoek stond en huilde. Toen kwam dat gevoel weer over me, dat ik voor haar een moeder kon zijn. Ik herinner me zelfs dat ik dacht: Nu heb je toch weer een dochter. Vanaf dat moment heb ik altijd voor Leslie gezorgd.’ | |
[pagina 191]
| |
Ik heb van deze uitspraak van mevrouw Care meer geleerd over de betekenis van een goede integratie tussen individuele psychotherapie en de vorming van een therapeutisch milieu (en dat betekent in het bijzonder de vorming en training van een groep medewerkers die we voorlopig maar psychiatrische verpleegsters en broeders zullen blijven noemen) dan van alle theoretische bespiegelingen in boeken die ik over dit onderwerp heb gelezen. Stelt u zich de situatie eens voor. Een briljant psychoanalyticus, wiens publikaties hem wereldberoemd hadden gemaakt en waarin Leslie en zijn werk met haar een belangrijke rol speelden, ziet zijn patiënte gedurende tien jaar viermaal per week en interpreteert wat er zich in haar en tussen hen beiden afspeelt. Hij hoopt dat ze zichzelf wordt, zich differentieert uit de voedingsbodem van hun verstandhouding en de kracht vindt tot de opbouw van haar eigen zelfstandigheid. En terzelfdertijd, praktisch onder zijn neus, werkt Mrs. Care gedurende de overige 23 uur van de dag in tegengestelde richting. Hun beider band is een soort symbiose, maar van een kwaliteit die we statisch en pathologisch moeten noemen. Het moet heel veel lijken op wat Leslie vroeger met een van haar ouderfiguren heeft meegemaakt, het drama van een zich angstig aan elkaar vastklampen van moeder en kind, een relatie die iedere groei afremt of ongedaan maakt. De worsteling die mevrouw Care mij beschreef, leek slechts kwantitatief groter dan wat ik überhaupt om me heen bij de verpleegsters zag gebeuren. Juist in deze fase, waarin nieuwere, groeibevorderende relatievormen werden gezocht, begon op te lichten wat de auteur Lipsitt eens heeft genoemd ‘the conspiracy of symbiotic interdependent relationships, which destroy both the staff's and the patient's opportunity for growth and development of autonomy’.Ga naar eind1 Tot mijn verbazing bleek Carol, deze oudere, wijze vrouw, zeer wel in staat mijn raadgevingen op de juiste manier te interpreteren en zij veranderde, uiteraard met vallen en opstaan, haar rol van dienstbode - die alles voor iedereen doet - in die van opvoedster en onderwijzeres. Maar ook Carol ging tengevolge daarvan door een fase van duidelijke rolverwarring heen. | |
[pagina 192]
| |
Zij was een der oudsten van de twaalf ‘coloured maids’ en hoorde tot die groep. Deze mensen aten met elkaar en verdienden een bepaald salaris. Nu Carol het werk niet meer op dezelfde wijze mocht doen en geleidelijk ‘psychiatric aide’ werd, begon zij deel uit te maken van de groep verplegend personeel. Dit vormde voor haar een duidelijke bedreiging, want haar collega's keken er haar op aan. Ze verloor het contact met haar groep en dus haar veiligheid. Het duurde niet lang of ze werd depressief en stelde het probleem aan de orde. Toen bleek tot mijn verrassing dat Carol vijftien jaar geleden het verzoek had gedaan te worden gepromoveerd tot psychiatrische verpleeghulp. Dit was geweigerd. Zij had het verzoek niet opnieuw durven doen, maar met mijn ondersteuning lukte het dit keer. Carol werd geaccepteerd als lid van het ‘nursing department’ en gepromoveerd van ‘maid’ tot ‘psychiatric aide’. Enkele observaties van Carol vermeld ik hier. Ze vertelde me hoe enorm bezorgd de patiënten in de beginfase waren voor het welzijn van de staf en voor de angst die de verschillende verpleegsters toonden. Zo zei Cathy, toen ze de conferentieruimte op de zolder aan het schoonmaken was, tot Carol: ‘If I do this job well, you will be fired.’ Op deze afdeling, waar ik voortdurend getroffen werd door het aanwezig zijn van statisch en pathologisch symbiotische banden tussen de ‘zusters’ en de ‘chronische schizofreen’, werd dus ook door de ‘kinderen’ de angst ervaren dat ‘moeder’ als nutteloos terzijde zou worden geschoven. In vele opzichten was de waarneming van Cathy juist en deze opmerkingen werden ook door andere patiënten gemaakt. Er was, zoals ik reeds vermeldde, inderdaad bij het verplegend personeel een duidelijke angst voor ontslag aanwezig, de angst overbodig en zinloos te worden. Het leek opnieuw een herhaling van wat zich in de originele familiesituatie tussen de toekomstige schizofreen en een van zijn ouderfiguren had voorgedaan, zoals dat zo vaak in de literatuur beschreven werd. De community-meeting in de ochtend was gedurende deze hele intens verwarde periode een bijzonder gespannen affaire. Er bestond een enorme woede bij beide partijen en vaak waren er langdurige stiltes. | |
[pagina 193]
| |
Het verplegend personeel voelde zich bijzonder onwennig nu het de veiligheid van de witte uniform had verloren. De gediplomeerde verpleegster vertelde mij later: ‘Voor mij was het witte uniform de bekroning van mijn carrière. Ik had er mijn opleiding voor gevolgd en mijn diploma voor gekregen. Toen u ons vroeg om dat witte uniform uit te trekken en in gewone kleren te komen, dacht ik: Heb ik daar nu al die jaren voor gewerkt?’Ga naar eind2 Ondertussen werd het werkprogramma geleidelijk uitgebreid. Teneinde dit wat ordelijk weer te geven verdeel ik de werkzaamheden in de categorieën die ik reeds eerder beschreef. | |
De maaltijdenEen van de patiënten stelde met assistentie en onder leiding van de hoofdzuster de lijst van benodigde voedingswaren samen en dit alles werd door de patiënten zelf uit de keuken van het hoofdgebouw gehaald. Na veel moeite lukte het in plaats van klaargemaakte snacks voor de avonduren (uit de keuken) een bedrag aan geld te krijgen en van nu af aan stelden de patiënten zelf vast wat ze in de late avonduren wilden eten. Ze kochten dan deze voedingswaren overdag of 's avonds in het dorpje Rockville en bereidden ze op de afdeling. Tijdens het tweede jaar kwam op initiatief van een van de broeders een gezamenlijk ontbijt op de afdeling op zaterdagochtend tot stand. Voedingswaren werden ingekocht, het ontbijt werd door de patiënten zelf bereid en de tafel gedekt. Ook werden regelmatig maaltijden op de afdeling georganiseerd. Deze gezamenlijke maaltijd op de afdeling werd door iedereen meegemaakt en vormde een goede gelegenheid om over te gaan tot onderwijs in tafelmanieren. | |
De kledingDe patiënten zorgden zelf voor hun vuile ondergoed en voor de nodige herstelwerkzaamheden. Schoon gewassen goed werd door henzelf gesorteerd en in de kast gelegd. Een groot aantal patiënten begon het eigen ondergoed zelf te wassen en tijdens een fase gedurende het tweede jaar, | |
[pagina 194]
| |
waarbij het moreel tot ongekende hoogten was gestegen, werd overgegaan tot de aanschaf van een automatische was- en droogmachine, die op de afdeling werd geplaatst. De patiënten werd geleerd deze te bedienen en onder leiding van een van de zusters werd van nu af aan al het ondergoed op de afdeling zelf gewassen en gedroogd. Door nauwlettend toe te zien werd voorkomen dat een aantal patiënten de machine onklaar maakte, een te verwachten en doorzichtige strategie die ons ervan had moeten overtuigen dat onze pogingen op niets zouden uitlopen. Interessant was het waar te nemen dat het experiment met de wasmachine op de andere afdelingen niet au sérieux werd genomen, omdat men er daar vast van overtuigd was dat geen van de patiënten in Upper Cottage een dergelijke machine zou kunnen bedienen en zo'n werktuig in de kortst mogelijke tijd onklaar zou worden gemaakt. Dit gebeurde niet. De patiënten kregen geld en vertrokken naar het dorpje Rockville of naar Washington, teneinde hun kleding zelf uit te zoeken en de financiële transactie te volvoeren. Natuurlijk speelden zich in vele winkels van Rockville dramatische tonelen af, waarover ik niet in details zal treden. | |
Het geldHet zakgeld, eens met grote toewijding beheerd door Mrs. Smith van het ‘house-keeping department’, werd aan haar goede zorgen onttrokken. Deze Mrs. Smith, die jarenlang met zoveel ijver had gewerkt, was door deze maatregel zeer gegriefd en ondanks al mijn verklaringen ‘dat het toch zo goed was voor de mensen’, heeft ze het mij nooit vergeven. Een van de patiënten werd secretaresse van de afdeling en verzorgde na veel leiding en supervisie van de hoofdzuster de gehele administratie van de zakgelden. De tonelen die zich afspeelden toen de bewoonsters van Upper Cottage hun zakgeld in dollarbiljetten in handen kregen, zijn met geen pen te beschrijven. Phyllis wierp ze onmiddellijk in het toilet, Leslie verscheurde ze en Julia legde dromerig al haar geld op de toonbank van de kiosk teneinde er één reep chocolade voor te kopen. Niemand, uitgezonderd Cathy, wist meer met geld om te gaan, noch bereid te zijn te rekenen en te letten op de hoeveelheid wisselgeld. De patiënten werden gedwongen tasjes en portemonnaies te | |
[pagina 195]
| |
kopen en deze verdwenen als sneeuw voor de zon. Het personeel moest zich maandenlang inspannen om Julia te leren wat ze met een dollarbiljet kon doen, en Leslie heeft gedurende maanden geen snoepgoed kunnen eten, omdat ze al haar zakgeld met wellust verscheurde.
Bij de schoonmaakwerkzaamheden ontstonden verschillende moeilijkheden. Twee belangrijke weerstandsbronnen werden al aangeduid, de verpleegsters en de patiënten. Maar er waren er meer - en ik wil ze één voor één noemen. Hierbij zal een punt naar voren komen dat van groot belang lijkt voor een ieder, die zich bezighoudt met het vormen van een z.g. ‘therapeutic community’ in een voor de rest nog vrij traditioneel georganiseerde psychiatrische inrichting. Een dergelijke poging tot nieuwe organisatie heeft talloze repercussies ten gevolge voor de rest van de inrichting en ze is als een steen die men meent in het water te kunnen gooien zonder dat er kringen ontstaan.
1. In de aanvang van ons programma waren de leidsters van het house-keeping department vriendelijk geïnteresseerd en toonden zij een zekere sympathieke bewogenheid voor mijn enthousiasme en het eveneens groeiend enthousiasme van het verplegend personeel. Ze hadden meer een houding van tolerante afwachting met het onderliggend motief ‘dat de zaak uiteindelijk wel in elkaar zou klappen’. Maar al spoedig kwamen er moeilijkheden, vooral toen bleek dat de afdeling gaandeweg ernstig vervuilde. De patiënten trachtten wanhopig aan hun taken te ontkomen en het verplegend personeel, inclusief Carol, kon zich slechts met veel moeite beheersen om deze taken niet over te nemen. Het gevolg was een volstrekt vacuüm en een totale vervuiling van de afdeling. Het toeval wilde dat tijdens zo'n fase van vervuiling de leidster van de huishoudelijke afdeling een inspectietocht hield, vergezeld van een inspectrice, belast met het toezicht op de hygiënische toestanden in ziekenhuizen en dus ook in psychiatrische inrichtingen. Men zou haar in Nederland vermoedelijk een lid van het departement van volksgezondheid noemen. De gevolgen bleven niet uit en het zal u niet verbazen dat ze bijna desastreus werden voor | |
[pagina 196]
| |
ons programma. De inspectrice was gealarmeerd, toonde geen enkele kennis en inzicht in het werk van Maxwell Jones (ik neem aan dat dit ook in Nederland wel voor zal komen) en schreef een bijzonder ongunstig rapport aan de directeur van Chestnut Lodge, waarin zij met name wees op de ‘heersende toestanden in een afdeling genaamd “Upper Cottage”.’ Hiermee was een ernstig incident ontstaan, want de toekomst van deze particuliere psychiatrische inrichting (ook al werd ze dan psychoanalytic sanatorium genoemd) hing af van het verlenen van een vergunning en dit hing weer af van een inspectrice van het ziekenhuiswezen! In algemene ziekenhuizen bestaan natuurlijk vele hygiënische voorschriften en aangezien psychiatrische inrichtingen nog altijd ‘ziekenhuizen’ worden genoemd, dienen ze in principe aan dezelfde voorschriften te voldoen. Tot mijn verbazing leerde ik hier in de praktijk hoe de borden waarvan Leslie, Cathy en anderen aten, na afloop van de maaltijd gesteriliseerd dienden te worden. Alsof ‘schizofrenie’ een soort ‘besmettelijke ziekte’ was! Het spreekt vanzelf dat mijn pleidooi bij de directeur van Chestnut Lodge weinig succes had. Hij zag het gevaar dat de vergunning voor zijn gehele kliniek zou worden ingetrokken. Wij waren gevangen in een cultuur die ‘instituten’ kende met wetten en regels welke gelden voor ziekenhuizen. Zo stond een inspectrice op het punt mijn ‘therapeutische gemeenschap’ een voortijdig einde te bezorgen. Spoedig kwam het bericht dat de huishoudelijke afdeling van plan was een aantal dienstbodes in de richting van Upper Cottage te zenden teneinde de vervuiling kordaat aan te pakken. Het verplegend personeel, in dit stadium van een verrassend hoog moreel, schaarde zich met een grote solidariteit rondom de ‘leider’ en wij bespraken de opgetreden crisis in een aantal spoedvergaderingen. In de community-meeting zagen onze schizofrene bewoonsters de ontstane crisis met nauw verholen plezier aan en zij gaven duidelijk te kennen dat zij meenden het pleit gewonnen te hebben. De sfeer van de om mij heen geschaarde ‘opvoeders’ toonde op dit moment de mentaliteit van een paranoide groepsvorming, die de buitenwereld als een | |
[pagina 197]
| |
dreigende belager van zich af trachtte te houden. Tenslotte kwam er een vrij eenvoudige oplossing tot stand. Het verplegend personeel maakte zelf het hele huis schoon en wij vroegen de huishoudelijke afdeling regelmatig te inspecteren. Met dit blijk van onze medewerking was iedereen verzoend en de ‘vergunning’ van het ziekenhuis is daarna niet meer in gevaar geweest.
2. Ik ben bezig aan de opsomming van wat ik voorlopig maar weerstandsbronnen heb genoemd. Als tweede moeten daarbij vermeld worden de tuinman en zijn personeel. Van de verschillende afdelingen van Chestnut Lodge die in het voorafgaande werden genoemd is nog geen aandacht besteeds aan die welke in Chestnut Lodge de groundskeeping department werd genoemd. Chestnut Lodge bestond uit een hoofdgebouw en een drietal villa's die op vrij grote afstand van elkaar lagen, het land er omheen, fraai onderhouden grasgazons en geboomte, een openluchtzwembad, een gebouw voor arbeidstherapie en moestuinen. Voor het onderhoud van dit alles, in het bijzonder de tuinen, zorgde Willy, die dit reeds vijfentwintig jaar met grote toewijding deed. Hij werd meestal geassisteerd door losse arbeidskrachten die hij in het dorpje Rockville huurde. Willy werd een weerstandsbron. Als onderdeel van ons programma stelde ik vast dat het om Upper Cottage gelegen gebied verklaard zou worden tot ‘onze’ tuin. Daarmee werden de patiënten niet alleen verantwoordelijk voor hun huis, maar ook voor de tuin er omheen. Dit werd uitvoerig met Willy besproken, die er wel oren naar had, maar in de afgelopen vijfentwintig jaar uiteraard weleens eerder met pogingen tot vernieuwing in aanraking was gekomen. Het was tijdens de herfst, toen de eerste schizofrene patiënten van Upper Cottage onder supervisie en aanmoediging van het verplegend personeel de bladeren van de kastanjebomen van het uitgestrekte grasgazon gingen harken. Spoedig kreeg deze groep van in het begin sterk tegenstribbelende werkers de naam van de ‘Hollandse bladharkploeg’ en voorzover ik het kon overzien had alleen Sylvia er plezier in. In plaats van ‘Medische behandeling, als 't even kan,’ zei ze nu vaak: ‘Bladeren harken, als 't even kan.’ Ik wil niet opnieuw in details beschrijven wat de schizo- | |
[pagina 198]
| |
frene patiënten op dit grasveld aan woedeaanvallen en capriolen ten beste gaven. Wanneer de tweeëntwintig psychoanalytische collegae deze ‘Hollandse bladharkploeg’ aanschouwden, geleid door in het begin nog maar matig enthousiast verplegend personeel, was uiteraard de spot niet van de lucht. De zaken werden echter wat moeilijk in de winter, toen als een van de taken het ruimen van sneeuw en schoonmaken van de paden aan de orde kwam. Al spoedig werd ‘onze tuin’ (of zoals hij genoemd werd ‘our land’) betreden door een aantal helpers van Willy, die met schoppen gewapend aan het werk gingen. Een observatie van een der verpleegsters geeft aan wat er toen gebeurde: ‘Ik zag hoe de hoofdverpleegster uit Upper Cottage kwam aanrennen. Ze riep naar hem: “Dit is onze grond.” De tuinman scheen er niets van te begrijpen en zei: “Maar, zuster, ik moet mijn werk doen.” De hoofdverpleegster vroeg hem toen haar de schop te geven, maar dat weigerde hij.’ Daar staan ze dan, op een winterse ochtend, tegenover elkaar. Een verbijsterde neger die zijn werk komt doen, en een hoofdzuster die hem zijn schop en zijn werk tracht te ontnemen. Toen wij dit incident nader onder de loep namen bleek, dat Willy zich ook bij andere werkzaamheden in de tuin weinig van ons programma aantrok. ‘Our land’ was gedurende vijfentwintig jaar ‘his land’ geweest en het is me in al die tijd niet gelukt hem tot andere gedachten te brengen. Het incident leerde ons overigens veel meer. Deze sneeuwruimer was inderdaad in de meest letterlijke zin aan het vechten voor zijn brood. Ik begon te begrijpen dat er alle reden is om aan te nemen, dat in een goed georganiseerde ‘therapeutic community’ een grote hoeveelheid personeel van een psychiatrische inrichting inderdaad overbodig wordt en daarmee op straat staat. Ik zal dit punt hier niet verder uitwerken, maar deze overtuiging als stelling aan u voorleggen. Willy is, zoals ik reeds zei, nimmer geweken voor de behoefte van de afdeling meer autonoom te worden. Gedurende vier jaar heeft hij regelmatig met zijn grasmaaima- | |
[pagina 199]
| |
chine het door ons gemaaide gras nog eens dunnetjes overgedaan en geen van mijn protesten heeft daar ooit iets aan kunnen veranderen. Maar als ik hem ontmoette, heeft hij me steeds van zijn sympathie voor wat ik ‘met die arme mensen aan het doen was’ willen overtuigen.
Ik beschreef twee voorbeelden van weerstand tegen de organisatie van een therapeutisch milieu: de vervuilingscrisis en Willy's onvermogen om een stuk van zijn werk aan anderen over te laten. Het ‘house-keeping department’ en het ‘groundskeeping department’ waren instituten van een ziekenhuisorganisatie die door haar groei tot taakverdeling moet geraken. Dit schijnt een noodzakelijk kenmerk te zijn van een bureaucratische organisatievorm, maar het zal duidelijk zijn dat ze de worsteling naar grotere zelfstandigheid en verantwoordelijkheid voor de patiënten niet bepaald bevorderde. Meer nog: men kan eruit aflezen hoe deze kleine afdeling om een zelfstandigheid vroeg die haar nauwelijks kon worden toegestaan. Naarmate Upper Cottage als geheel in zelfstandigheid groeide, namen de weerstanden bij de ‘departementen’ toe.
Het is verleidelijk om hier opnieuw over statisch-pathologisch-symbiotische banden te spreken, maar nu tussen de moeder-ziekenhuisorganisatie in haar geheel en de afdeling als haar kind, dat zo volkomen afhankelijk van departementale toevoer was geworden en daarmee in wezen zo onmondig. Een typisch voorbeeld van deze onmondigheid was ook het ontbreken van werktuigen, die zowel voor de tuin als voor de schoonmaak nodig waren.Ga naar eind3
3. Het nursing-department werd gevormd door een vrouwelijke ‘director of nursing’ die samen met haar assistenten de gehele organisatie van de personeelsvoorziening van de verschillende afdelingen van Chestnut Lodge beheerde. Hoewel de hoofdzusters van de verschillende afdelingen een stuk eigen organisatie voor hun rekening namen, was de overkoepelende organisatie in handen van de directrice. Ze zorgde voor de gehele salarisregeling en fungeerde tevens als consulent voor de hoofdzusters en gediplomeerde verpleegsters van de verschillende afdelingen. Daarnaast bestond haar taak in het geven van onderwijs, hoewel ik | |
[pagina 200]
| |
deze ‘in-service training’ als weinig indrukwekkend ervoer. Ik realiseer me dat ik op het punt sta dit departement als weerstandsbron te beschrijven. De waarheid gebiedt me te zeggen dat wij bij de opbouw van onze therapeutische gemeenschap in Upper Cottage niet de minste moeilijkheden hebben gehad met deze bijzonder progressieve directrice, die zeer snel tot de overtuiging kwam dat het experiment dat wij ondernamen volledig gesteund diende te worden. Het is in feite een bijzonder gelukkige vorm van samenwerking geworden. Het werk in Upper Cottage werd van meet af aan voorzien van de benaming ‘experiment’ en onder deze vlag verkreeg de afdeling ten aanzien van haar beleid inzake personeelsvoorziening spoedig een min of meer autonoom karakter.
De hoofdzuster van Upper Cottage had de volledige organisatie van het onder haar werkende personeel. Alle voorkomende conflicten onder het personeel werden in mijn aanwezigheid tijdens wekelijkse vergaderingen besproken. Het feit dat wij de conflicten onder het verplegend personeel op de afdeling zelf onder de loep namen, verleende aan de staf van Upper Cottage geleidelijk een grote mate van zelfstandigheid. Vakantieregelingen van broeders of verpleegsters werden op de afdeling onderling geregeld. Op de afdeling werkzame mannelijke en vrouwelijke verpleeghulpen (psychiatric aides) werden niet meer ‘uitgeleend’ aan andere afdelingen en het gevolg hiervan was dat er een veel grotere solidariteit en verbondenheid met de afdeling groeide. Ook werden de hoofdzuster en ik in de gelegenheid gesteld nieuw aan te stellen personeel zelf te selecteren en aan de vaste staf van Upper Cottage min of meer ter goedkeuring voor te stellen. De ‘director of nursing’ toonde een groot begrip voor ons streven. Telkens wanneer zij als consulent door een der stafleden werd geraadpleegd, was zij in staat te luisteren en daarna het probleem terug te verwijzen naar de afdeling met opmerkingen als: ‘Waarom bespreek je dit punt niet verder met je administrator?’ of: ‘Ik zou dit voorstel naar voren brengen in jullie volgende vergadering.’ | |
[pagina 201]
| |
Ook stond de ‘director of nursing’ mij toe mijn staf zelf op te leiden en zo gaf ze ook haar onderwijzende taak ten aanzien van het personeel van Upper Cottage uit handen. Na deze beschrijving van medewerking in plaats van tegenstand wil ik toch ook nog een bron van moeilijkheden vermelden die direct met het ‘nursing department’ in verband stond. Tijdens de avonduren bestond er in Chestnut Lodge het fenomeen van de ‘supervising nurse’. Dit was een soort hoofdzuster die in een kamertje in het hoofdgebouw zitting nam en wier taak het was regelmatig rondes over de verschillende afdelingen te doen en bij voorkomende moeilijkheden advies te geven. Het was dus een verpleegster die boven de partijen stond en niet tot een bepaalde afdeling behoorde. Ik vergat deze verpleegster, Mrs. Sycamore geheten, voor te lichten. Als Mrs. Sycamore 's avonds Upper Cottage binnenkwam, vond ze het personeel van de avonddienst meestal in de kamer van de hoofdzuster. Men stond in het algemeen op als ze binnentrad. Ze verwachtte en ontving dan een ‘rapport’ dat haar door het hoofd van de avonddienst mondeling werd gegeven. De verschillende patiënten passeerden de revue en Mrs. Sycamore gaf bij tijden aanwijzingen. Als een patiënt een agressieve opwindingstoestand vertoonde, moest Mrs. Sycamore geconsulteerd worden, die daarna óf de dienstdoende arts raadpleegde óf zelf bepaalde richtlijnen voorschreef. Mrs. Sycamore begon geleidelijk veranderingen te constateren tijdens haar bezoeken aan Upper Cottage. Ze trof de verpleegsters en verpleeghulpen niet meer aan in het ‘nursing office’, maar meestal in de huiskamer of buiten, bezig met een aantal activiteiten. Ook constateerde ze dat niemand meer opstond wanneer zij binnenkwam. Door het hoofd van de avonddienst werd ze regelmatig ‘Lou’ genoemd in plaats van, zoals vroeger, met Mrs. Sycamore te worden aangesproken. Ook viel het haar op dat haar niet meer spontaan ‘rapport’ werd gegeven. Wanneer zij vroeg hoe het op de afdeling ging, kreeg ze meestal ten antwoord dat men de zaken goed in de hand had en moest ze een beschrijving aanhoren van de verschillende activiteiten die voor die avond waren voorbereid. Soms kreeg ze in het ge- | |
[pagina 202]
| |
heel geen antwoord op haar vragen, omdat het verplegend personeel van Upper Cottage te druk bezig was en het werk niet wilden onderbreken. Dan werd ze gewoon met een armzwaai uitgenodigd mee te eten van de voor die avond bereide ‘snacks’. Een beschrijving van een verpleegster, behorende tot de avonddienst, geeft de ontstane situatie goed weer: ‘Gedurende een bepaalde tijd leunden we heel erg op het hoofd van de avonddienst, Mrs. Sycamore, als we moesten beslissen wat we zouden doen, en we vroegen haar om advies en dergelijke. Nu vallen we haar nog maar zelden met iets lastig, tenzij het om iets strikt medisch gaat. We voelden ons eerst tussen het programma en het hoofd van de dienst in zitten. Nu geldt in Upper Cottage als stelregel dat je er met je handen af moet blijven. Ik geloof dat het veel beter zou zijn geweest als u dit alles aan Mrs. Sycamore had uitgelegd in plaats dat zij het van ons te horen heeft gekregen. Maar tegelijk is er een veel meer ontspannen atmosfeer tussen de avondploeg en het hoofd daarvan ontstaan. Vroeger stond het hoofd op een voetstuk, nu is ze gewoon Lou. Mrs. Sycamore voelde zich nu inderdaad van haar troon gestoten en had er de grootste moeite mee deze nieuwe zelfstandigheid van de staf van Upper Cottage te accepteren. Zeer juist observeert de verpleegster dat ik deze conflicten had kunnen voorzien en wellicht verhelpen door Mrs. Sycamore uitvoerige voorlichting te geven. Dit had het ontstane rollenconflict zeker gunstig beïnvloed, terwijl nu de veranderde verhouding aanleiding gaf tot sterk rancuneuze gevoelens bij de supervisor, die hier bij herhaling van liet blijken. |
|