Wie is van hout...
(1971)–Jan Foudraine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Voor hen die mij deelgenoot hebben gemaakt van de diepte van hun wantrouwen en eenzaamheid | |
[pagina 9]
| |
InleidingU zult net als ik wel het gevoel van machteloosheid kennen dat je in een boekhandel kan overvallen. Je staat bij de afdeling ‘sociale wetenschappen’ en de titels komen in een stortvloed op je af: de mens zus en de mens zo... Het lijkt wel of iedereen die in deze tijd eens aan het nadenken is geslagen prompt een boek moet schrijven. Sociaal-psychologen, sociologen, pedagogen, andragogen - al de ‘gogen’ produceren het ene boek na het andere. Je haalt toch maar eens wat boeken uit de rij, bladert ze door, zet ze terug en meestal ga je dan maar met een kleine pocket en met een flinke kater de winkel uit. Ik vind dan altijd troost bij de gedachte dat je eigenlijk niet zo belezen hoeft te zijn en dat die rijen boeken echt niet zoveel origineels bevatten. Het is gewoon zo dat veel schrijvers precies hetzelfde zeggen of gewoon napraten wat anderen al gedebiteerd hebben. Natuurlijk is bij de nodige schrijvers ook de authentieke behoefte aanwezig om een bijdrage te leveren tot verandering. Vooral op het gebied van mensen in psychische nood moet er inderdaad nogal wat veranderd worden. We zitten tegen een enorme achterstand aan te kijken, niet zozeer in kennis, maar in de wijze waarop wij onze hulpverlening efficiënt en bekwaam kunnen organiseren. Waarmee ik meteen al bij de psychiaters, psychoanalytici, maatschappelijk werkers - kortom: de hulpverleners ben beland. Psychiaters schrijven heel veel. Sommige van hun boeken zijn leesbaar. Maar veel werk is gewoon niet te verteren. Dat geldt niet alleen voor de boeken, maar ook voor de overstelpende hoeveelheid artikelen in psychiatrische en psychoanalytische tijdschriften. En wat de leek waarschijnlijk niet weet: psychiaters kunnen elkaars publikaties ook niet altijd begrijpen. Dat komt niet alleen doordat veel psychiaters niet kunnen schrijven. Dat is geen schande. Hun vak bestaat (of zou moeten bestaan) uit verschrikkelijk goed luisteren naar wat gesproken wordt en onuitgesproken | |
[pagina 10]
| |
blijft, en op het juiste moment moeten ze iets kunnen zeggen. En dan nog: zo weinig mogelijk. Maar er is nog een andere reden waarom veel psychiatrische en psychoanalytische boeken en artikelen gewoon onleesbaar zijn. De schrijvers hebben de onweerstaanbare neiging op drift te gaan in abstracties, zich te verwijderen van hun concrete ervaringen met concrete mensen en met concrete situaties. Het gevolg is dat ze de mist in gaan met woorden over woorden, statements over statements over statements en zo worden ze onleesbaar. ‘Goed,’ zult u nu zeggen, ‘en jij wil proberen dit boek een vorm en inhoud te geven, die de lezer niet na tien, twintig bladzijden de moed ontnemen om nog verder te gaan. Je wil het begrijpelijk en mogelijk zelfs boeiend schrijven. En als het iets met de psychiatrie te maken heeft, mag ik dan eerst weten waarover het gaat. Trouwens, wie ben jij eigenlijk?’ Ik begin met de laatste vraag. Ik ben na zeven jaar studie in de medicijnen en vijf jaar specialisatie in de psychiatrie, psychiater geworden en daarna onmiddellijk uit Nederland vertrokken, omdat ik de kans kreeg staflid te worden van het psychoanalytisch sanatorium Chestnut Lodge in het dorpje Rockville (Maryland) in de V.S. Het was een van de meest progressieve psychiatrische centra van dat land. Ik heb er vier en een half jaar gewerkt en tegelijkertijd kreeg ik mijn vorming tot psychoanalyticus in Washington. Na mijn terugkeer in 1965 was ik gedurende twee en een half jaar werkzaam als ‘chef de clinique’ van het psychotherapeutisch centrum Stichting Veluweland in Ederveen. In die tijd schreef ik een deel van dit boek. Ik gooide het daarna in de kelder maar haalde het er na twee jaar weer uit, omdat ik dacht: ‘Waarom eigenlijk niet?’ Nu iets over de inhoud. Ik wil mijn eigen gang door de psychiatrie beschrijven, mijn ervaringen opgedaan in Amerika, mijn ontmoetingen met mensen die ‘schizofreen’ genoemd worden en wat ik van hen geleerd heb. ‘Avontuur in de psychiatrie’Ga naar eind1 zou een goede titel voor dit boek zijn geweest, maar Dennis Martin heeft die al gebruikt voor een studie waarin hij zijn pogingen een traditionele | |
[pagina 11]
| |
psychiatrische inrichting te hervormen beschrijft. ‘Essays over schizophrenie’Ga naar eind2 zou een andere mogelijkheid voor een titel zijn geweest. Maar deze is ook al gebruikt en daarbij zou ik hem bij nader inzien afgewezen hebben: hij klinkt mij te literair. Toch geven beide titels aan waar ik heen wil. Het is tot nu toe een lang avontuur geweest en ik heb me de afgelopen twaalf jaar verdiept in de problemen van mensen die het etiket ‘schizofreen’ dragen. ‘Verdiept’ betekent dat ik ze heb ontmoet en niet ‘bekeken’ of ‘onderzocht’. Ik ging al vroeg in mijn opleiding tot psychiater en psychotherapeut een relatie met hen aan en probeerde ze in deze vaak langdurige contacten te begrijpen. Ik kwam tot de ontdekking dat dat heel goed mogelijk was. Hoe ogenschijnlijk bizar, hoe absurd het gedrag ook was - het werd begrijpelijk in die vorm van menselijk engagement, die wij psychotherapie noemen. Ik ontdekte de graad van de gevoelsverwarring en deelde met mijn ‘patiënten’ soms jaren hun grondeloze eenzaamheid. Ik ontdekte de zin in hun ‘onzin’, de zin van waanideeën, hallucinaties, de afweer van ieder menselijk contact en het waarom werd me langzaam duidelijk, toen ik ging beseffen hoezeer zij hadden geleden in een jeugd waarin vader en moeder hen niet positief konden begeleiden, verstrikt als deze ouders zelf waren in hun onverwerkte conflicten met zichzelf en met elkaar. Ik ervoer in deze psychotherapeutische relaties dat ‘schizofrenen’ mensen waren zoals u en ik en niet ‘anders’, niet ‘oninvoelbaar’. Gewoon mensen in diepe existentiële nood en daarom... des te menselijker. ‘Much more simply human than otherwise,’ zoals de Amerikaanse psychiater Stack Sullivan het eens uitdrukte. De officiële psychiatrie, ook wel klinische psychiatrie genoemd, legde meer de nadruk op het ‘otherwise’, alsof de psychotische mens eigenlijk kwalitatief anders was en aan een ‘ziekte’ leed. Ik ontdekte dat dat laatste een waanidee was van veel psychiaters en heel wat hardnekkiger dan de z.g. waanideeën van de mensen die ik in de psychiatrische inrichtingen in Nederland en Amerika ontmoette. Kortom: ik kwam in verzet en verloor al spoedig ieder vertrouwen in de psychiatrie die mij in de boeken en ook door sommige leermeesters werd onderwezen. | |
[pagina 12]
| |
Ik kwam vooral in verzet tegen het plakken van etiketten op mensen-met-moeilijkheden en kreeg een regelrechte afkeer van het botaniseren van ‘geestes-ziektebeelden’. Ik meende dat termen als ‘neurotisch’, ‘psychotisch’, ‘schizofreen’, ‘psychopatisch’, ‘manisch-depressief’ en god-weet welke etiketten nog meer op mensen geplakt werden in ieder geval niets te maken hadden met een mysterieuze ziekte en evenmin met iets erfelijks. Geleidelijk aan, met behulp van de literatuur, mijn eigen psychoanalytische vorming, met vallen en opstaan ontwikkelde ik een stuk technische vaardigheid op het gebied van de psychotherapie en in het bijzonder op dat van de zg. ‘schizofrene’ mensen. Deze psychotherapeutische ervaringen vormen de achtergrond van dit boek. Vooral in Amerika richtte mijn belangstelling zich op de psychiatrische inrichting als geheel, het sociale systeem van wat de socioloog Caudill eens heeft genoemd ‘the psychiatric hospital as a small society’.Ga naar eind3 Zo werd het hoofdaccent van mijn verhaal de kennismaking met het psychoanalytisch sanatorium Chestnut Lodge, waarvan de staf (bestaande uit tweeëntwintig psychoanalytici en het psychiatrisch verplegend personeel) zich geheel wijdde aan de psychotherapie van ‘schizofreen-gestoorden’. Ik kwam gedurende 4½ jaar in aanraking met alle problemen die zich op een afdeling van dit sanatorium voordeden, een afdeling die ik als psychiater (‘administrator’ was de term die men daar gebruikte) leiding mocht geven. Dat is een fascinerende ervaring geweest. Het kwam erop neer dat ik op een kleine afdeling met negen ‘chronisch-schizofrene’ vrouwen en het psychiatrisch verplegend personeel een vrij vergaande hervorming van het leefmilieu tot stand bracht. Ik deed een poging de op deze afdeling heersende organisatie te veranderen. Kurt Lewin schijnt eens gezegd te hebben: ‘If you want to know how things really are - try to change them.’ Ik ontdekte ‘how things really were’. Zo vormt wat ik aan heil (en onheil) in mijn drang tot hervorming van deze afdeling aanrichtte, het belangrijkste deel van dit boek. ‘Goed,’ zult u nu zeggen, ‘maar over de psychiatrische in- | |
[pagina 13]
| |
richting en wat zich daar afspeelt en ook over de pogingen tot hervorming bestaat een uitgebreide literatuur. Er zijn vele boeken en proefschriften over. Ik begrijp ze allemaal niet zo goed. Ze staan stijf van het vakjargon en ik ben een leek.’ Het is waar: de vakliteratuur is enorm uitgebreid; maar ik heb er zin in mijn verhaal ook aan de niet-psychiater te vertellen. Ik heb een denkbeeldige lezer voor ogen van wie ik meen dat hij best geïnformeerd wil worden. Ik geloof dat de informatie over de psychiatrische inrichting, de psychiatrie, de krankzinnigheid (ik doel op wat men ‘schizofrenie’ noemt) wel te geven valt zonder al teveel vakjargon. Ik meen ook dat daar behoefte aan bestaat. Het wordt tijd dat de psychiatrie van haar magische en geheimzinnige hoedanigheden wordt ontdaan; dat de psychiater (en de arts) van zijn voetstuk komt en dat de leek mee leert denken over datgene waar psychiaters mee worstelen. En dat is heel wat. Het verhaal van de ontwikkeling van de psychiatrische inrichtingen (vanaf de meest progressieve tot de ‘snakepit’ waar duizenden mensen nauwelijks enige vorm van persoonlijke aandacht en zorg krijgen) is al dikwijls verteld. Men vindt het in vele boeken en artikelen.Ga naar eind4 Ik volsta met enkele opmerkingen over deze historie. Nadat ze eens gefolterd werden en verbrand, werden ‘krankzinnigen’ later in kelders aan boeien gelegd. Een soort hoogtepunt in deze treurige geschiedenis van de behandeling van de ‘door demonen bezetenen’ vormde de daad van de Franse psychiater Pinel, die de ketenen verwijderde en een stukje vrijheid en waardigheid aan de ‘geasyleerde’ hergaf. Een hoopgevende en positieve ontwikkeling in de psychiatrische inrichting staat bekend als de periode van de moral treatment, in Amerika o.a. door Dorothea Dix (een soort Florence Nightingale voor krankzinnigen) bevochten. Deze periode (van ca. 1817 tot 1850) werd gevolgd door een ontstellende terugval en terugkeer van wantoestanden in psychiatrische inrichtingen die we nu nog altijd niet te boven zijn.Ga naar eind5 Ik zeg dit met opzet, omdat ondanks alle fanfare over de ‘arbeidstherapie’, de komst van de tranquillizers, de verbouwingen van psychiatrische inrichtingen - | |
[pagina 14]
| |
alles waar wij in Nederland niet ten onrechte enige trots aan hebben ontleend - de situatie toch nog verre van bevredigend is. Pogingen tot fundamentele hervorming van de psychiatrische inrichtingen hebben in het algemeen gefaald. Wat de literatuur betreft kan men twee soorten onderscheiden: geschriften van auteurs die nieuwe organisatievormen willen stichten en publikaties van auteurs die zeggen: ‘Hou maar op, want die organisatievorm is zó niet te veranderen, omdat ze gebaseerd is op foutieve vooronderstellingen.’ Ik hoop in mijn verhaal duidelijk te maken dat ik van de eerste categorie overgestapt ben naar de tweede. Wat de bijdragen van de hervormers betreft: voorop staat het werk van de Engelse psychiater Maxwell Jones.Ga naar eind6 Hij stichtte een soort modelboerderij en toonde aan dat het anders kon. Een geheel ander type instituut en gemeenschap (hij noemde het de therapeutic community) werd door hem ontworpen. Gezamenlijk beslissingen nemen, het scheppen van openheid tijdens de democratische dagelijkse community-meeting (de kern van deze organisatie!), patiënten en verplegend personeel in een kring bijeen, het vervagen van de barrière tussen de gezonde dokters en verplegenden en zieke patiënten, een horizontale organisatie van mensen die met en voor elkaar verantwoordelijk zijn en hun onderlinge relaties en conflicten openlijk bespreken. En daarmee, juist in de wederzijdse reflectie, leren over de wijze waarop men tot relatie en echt contact kan komen of... hoe men uit angst relatie afwijst en het contact verliest. Een grandioze poging tot hervorming die echter op enorme weerstanden stuitte in traditioneel verticaal-hiërarchisch georganiseerde psychiatrische inrichtingen waar de dokter-psychiater en de verpleegster of broeder nu eenmaal op hun troon van gezagdrager zaten en er niet vanaf wilden komen. Over deze pogingen tot hervorming van de psychiatrische inrichting (d.w.z. het introduceren van de organisatieprincipes van Maxwell Jones) bestaat, zoals gezegd, erg veel literatuur.Ga naar eind7 Eén ding valt erin op. Meestal zijn de hervormers op hun eentje aan het werk; soms, als hun de kans wordt geboden, met meer en wat ze bereiken zijn minimale veranderingen in het sociale systeem dat psychiatrische in- | |
[pagina 15]
| |
richting heet. De hervormers worstelen zich door een berg van weerstanden heen en als ze al of niet gedesillusioneerd vertrekken zakt de organisatie dikwijls snel terug in haar bureaucratisch-hiërarchische doctor-knows-best structuur. Deze hervormingsliteratuur is boeiend om te lezen, maar wat opvalt is dat het toch dikwijls hameren is op hetzelfde aambeeld. ‘Democratisering’, wijziging van de verticale organisatiestructuur naar meer horizontale organisatievormen, medeverantwoordelijkheid en een stuk reële inspraak van de categorie mensen die in de psychiatrische inrichting het laagste échelon van de gezagsketen vormen: de broeder en... de ‘patiënt’. Omdat deze pogingen tot hervorming op zoveel weerstand stuiten en de ontwikkelingen tergend langzaam gaan ziet men in de literatuur ook een tegenstroom verschijnen. Die liegt er niet om. Ze is al een hele tijd op gang en wordt steeds sterker. Een van de belangrijkste vertegenwoordigers van deze literatuur is de Amerikaanse socioloog Goffman die in 1961 een aantal essays publiceerde die een vernietigende kritiek bevatten, niet alleen op de heersende toestanden in wel of niet progressieve psychiatrische inrichtingen, maar vooral op de premissen waarop deze organisaties zijn gebouwd.Ga naar eind8 Interessant is dat Goffman een tijdlang als arbeidstherapeut in een van de grootste psychiatrische inrichtingen heeft gewerkt. Zijn studie en die van vele anderen heb ik voor mijn boek benut. Mijn eigen ervaring heeft me de overtuiging gegeven dat onze psychiatrische inrichtingen uiterst moeilijk te hervormen zijn en een doordenking noodzakelijk maken van alle vooroordelen die de werkzaamheden aldaar een veel te gering rendement geven ten aanzien van de om hulp vragende mens. Een andere conclusie is dat de psychiatrie, de opleiding van psychiaters en alles wat daar verder aan vastzit op de helling moet, omdat ze doortrokken is van foutieve, althans logisch onhoudbare, traditionele uitgangspunten. U ziet: een inleiding is een gevaarlijke zaak. Je begint al mee te delen wat je straks gaat vertellen. Een paar punten moet ik nog verduidelijken. Mijn ervaringen als psychotherapeut met mensen die het etiket schizofreen dragen vor- | |
[pagina 16]
| |
men een onderdeel van dit boek. Maar ik heb me hierbij beperkingen opgelegd. Er is vooral het ethische probleem dat vele psychotherapeuten ervan weerhoudt om in detail en zeer concreet hun ervaringen en gevoelens te beschrijven in de dikwijls zeer langdurige relatie die psychotherapie heet en waarin zoveel intiems wordt geopenbaard en begrijpelijk wordt. Meestal vangen psychotherapeuten, die toch de openbaring van de unieke levens- en belevingsgeschiedenis van hun cliënt willen meedelen, dit probleem op door allerlei wijzigingen en bekortingen in hun beschrijving aan te brengen. Zo proberen zij de anonimiteit van hun cliënt te bewaren. Op enkele plaatsen zal ik dat ook doen, waarbij ik toch zal proberen de essentie van een levensdrama over te brengen naar de lezer. In ieder geval zal ik zoveel mogelijk bij de feiten blijven zonder teveel te abstraheren en te generaliseren. Het wordt dus zeker geen boek over het probleem van ‘de schizofrene mens’ (die bestaat trouwens niet), over zijn levensgang, nood en verwarring die hij tot uitdrukking brengt aangaande zichzelf, en de groep waarin hij opgroeide (het gezin), en uiteindelijk over de samenleving waarin hij verkeert. Dit ontslaat mij ook van de verplichting uit te weiden over de techniek van de psychoanalytisch georiënteerde psychotherapie (ook hierover bestaat een omvangrijke literatuur) en verder zal ik ook theoretisch-psychologische bespiegelingen (in de theorie van de psychoanalyse heet zoiets metapsychologie) tot een minimum beperken. Helemaal kom ik er niet onderuit. Nu nog iets naders over de vorm van het boek. De ondertitel ‘een gang door de psychiatrie’ geeft aan dat ik het verhaal ook het karakter van een eigen wordingsgeschiedenis tot psychiater wil geven. Daarom heb ik in de ikvorm geschreven en ben ik van plan de lezer mee te voeren op mijn eigen tocht door de opleiding tot psychiater, hem deelgenoot te maken van de ervaringen die ik opdeed in Amerika en van de reeks overtuigingen aangaande de psychiatrie en haar instituten die door een aantal ‘toevallige’ gebeurtenissen ontstonden. Zo wordt dit boek deels verhaal, deels persoonlijk getuigenis en deels wetenschappelijk werk. Een onmogelijke combinatie, maar ik wil me er toch aan wagen. | |
[pagina 17]
| |
De verwerkte vakliteratuur is voor het merendeel Amerikaans, omdat ik me in die literatuur het beste thuis voel. De noten komen steeds na het desbetreffende hoofdstuk. In de meeste gevallen worden ze gevolgd door een toevoegsel, waarin een uitgebreid literatuuroverzicht is opgenomen. Daarvoor heb ik niet de vorm van literatuurlijsten gekozen, maar van korte en soms langere uittreksels van artikelen en boeken, die van commentaar worden voorzien. Een overzicht van de bronnen, het materiaal waaruit ik voor mijn boek heb geput, is gauw gegeven. Ik hield een soort dagboek bij over mijn ervaringen, mijn ontmoeting met het vakgebied van de psychiatrie en veel heb ik aan mijn herinneringen ontleend. Psychotherapeutische ervaringen met ‘schizofrene’ cliënten legde ik schriftelijk vast in de periode 1956-1965. Een klein deel van deze notities wordt in dit boek gebruikt. Voor de beschrijving van de ‘therapeutische milieu-vorming’ op een afdeling van Chestnut Lodge gebruikte ik field-notes, gemaakt tijdens een viereneenhalfjarige periode (1961-1965) en bandopnamen van gesprekken met cliënten en psychiatrisch verplegend personeel. Verder verzamelde ik alles aan getypt materiaal en de observaties wat relevant was, zoals b.v. alle observational reports, die het personeel van Chestnut Lodge dagelijks bijhield. Bij herlezing vulden ze de gaten in mijn herinneringen op. Tenslotte heb ik gebruik gemaakt van mijn vroegere voordrachten, die nog niet gepubliceerd zijn. En nu moet de titel ‘Wie is van hout...’ duidelijk worden. Daarom: genoeg inleiding. |
|