Geestelyck lietboeck genaemt de Basuyn
(1626)–Simon Jansz Fortuyn– AuteursrechtvrijOp de wijse: Verstroyde Pelgrims.
TOt danckbaerheyt doe ons die Schrift vermanen,
Voor alle weldaet goet
Die ons gheschien hier in dit dal vol tranen,
Alleens wie het ons doet,
| |
[pagina 143]
| |
Ga naar voetnoot1[Dus] niet en acht op 's Wereldts droefheden,
Ga naar voetnoot2Werpt die van u, daerom niet truert,
Ghedenckt aen 't gheen dat eewigh duert,
't Sal hier seer haest zijn over-leden
In 't dal beneden.
Ga naar voetnoot3Zijt omgordt met den bant der waerheyt,
Grijpt aen het swaert des gheests met vlijt,
U Vyant daer meed' van u smijt,
Soo sult ghy zijn verlost van swaerheyt
In alle claerheyt.
Ga naar voetnoot4Dochter Syon Godts Bruyt ghepresen,
Ga naar voetnoot5Roept, smeeckt tot Godt, bidt, ende waeckt,
Den tydt komt, u verlossingh naeckt
| |
[pagina 144]
| |
Dus ick danckbaer zijn moet,
Voor dat ghy mijn gaet schencken
Ga naar voetnoot6Een Liedt daer uyt ick merck
Dat segghen ons can krencken,
Als wy niet en ghedencken
Dat volghen moet het werck.
Dewijl men dan danckbaerheyt moet bewijsen,
En dat al metter daet:
Laet ons voor al loven, dancken, en prijsen
Ga naar voetnoot7Die ons in noot by-staet,
En bevryt heeft van 't quaet,
Doen wy laghen versoncken
In druck, en duysternis,
Ga naar voetnoot8Heeft hy ons 't licht geschoncken,
Om ons hart te ontfoncken,
Dies hy te loven is.
Heel desolaet laghen wy int bederven,
Door ons zonde ghebrocht,
Ga naar voetnoot9Daer in wy al ellendich sterven,
| |
[pagina 145]
| |
Had hy ons niet besocht,Ga naar voetnoot10
En met zijn bloedt ghekocht,Ga naar voetnoot11
Door pijn en smartigh lyden,
Van hem aen 't Cruys gheleen,
Om ons al te bevryen,
En hier na te verblyenGa naar voetnoot12
So wy hem recht na treen.
Sullen wy dan hem rechtelijck na treden,Ga naar voetnoot13
So moeten wy voor al
Tot Godt smeecken met yverige ghebeden,Ga naar voetnoot14
Dat hy ons in dit dal
Bewaren wil voor val,
En self naerstigh poghen,
Dat ons vleysch nimmermeerGa naar voetnoot15
Duer ons heeft vermoghen,Ga naar voetnoot16
Maer houden vast voor ooghen
Wat ons ghebiedt die Heer.
En laet ons doen vlytich nae zijn ghebieden,Ga naar voetnoot17
Met ghemoet, hart en zin,
| |
[pagina 146]
| |
Oock metter daedt des Wereldts lusten vlieden,
Die ons van aenbegin
Ga naar voetnoot18Brenghen heel quaedt ghewin,
Ga naar voetnoot19Want vleyschelijck te leven
Brengt menigh in groot noot,
Ga naar voetnoot20En 't loon dat dat sal gheven
Is suchten ende beven,
Daer toe d'eeuwighe doot.
So seer als wy nu d' eeuwighe doot haten,
Moeten wy metter spoet
Ga naar voetnoot21Na Godes Woort ons vleys-lusten verlaten,
Ga naar voetnoot22En doen oprechte boet,
Niet met den mont onvroet,
Dan metter daet doen blijcken
Dat wy na Gods ghebien
Ga naar voetnoot23Van die zonden af-wijcken,
En Christenen ghelijcken,
Ons sal ghenaed' gheschien.
| |
[pagina 147]
| |
Om dees ghenaed' aen ons te doen beclyven,
Moet men niet met Lots vrouGa naar voetnoot24
Weer te rugh zien, maer al voortgaende blyven
Als Iosua ghetrou,Ga naar voetnoot25
En Caleb, die met rouw
Haer Godts-dienst oprecht deden,
En bleven in volstandt,
Met alle naerstigheden,
Tot dat haer Godt met vreden
Brocht int beloofde Lant.
Met Davids reen wil ick dit Liet nu enden,
Biddende Godt nu meest,
Dat hy in ons elck een reyn hert wil zenden,Ga naar voetnoot26
En een ghewissen gheest,
Daer door men Godt recht vreest,
Op dat wy moghen hooren
Als dat oordeel comt aen: Ga naar voetnoot27
Comt hier mijn uyt-verkooren,
| |
[pagina 148]
| |
Ga naar voetnoot28Ghy sult als nieu herbooren
In 't Rijck mijns Vaders gaen.
't Mist wel meer. |
|