Geestelyck lietboeck genaemt de Basuyn
(1626)–Simon Jansz Fortuyn– Auteursrechtvrij
[pagina 135]
| |
Op die wijse: Van den 129. Psalm.
O Heer der Heeren, Schepper hoogh ghe-eert,
Ick noem u Heer, en ben niet waert bevondenGa naar voetnoot1
V Knecht te zijn, want ick heb heel verkeert
Van mijn Ieught aen gantsch begheven tot zonden.Ga naar voetnoot2
| |
[pagina 136]
| |
Nochtans en sal ick niet twijflen, o Heer,
Ga naar voetnoot3Aen dijn ghenaed, want ick bevind waerachtigh
Ga naar voetnoot4Dat u rijcdom en ontbreect nimmermeer
Aen den Zonder, die tot u roept aendachtigh.
Ga naar voetnoot5Daerom roep ick tot u o Godt hoort mijn,
Verhoort o Heer, want ic heb opgeheven
Ga naar voetnoot6Niet handt en hooft, als die daer geveynst zijn,
Maer Heer mijn ziel tot u gantslijck begheven.
Ick hef mijn Ziel, maer niet tot Abraham,
Ga naar voetnoot7Want die en heeft van my gants niet gheweten,
Noch Israhel, die noyt van my vernam,
| |
[pagina 137]
| |
Maer tot u Heer, die daer hoogh zijt ghezeten.
Want ghy zijt mijn Heer en Vader alleen,
Oock verlosser, van oudts is so u name,Ga naar voetnoot8
Zeyt den Propheet, daerom op anders gheen
Vertrou ick Heer, met hart, ziel en Lichame.
Heer, ick vertrou u, want ick seecker weet
Dat ghy altyt u trouwe hebt gehouwen,Ga naar voetnoot9
Die tot u roept, en schreyt met herten-leet,
En haer alleen op u goetheyt betrouwen.
Ben ick met swaere duysternis om-vaen,Ga naar voetnoot10
Ghy zijt mijn licht, en staet tot mijnder zyden,Ga naar voetnoot11
| |
[pagina 138]
| |
So ic met lyden of druc ben bevaen,
Ga naar voetnoot12Ben ick verlaten, ghy troost my in lyden.
Om-vangt mijn die doot, 't leven dat zyt ghy,
Ga naar voetnoot13Werd' ick gevloeckt, ghy sult gebenedyen,
Ga naar voetnoot14Werd' ick bedroeft, u gheeft die verheught my
Ga naar voetnoot15Geen druck so swaer, of ghy kont my verblyen.
Soo men my schier gheheel brochte ter doot,
Ga naar voetnoot16Zult ghy mijn Heer ter rechte tijt verwecken,
Ga naar voetnoot17En wandel ick in duyster dalen groot,
Ghy syt by mijn, en sult mijn int licht trecken.
Daerom ist recht dat ic mijn ziel op-heef,
Ga naar voetnoot18Die bedroeft is, ellendigh, en eensame,
| |
[pagina 139]
| |
Tot u mijn Godt, en met betrouwen leef,
Op u beloften, en my dies niet niet schame.
't Mist wel meer. |
|