| |
| |
| |
Hoofdstuk XVIII
BIJ mevrouw van Doornhagen waren alle familieleden samengekomen. ‘Een gezellig avondje - geen partijtje, daar deed mevrouw niet meer aan sedert mijnheer dood was, maar er waren toch dagen, niet waar, waarop je gaarne de familie om je heen zag’, en dit was er een van, want mevrouw van Doornhagen was jarig. 's Morgens had ze Marijke ingelicht, meer om haar tijd te vullen dan omdat het noodig was, want in de veertig jaar, dat Marijke bij haar diende, was er weinig verandering in de programma's geweest. - Thee met petits fours, dan om half negen een glaasje warme wijn of punch in de oude kristallen glaasjes met de gezellige oortjes en daarbij appelflappen van Sprecher, tegen half elf het soupertje: een kopje bouillon, een miniatuur croquetje, een stukje zalm in gelei met een komkommersla, een beetje moerbeien met maraschino custard. Niemand van de ouderen zou slapen, maar dat hoorde nu eenmaal bij een verjaardag. Marijke en de twee andere dienstboden kenden dit alles al sedert jaren, zooals ze allen kenden, die op zulke avondjes kwamen. Toch waren ze behoorlijk nerveus en deden druk. Mevrouw van Doornhagen was al vroeg begonnen de telefoon onveilig te maken. Ze kreeg wel altijd veel bloemen maar bijna nooit iets geschikt voor tafelversiering. En dit koos ze ten slotte ook liever zelf, maar Maart was een vervelende tijd; rozen, azalea mollis en misschien trollius. Ze vond trollius wel heel burgerlijk, maar Aleid was er altijd
| |
| |
zoo dol op geweest. Als ze er waren, dan maar trollius ter eere van Aleid, die er niet was. 's Morgens op bed al, had ze een brief van Aleid gekregen. Ze had zich over den inhoud verwonderd en nog meer over den toon. Ze wist van Chung's verblijf op Capri en ze had gerekend op een brief vol liefdesverzuchtingen of enthousiasme, maar Aleid's brief was zoo koel als een huishoudboekje. Ze somde feiten op, sprak over Chung eigenlijk niet veel anders dan over den winkelier, waar ze ‘scarpe di Capri’ gekocht had. Over Rein sprak ze geen woord. Ze wenschte hartelijk geluk en betreurde het matig dat ze er niet bij was.
Bij het lezen van dien brief had mevrouw van Doornhagen even de eenzaamheid òm zich gevoeld, maar al heel vroeg waren haar vader en moeder gekomen, met allerlei gezellige cadeaux en een schat van bloemen. 's Middags kwam de familie in optima forma, vol goede wenschen en nieuwsgierigheid naar de cadeaux. 's Avonds kwamen alleen de intiemsten. Ze had het eigenlijk te druk gehad om te denken. 't Was dan ook niet in haar omgeving, 't was in zichzelf dat ze Aleid gemist had. Nu onder het kleeden had ze even rust. Ze had niet de minste onrust over het soupertje. Het zou alles naar de laatste mode zijn: de gelei in halfgevulde sinaasappelen, de zalm als een levende visch, opgemaakt met karpertjes als oogen en schijfjes tomaat als kieuwen. Neen, - over het soupertje was ze niet bezorgd. Ze had angst voor de conversatie. Onder de schijnbare harmonie, die de familie van Doornhagen en haar aangetrouwde leden kenmerkte, schuilde, diep verborgen, haat en onverschilligheid. Voor den haat had ze minder angst dan voor het andere. Die kon nog aanleiding zijn tot scherpe
| |
| |
opmerkingen, maar van onverschilligheid had ze niets te hopen. Zoolang de mannen alleen waren, zou het wel gaan. Ze wist van vroeger, dat ze dan spraken over zaken, sport, wijn en sigaretten. Een heel ondeugende vertelde eens een mop, maar dat viel toch niet in erg goede aarde. De meest vooruitstrevenden spraken over Krishnamurti en literatuur. Ze hoopte, dat er goed gedronken zou worden, dat rehausseerde de stemming altijd een beetje, maar een paar tantes waren teetotaller, dat gaf een onevenwichtig gesprek, wanneer de mannen eenmaal vroolijk begonnen te worden, na hun cocktail, en hun wijn bij het eten thuis. Tegen acht uur werd het gewoonlijk beter, dan herstelde zich het evenwicht, dan had bij de mannen de wijn en het appératif uitgewerkt en keerden ze tot de Hollandsche werkelijkheid terug en waren opofferend bereid te praten over koetjes en kalfjes. Met den warmen wijn en den cognac-grog, dien de meeste dames meedronken, steeg het vreugde-peil, hoewel de onderwerpen van gesprek geen variaties registreerden. Alles ging zooals het moest.
Oom van der Bilt, die leed onder den indruk van fatsoen, dat alles doodde, had een tinteling in zijn oogen bij het booze plan een beursmop los te laten. Toen bedacht hij zich, keek op zijn horloge en berekende dat hij nog plus minus anderhalf uur te lijden zou hebben en hij besloot ironisch zijn rol te spelen.
‘En, gaat Suze vooruit met haar pianostudie?’ vroeg hij aan een van de tantes. Hij had een vage herinnering aan genadeloos verkrachten van Chopin op een vochtige piano.
| |
| |
Oom Charles was als altijd de charmeur, behalve tegen de vrouw van Sim Walffers, die hij niet uit kon staan. Toen het toeval hem naast haar bracht, zei hij spottend:
‘Mijn compliment, je ziet er van avond keurig uit, kort en luchtig, latest fashion. Ja, ja, de jeugd weet zich tegenwoordig wel te kleeden.’
Zijn vijandin draaide hem den rug toe, maar had plotseling het gevoel alsof ze van hout was en niet in staat een behoorlijke beweging te maken of een verstandig woord te spreken. Omzichtig manoeuvreerde ze tot ze bij den grooten penantspiegel kwam. Een blos steeg haar naar de wangen. ‘Hij kon toch wel eens gelijk hebben; haar rok was heel kort en ze was wel erg gedecolleteerd.’
Een gehuurde knecht met beenen, die onmiskenbaar bij zijn vak hoorden, kwam zeggen dat de speeltafeltjes opgesteld waren. Nu bleek eerstens preferentie, maar dan nog iets, namelijk dat het spel sterker was dan elke antipathie, want het vrouwtje van daar net, dat onder de sarcastische opmerkingen van oom Charles gesidderd had, was een goede speelster en haar tormentor van daar straks werd door eigen keuze haar partner, en geen van beiden sputterde tegen.
Nadat er zoowat een uur gespeeld was, met de periodieke, vervelende uitroepen, die bij alle kaartspel hooren, begon de aandacht te verslappen en werden de eerste teekenen tot het vertrek gegeven.
Tante Arda ging naar Aleid's moeder, die bezig was een stukje taart op een bakje te leggen, want ze waren allen nog even naar het salon gegaan. Haar gezicht had een niet te onderdrukken expressie van triomf en vastberadenheid. Zonder de minste reden, alleen om tijd te winnen, verzette ze een paar scho- | |
| |
teltjes, keek dan over haar schouder naar de anderen en toen ze merkte dat er op haar gelet werd en ze er heel zeker van was, dat men haar hooren kon, zei ze hard op:
‘Heb je geen brief van Aleid gehad?’
Mevrouw van Doornhagen begreep, dat dit het teeken was tot den algemeenen aanval.
‘Natuurlijk’, zei ze, ‘en een heel langen ook.’
De oude heer Van Doornhagen en zijn vrouw, die zich lekkertjes lieten verwennen door hun neef, den architect, spitsten plotseling de ooren. Ze wisten wel, dat Aleid haar moeder geschreven had, maar bij onderling overleg waren ze tot het besluit gekomen geen détails te vragen, maar nu er tòch over gesproken werd, wilden ze wel erg graag ook wat hooren.
‘Goed nieuws?’, ging tante Arda verder.
‘Dat gaat wel.’ Mevrouw van Doornhagen voelde, dat ze niet aan haar noodlot ontkomen kon. Daarom besloot ze liever goedschiks haar mededeelingen te doen dan tante Arda bij iedere nieuwe vraag, een nieuwe overwinning te laten. Ze zag een glans van verstandhouding vliegen van mond tot mond, maar ze was niet van plan zich hierdoor te laten intimideeren, en zei:
‘Ze is nog steeds op Capri en de jonge Chung is er ook.’
‘En?’ vroeg tante Arda met een veelbeteekenenden blik.
‘Je bedoelt of ze verloofd is? Neen. Hij heeft haar wel gevraagd, maar ze heeft nog geen besluit genomen.’
En nu doet 't er niet meer toe wie de dingen zei, het zou onmogelijk geweest zijn een naam op ieder gezegde te zetten, maar er werd heel veel gezegd;
| |
| |
over gemengde huwelijken; over jongemeisjes van tegenwoordig, die niet weten wat ze willen; over de jeugd, die al wat extravagant is, mooi vindt; over het al of niet te pas komen dat jonge meisjes alleen op reis gaan. Allen praatten door elkaar, maar op een gegeven oogenblik hoorde men toch boven de anderen uit de stem van tante Arda, die zei:
‘Het was een wild plan om daar naar China te trekken.’
‘China is zoo erg niet’, vond zij met haar korte rokken, die te zwaar gedecolleteerd was. ‘China is zoo erg niet, maar wie gaat er in 's Hemelsnaam met een gekleurde familie mee? 't Is om je reputatie voor goed naar de maan te helpen.’
Mevrouw van Doornhagen sprong even voor Aleid in de bres. ‘Je vergeet, dat ze in London al bij de Li's was en dat ze dus precies wist wat ze deed.’
‘Dat was al heel gek, maar al waren het de beste menschen, wie gaat er nu bij kleurlingen in huis?’
‘Die kleurlingen zijn minstens even intelligent als wij, van heel ouden adel en schatrijk.’
‘Dat doet er niets toe; een kleurling is en blijft een kleurling, en vooral tegenover de Engelschen declasseer je je, als je je met hen inlaat.’
Iemand mompelde: ‘Stellig kleurling of halfbloed tot in het derde en vierde geslacht!’
Alle argumenten waren uitgeput.
‘En trouwt ze nu met hem?’, vroeg iemand, die het begin van het gesprek niet gehoord had.
‘Laten we hopen, dat we daarvoor gespaard blijven’, waagde grootmama met haar zachte stem.
Mevrouw van Doornhagen haalde de schouders op. ‘Wat wilt u, mama? Aleid is meerderjarig en ze moet haar eigen leven leven. Ik begrijp heel goed,
| |
| |
dat het een teleurstelling voor u allen zou zijn. Ik had 't ook liever anders gewild, maar ik wil in geen geval ingrijpen.’
‘Maar is 't dan toch zoo?’
‘Neen, nog niet. Aleid schrijft’.... Ze haalde van onder een zware kristallen rozenschaal Aleid's brief te voorschijn en las:.... ‘'t Is moeilijk precies te weten wat je voelt en wilt doen. Chung wordt eenvoudig uiteengescheurd; aan den eenen kant trekt zijn land en ik aan den andere. Het mooiste is, dat er van mijn kant wel getrokken wordt, maar dat ik zelf eigenlijk niet trek’.... Mevrouw van Doornhagen's aandacht werd plotseling opgeëischt en haar blik als 't ware vastgehouden aan de uitdrukking op het gelaat van den architect. Als een bliksemschicht schoot het door haar, dat hij Rein kende. Zou hij.... Maar dan beheerschte zij haar innerlijke ontroering en nieuwsgierigheid en las verder:
‘Alles was bijna beslist, toen kwamen brieven uit zijn land en zag ik plotseling dat hij is Oost en dat ik ben West. Er is philosophisch niets te zeggen voor rassenverschil; eigenlijk dacht ik dat er ook geen andere argumenten tegen waren, maar sedert een paar dagen weet ik dat het heele conflict een gevoelskwestie is. Ik houd heel veel van Chung, zooveel, dat ik alle barrières omvergegooid had, maar ze zijn er weer. Ik heb ze niet opgetrokken en hij evenmin. 't Zijn eenvoudig de brieven uit zijn land met de verhalen van wat er daar gebeurt, die als iets onoverkomelijks tusschen ons staan. Wat wij zullen doen? Wie zal het zeggen? Ik wil geen voorzienigheid spelen, moeder, noch voor mijzelf, noch voor hem, alles moet maar gaan, zooals 't wil en zooals het vanzelf gaat. Verder nieuws is er niet.’
| |
| |
‘Verder zegt ze niets.’
De architect ontdekte plotseling tante Hetty's oogen. Omzichtig schoof hij tusschen de anderen door tot hij naast haar stond. De oogen keken hem aan en vroegen, nog vóor de stem dit deed: ‘Wat weet jij?’
‘Niets’, zei hij, ‘maar ik heb mijn vermoedens. Rein heeft mij geschreven. Die twee hebben elkaar weergezien.’ Mevrouw van Doornhagen had de laatste woorden gehoord en haar moeder instinct begreep dat er sprake was van Rein.
‘Mijn God, dat is toch niet meer mogelijk?’ vroeg zij haastig.
‘Hij hoopt van wel.’
Tante Het stond als verslagen. ‘Wat een wereld.’
‘Precies als altijd’, zei de architect droogjes, maar ze antwoordde hem niet meer. Ze wist niet erg goed wat ze van dit heele geval moest denken. Het eenige wat zij wel wist, was dat zij hier er niet over wilde denken en beter deed naar huis te gaan vóór ze zich liet verleiden het heele geval voor zichzelf te ontleden. Haar stem klonk onvast bij het afscheid en ze merkte niet hoe de anderen zich ergerden aan haar geringe belangstelling voor het ‘geval Aleid’.
Toen de deur achter tante Het was dichtgevallen, begonnen de gesprekken met hernieuwde energie.
‘Tante Het was altijd een soort rem op alles. Ze nam het leven te breed en te diep op’, had iemand eens gezegd en dat was zoo. Ze was breed genoeg om alles te vergeven en diep genoeg om met iedereen mee te lijden.
't Was vooral tante Arda die met gespannen aandacht de gesprekken volgde. Na haar eerste vraag had ze geen tweede gewaagd. Ze hoopte ook zonder
| |
| |
openlijke onbescheidenheid alles te weten te komen. Nu ze zoo na aan den rand van het weten aangeland was, begreep ze plotseling met wanhoop, dat ze niet verder kon komen dan deze grens. Ze had niet eens de troost Aleid's moeder van geheimzinnigheid te kunnen beschuldigen. Er was niets verder te weten, omdat Aleid zelf niet verder wist. Het was wel onuitstaanbaar, net toen deze Chinees begon mee te tellen als een factor in hun familieleven, scheen hij plotseling weer te moeten verdwijnen. Van dit oogenblik af was de Chinees voor tante Arda als een mythische figuur, gehuld in romantischen luister. Zij, die nog geen half uur geleden fel geageerd had tegen een huwelijk van geel en blank, betreurde plotseling Aleid's wispelturig karakter. Ze durfde niets zeggen. Op haar woog zwaar de reputatie van kletserige oude jongejuffrouw. Maar denken was vrij. En ze dacht aan dien verren Chineeschen man als aan een held. Ze nam het Aleid kwalijk, dat ze misschien al die heerlijke emotie, die haar huwelijk met zoo'n exotisch iemand de familie had kunnen bezorgen, teniet ging doen. Ze behield haar uiterlijke sereniteit, hoewel van binnen de groote kleine problemen in botsing kwamen met haar sensatie-lust. Alles bleef platonisch, omdat ze zelf nooit méér was of wenschte te zijn dan een passieve toeschouwster. Niettegenstaande dit alles geloofde ze met vrouwelijke onredelijkheid, dat ze Aleid 't beste toewenschte en de familie complicaties bespaard wenschte te zien.
In het felst van het gesprek kwam Marijke even om den hoek van de deur goeden nacht wenschen. Dat was het teeken tot vertrek. Papa en mama gingen eerst, goed ingestopt, tot de deur begeleid door hun oudste dochter.
| |
| |
‘Laten we 't beste er maar van hopen’, zuchtte de oude heer en toen een raad aan de anderen: ‘Voor jou is het niet noodig, maar laat de familie “faire bonne mine à mauvais jeu”.’
Toen mevrouw Van Doornhagen terugkwam waren allen bezig afscheid te nemen. En toen ten laatste de deur achter haar laatsten gast dichtviel, bleef ze even op de mat staan en maakte als een schoolmeisje het teeken des kruizes en zei bijna hardop: ‘oef, jullie krijgt het heilige kruis na.’
Ze draaide het electisch licht uit, ging niet meer naar binnen, maar regelrecht de trap op naar haar eigen vertrek. Daar was ze voor 't eerst dien dag met Aleid alleen. Ze trachtte als een Peter Pan de zilveren bellen te hooren, die op gevaar wezen, maar er kwam niets. Hoe langer ze aan Aleid dacht, hoe grooter haar innerlijke rust werd. Toen kwam ze tot de conclusie, dat alles goed moest zijn op Capri en ging rustig naar bed.
|
|