hoe Chung de scheiding tusschen hen zoover had kunnen overbruggen, dat hij zelfs ongevraagd in haar slaapkamer durfde komen. Maar zij faalde. Alleen begreep ze, dat hij gevoelens stuk geleefd moest hebben en dat nu achter de leegte, die hun beider leven omsloten had, de mogelijkheid bestond voor een heerlijk bestaan met hun tweeën.
Onder het aankleeden dacht zij aan Rein en aan dien morgen, waarop haar huwelijk afgesprongen was en ze zei tot zichzelf: ‘Dus is er dan toch geen wreede noodzakelijkheid van verlengd menschelijk lijden of ongeluk. En er is ook niet zooveel verschil in de liefde voor den eenen man of voor den anderen. Geen wonder’, dacht zij, ‘het is immers mijn liefde en wat ik ook krijg, hoeveel of hoe weinig, zoo gauw als het om liefde gaat, geef ik immers toch terug al wat ik heb, en dat is zoo wat altijd hetzelfde.’
Ze dacht met vreugde aan den dag, die ging beginnen en haar heele leven daar op het eiland. Er was maar één ding, waaraan zij niet durfde denken - aan teruggaan naar Holland en weer te leven tusschen onnutte plichten. Mama en al de tantes en al de menschen die zich dood ergeren om alle dingen, die ze moeten doen, en waarvoor eigenlijk geen enkele reden is.
Ze zou het nu heelemaal niet meer kunnen: plantjes water geven, naar tante Jet gaan, met oom Zus praten of bij nicht Zoo theedrinken. Ze zou zich niet dood ergeren, maar ze zou een woedeaanval krijgen, als ze nu die dingen nog moest doen.
Ze keek uit haar venster naar den prachtigen, glinsterenden dag van zilver en wit, waaronder de diepblauwe zee lag en waarboven de blauwe hemel.