verlangen naar puurheid en vrede, naar liefde en hartstocht, naar begrip en schoonheid, van héél het menschdom uitgezongen.
Aleid's oogen stonden vol tranen en toen ze, beschaamd, om zich heen keek, zag ze, dat zij niet de eenige was, die het eeuwig leed en eeuwig verlangen, uitgezongen door deze menschen, zoo diep aangegrepen had. Mevrouw Li Tiang bewoog van groep tot groep en Aleid voelde het als haar plicht zich ook aan de gasten te wijden. Maar juist als ze op wilde staan, kwam haar oude vriendin naast haar zitten.
‘Dat is geen zingen meer! Dat is menschenzielen forceeren! Ons onze geheime gedachten openbaren, ons onze kleinheid laten voelen’, zei ze bruusk. ‘En dat nu we scheiden gaan! Kleine Aleid, je hebt je goed gehouden al dien tijd - dat heb ik vanavond gemerkt. Kind, als je niet wilt dat iedereen in je ziel leest als in een open boek - reageer dan en verdedig je tegen zulke muziek.’
Aleid lachte. Rein, die door deze muziek nader bij haar geweest was, dan ooit te voren, was gevlucht met de zangers, maar had vreugde in haar ziel gelaten. Ze had begrepen hoe hij voor haar even schoon, maar even vreemd was als deze muziek en een wonderlijke berusting was over haar gekomen, zooals ze die in slapelooze nachten kende, als plotseling de gedachte aan den dood haar gekweld had en ze zich tenslotte neerlegde bij ons aller noodlot.
‘Ja, lach maar’, vervolgde haar kwelgeest. ‘Maar als jij morgen niet wegging, zou ik 't niet opgeven, voor ik wist, wat er in jouw ziel omgaat. Ik ben absoluut niet discreet en dol op geheimpjes. Ga je heusch morgen weg?’