| |
| |
| |
Hoofdstuk II
ER was geen enkele reden, vond ze, waarom ze niet zou trachten van het leven te maken wat ze ervan gemaakt zou hebben, als ze nooit verloofd was geweest, en op trouwen had gestaan....
Ze stond zonder veel enthousiasme op en begon zich te kleeden. Toen ze haar kousen aan had, voelde ze zich al wat minder heroïsch. De douche vergat ze maar. Vroolijk plassend water zei haar niets vandaag. Ze keek de kamer rond. Precies de kamer van gisteren - maar toen....
Haar moed zonk angstwekkend snel.... Ze voelde 't oogenblik naderen, dat ze beneden peil zou zijn.... Rustig kroop ze terug in bed en haalde haar hart op aan de wrangheid van vele souvenirs. Idioot was het geweest, de heele vertooning. Grootpapa, die binnenkwam, de aandacht vroeg, alsof hij die niet had zonder ze te vragen. Allen popelden eenvoudig van nieuwsgierigheid....
‘Ik wilde even een brief voorlezen, dien Rein ons doet toekomen.’ Plechtige stem, plechtige stilte....
Aleid.
God vergeve me het verdriet dat ik je ga doen. Maar ik kàn dezen dag niet aan. Ik heb je lief en ik word ongelukkig, maar zònder jou. Anders was ik het mèt jou geworden. Dat wil ik niet. Aleid je weet hoe ik gevochten heb tegen je en hoe ik ten slotte toch toegaf. Je wilde niet buiten wonen - ik gaf toe. Ik kàn niet in 't gerij loopen, opzitten,
| |
| |
pootjes geven.... Natuurlijk heb ik lang gehoopt, dat jij me begrijpen zou.... Waarom zou je? Je bent uit een andere wereld, uit een wereld zonder gevaar, waar alles in rails loopt en van een leien dakje gaat. Toen ik van nacht dacht wat de dag van heden voor ons tweeën beteekenen zou, verloor ik den moed. Ik zou me vestigen als medicus, jij zou mijn vrouw zijn en kinderen krijgen. Alle emotie was eens voor al uitgesloten. Praktijk van 8-12. Spreekuur 1-2. Praktijk van 2.30 tot 6 of 7. 's Avonds vergaderingen, medische lectuur bijhouden of ‘familie’. Jij zou zorgen en zorgend indutten voor alles wat niet was ons huishouden. Op een goeden dag zou jij merken dat ik sokken draag (afschuwelijke dingen die je beenen doorsnijden) en ik zou me ervan bewust worden, dat je neus glom of je haar 's morgens in piekjes hing. Dat moet niet en daarom ga ik weg en red mijn ideaal. Vergeef me - vergeet me en volg jij jouw ideaal.... Tracht in je ziel een klein plaatsje voor me te behouden.
Rein.
Ze zag precies hoe ze daar gestaan had, ze wist precies wàt ze gevoeld had. Haar bruidsjapon, haar sleep en krans.... zwaar - alles zwaar. Haar moeder, die haar arm genomen had - een lange stilte - dan gemurmel.... Nieuwsgierig had ze zich afgevraagd wàt er in al die menschen nu omging. Terwijl ze haar hart voelde bonzen, was een glimlach als iets dat van buitenaf kwam, rond haar mond gekropen. Woorden waren tot haar doorgedrongen - afkeuring - ergernis.
En dan opeens zag ze het alles als een comedie. Zij had de hoofdrol.... Ze moest nu flauw-vallen.
| |
| |
Ze viel niet flauw. Ze had de condoléances aangenomen, zooals ze een uur te voren alle felicitaties aanvaard had, van zijn familie en van de hare. Ze had bittere woorden moeten aanhooren over Rein. Vooral zijn familie was gebelgd. - Die spaarden hem niet. Waarom waren ze gekomen? Ze kenden hem haast niet - hij was altijd wonderlijk geweest, anders dan anderen. Ze voelden zich nu schuldig de v. Doornhagen's niet ingelicht te hebben. Daarna was ze naar haar kamer gegaan en had zich uitgekleed en eenmaal in haar gewone rok en blouse, was alles veel makkelijker geworden. De gasten en getuigen waren afgedropen. Alleen grootpapa en grootmama waren gebleven. Die eerste schok in hun leven had hen zwaar getroffen en ze wisten zich eigenlijk geen houding te geven.
Daarom zei grootpapa een werkelijk wijs woord: ‘We moesten nu ook maar gaan, mama - als de gemoederen tot rust gekomen zijn, kunnen we alles eens bepraten....’
Ze omhelsden Aleid, als was ze een stervende, die ze voor de laatste maal zagen.... Ze voelden zich al opgelucht, zoodra ze op de stoep waren en besloten zwijgend, maar in volmaakte verstandhouding, die episode maar te vergeten en 't kind te helpen.
's Middags schreef hij een klein briefje aan Aleid en raadde haar aan wat op reis te gaan en sloot een chèque van f 3000. - in op de Bank-associatie.
Die chèque had Aleid nu nog niet ontvangen.
Grootma en grootpapa af - was het plotseling tot haar doorgedrongen, dat het lunchtijd was....
‘Mama, we moesten maar wat eten.’ Oh hemel, die heele lunch.... ze had hardop gelachen....
‘Ja, die lunch!’ had mama gezegd en automa- | |
| |
tisch Marijke gebeld om orders te geven. Marijke zou wecken, pasteien maken, alles zoo bewaren, dat niets verloren ging, een gedeelte zou naar grootmama en naar de tantes gaan.
Aleid stond buiten al dat gedoe. Wat ging het haar aan? Wat ging alles haar aan? Rein was weg en Rein had gelijk. Zij had haar geluk verspeeld - dat drong nu tot haar door, al begreep ze niet precies waarmee. Vrouwelijk dacht ze: Hij had toch toegegeven en als hij 't niet gedaan had, had ik 't vast gedaan -’ en dat geloofde ze. Ze zag niet dat Rein's tragedie was dat hij, zèlfs voor zijn geluk haar niets had kunnen weigeren.
Dat ze nooit goed begrepen had, dat hij geen man was als een ander, dat vergaf ze zichzelf niet.... Hij had gelijk. Marijke nam haar later even apart en zei met tranen in haar stem: ‘De mensch wikt, maar God beschikt, juffer Aleid, en wat God doet is best gedaan.’
Aleid kuste de oude getrouwe, zei dat ze gelijk had en dat ze moedig wilde zijn en dat mijnheer Rein ook gelijk had gehad....
Maar daar wilde Marijke niet aan: ‘'t Is zonde voor God, juffrouw, en 't is niet aan mijn, menschen als u te beoordeelen, maar gelijk, neen - dat wil er bij mij niet in - maar houdt u maar moed....’ Nogeens een hand, zoo'n trouwe, harde werkhand en dan ging al Marijke's aandacht naar de mislukte lunch en Aleid ging de bloemen water geven.
Aan de oppervlakte was niets te zien van het drama, dat zich in haar binnenste afspeelde. Ze praatte met mama, gaf Jan een order met het oog op de Hudson die gesimonized moest worden.... Eens vergat ze mama en zei hardop: ‘Er moet ook
| |
| |
nog iets anders zijn, dan zoo'n sleur-gedoe....’
‘Kind!’
Zij schrok erger dan haar moeder.... en liep de kamer uit. Waarom nuttelooze discussies? Mama zat vastgeroest, een èchte vrouw uit de wereld waarin ze leefde. Maar zijzelf, temidden van haar smart, had de opwekkende zekerheid van andere levens met andere mogelijkheden. Levens, waarin eten en slapen geen hoofdrol zouden spelen en waarin ‘at home's’, ‘visites’, ‘Raôuts’ en ‘diners’ misschien heelemaal onbekend zouden zijn. De dag verliep als alle dagen, behalve dan dat ze een wonde had, die bleef schrijnen. Ze toonde dit niet. Toen tante Het tegen schemer nog even binnenliep, was ze het volkomen met haar eens, dat de lente ècht in 't land gekomen was, dat je in Holland aan een open wagen weinig hebt en dat je eigenlijk een gesloten Ford er bij moet hebben, dat een kleine tuin een zorg is en geen genot, omdat je er alleen alle last van hebt en geen voordeel; dat alle menschen die een tuin hebben een moerbei moesten planten, ook al hebben ze er zelf niets meer aan, omdat anders de moerbei uitsterft en dat het heerlijk was, dat de taille weer wat hooger zat bij de nieuwe modellen.
Even waagde tante Het een schuw: ‘Aleid houdt zich kranig.’ Waarop mama ‘ja’ zei op een toon, die plotseling dàt onderwerp van de baan schoof.
Tante Het bleef nog even, dankte enthousiast voor 't gezellige mandje (de lunch mocht toch niet bederven) dat Marijke in haar Essex gezet had en ging dan, na Aleid, haar lieve, moedige (‘oh, don 't exhaust the subject’) Aleid nog eens extra omhelsd te hebben.
| |
| |
Ze waren vroeg naar bed gegaan. Even had het zien van haar kamer haar weer in de war gebracht - dan had mama haar 'n glas heete melk gebracht en 'n tabletje.... ‘'n beetje zurig’.... had ze gevonden.
‘Drink toch maar uit, zal je goed doen.’
Toen mevrouw van Doornhagen haar veronal tube wegsloot, sliep Aleid al rustig.
Mevrouw van Doornhagen geloofde niet in medicijnen, maar nog minder in slapelooze nachten, daarom nam ze zelf ook een poeier en verbande heel de tragedie van den dag met 'n wit tabletje van 8 m.m. doorsnee.
Om tien uur sliep het heele huis - Marijke droomde van bergen die op haar vielen. Mevrouw van 'n roeiwedstrijd, waar haar man den eersten prijs had en naast haar kwam zitten. Ze zocht zijn hand, maar brandde zich aan zijn sigaar.
Aleid droomde van niets of niemand.
Toen ze alles nog een paar maal overdacht had, de hiaten aangevuld, met telkens weer andere details, kwamen eindelijk de weldoende tranen.
Ze had nu maar een angst, dat mama zou binnenkomen, mama, die zoo lief en teeder en zoo grenzenloos onbegrijpend was. Toch had ze geen energie genoeg om de deur even te gaan sluiten....
't Eenige wat ze wilde was huilen - huilen - huilen, met ergens op den bodem, de troostrijke zekerheid, dat alle wonden heelen - en dadelijk nam ze het zichzelf kwalijk, dat ze zoo'n achterdeurtje noodig had en niet eens nobel kon lijden.
Ze ontdekte, dat haar leven tenslotte niet afhankelijk was van geluk en ze vermoedde dat haar
| |
| |
geluk op den duur niet afhankelijk zou zijn van Rein. Ze verachtte zichzelf een beetje en besloot op te staan eer dat gevoel aansterkte en de overhand kreeg.
Verdraaid, ze was een en twintig en de heele wereld stond open voor haar. Ze zou straks naar de Y.W.C.A. in London schrijven en een plaats au pair zoeken. Rein had gelijk, schoon gelijk! Als hij nu hier was, (tranen als beken) zou ze hem voorstellen samen weg te gaan, als goede kameraden (geen vrijerij, geen huwelijk, geen huishouden, geen kinderen, als ze maar bij hem mocht zijn). Maar Rein was weg en zij moest nu zèlf maar zien een leven op te bouwen dat de moeite waard was.
Ze zag nu nog geen lijn - maar wel een beginschrijven naar London.
Na dit stevige besluit kroop het heldengevoel weer in haar. Ze had ‘Partir’ gelezen, van Dorgelès, en eruit gezien, wat voor een medicus de juiste definitie van een vrouw is. Een man was niet zooveel meer! En de samenstelling was vrij algemeen.... Ze schrok: ‘Word ik nu cynisch!’ Ze nam een praline. ‘Slecht voor mijn lijn, enfin, zoolang ik nog dol ben op chocolade met violettes de Parme - heb ik vast geen gebroken hart. Zou Rein ook niet willen.’ Onder al die blijmoedig-optimistische gedachten stroomde traag maar zeker haar verdriet. Het wàs er, het was er vreeselijk.... maar, o, ze wilde het niet de overhand laten krijgen. Ze moest iets doen, zich vlug kleeden, uit gaan, de Y.W.C.A. schrijven. Weg uit dien gezelschapsdoodsstrijd - weg, weg uit alles. Dan kwam het tot haar, als een openbaring, dat ze eigenlijk niets te doen had en eigenlijk niets wilde doen. Ze was troosteloos, eenzaam en de wereld leek een woestijn
| |
| |
- het ééne punt àls het andere. Alle menschen die ze kende waren vriendelijk en onbeduidend, behalve Rein....
Ze had het gevoel, dat men heeft, als men van een begrafenis terugkomt....
Toen ze een uur later de bloemen in de serre water gaf, wist ze, dat ze van nu af leefde in een wereld, die, zonder Rein, geen waarde had.
Ze kende haar moeder, praatte als iederen dag over het weer, de poesjes en de krant, ze zei Marijke en Sien vroolijk ‘goeden morgen’ en trachtte zich op te werken tot het gewenschte peil van redelijke belangstelling - maar, toen ze het ontbijt weggeruimd had - ging ze zitten en schreef aan de Y.W.C.A. De rest van den morgen bracht ze door met onderstellingen over ‘wàt de Y.W.C.A. zou antwoorden en welk raar baantje voor haar weggelegd zou zijn.’
's Middags kwam de chèque!
Mama was eenvoudig verrukt, zij zelf heel dankbaar. Die chèque beteekende meer dan geld - ze beteekende ‘vrijheid’. Toch stuurde ze haar brief weg, want ze wilde graag eerst eens ‘au pair’ gaan en dan - reizen.
Eén van de tantes kwam even aanloopen en nam haar mee de stad in.
‘Mag ik even bij Lissone stoppen?’ vroeg ze. De zware Hudson gleed tot bijna voor de deur, maar Den Haag heeft vaste verkeersregels en ze moest langzaam terugrijden. Ze ging binnen, vroeg prijzen en prospecti.... Iets van stille vreugde gluurde door den mistdag van haar verdriet.... Dan gaf ze het stuurrad aan den chauffeur en kwam naast haar tante zitten.
Met pijnlijke voorzichtigheid werd het eenige
| |
| |
onderwerp van den dag vermeden, het gesprek hokte, vlôtte niet, verstierf. Voor 't eerst in haar leven kende Aleid verveling en ze gaf toe, dat die zeer vervelend was. Na twee uur ‘shopping’ was toch heel haar wezen afgestompt en gevoelloos, behalve haar maag, die eischen begon te stellen.
‘Zullen we ergens gaan tea-en?’
‘Graag tante. Ik val om van den honger.’
Tante was gechoqueerd over de meisjes van tegenwoordig. Ze had altijd wel gezegd ‘al dat wilde en vrije zou ontaarden in ongevoeligheid’; en daar had je het nu! 'n Kind dat op 'r trouwdag verlaten was en zich niet schaamde te zeggen, dat ze ‘honger’ had. 'n Beetje vulgair ook. Maar tante zei maar niets en deed ‘lief’.
De tearoom was oververhit en mal, grotesk met Russische schilderijen en gewilden eenvoud.
De thee was goed, de taartjes ook, maar tante kon nooit wegkomen. Het strijkje was, als alle strijkjes, veel te hard en te opdringerig.... Bij een Hawai wijsje had ze plotseling het visioen - Rein en zij ergens onder palmen - in 't wit - met tropenhoeden - het kwam als een alles vernietigend, alles overweldigend heimwee - en het strijkje scheen nu te kermen ‘Rein, Rein.’
Tante sprak over het nut van het Leger des Heils en de Wereldbibliotheek - de lessen van Guarnieri en de visietelefonie. Tante was erg goed ‘bij’ en op de hoogte van alles en Aleid mocht anders wel graag met haar praten, maar nu kon het haar heelemaal niets schelen. Het waren toch altijd dezelfde onderwerpen, met dezelfde zelfgenoegzaamheid behandeld.
Ze keek wezenloos voor zich uit, naar dagdroomen, die hun films voor haar afrolden. Haar weg
| |
| |
naar vrijheid en ervaring zou niet zonder struikelblokken zijn, dat besefte ze wel.... ze had niets, wat zóó bijzonder was, dat het haar over de voetangels en klemmen kon heendragen tot het einddoel ‘geluk’. Niets dan haar jeugd en haar goeden wil en....
‘Tante, ik heb van grootpapa een chèque van f 3000 gekregen om te gaan reizen.’
Wat had ze verwacht, dat haar teleurstelling over tante's strakke gezicht zóó groot was?
Tante zag al weer drieduizend gulden minder voor de erfgenamen.... en zei koeltjes:
‘Erg prettig voor je.’
Een stille vlam van humor danste in Aleids oogen. Ze had begrepen het addertje onder het riet! En van die menschen had haar leven afgehangen? Om hen en hun malle levens, die hun stempel drukten op het hare, had ze Rein verloren? Ze deed nu al haar best, haar uiterste, vriendelijk en joviaal te blijven. Gelukkig stonden ze gauw weer op het, van machine-olie glimmende, plaveisel van 't Voorhout en in de genoeglijke drukte van een vroegen, mooien voorjaarsdag. Onder een flauw voorwendsel nam ze afscheid: ‘Nog even bij een vriendin aanloopen.’
Deed ze ook en de vriendin was thuis. Vermeed angstig elke toespeling - sprak over de dingen des harten; hoekje van den haard, nu, met 't voorjaar weer voorbije poëzie; moederweelde, want ze had een erg leelijk kindje en de duurte....
Met het aanhooren van dit ritornello kocht ze een uur vrijheid. Ze ging het Bosch in. 't Was er rustig.... Ze dacht aan Rein. Rein was als het Bosch, frisch, flink, open. Geen wonder, dat hij er tegen op zag, in een stad te wonen en een griezelige
| |
| |
‘praktijk van kleine kwaaltjes’ over te nemen. Wat zou hij nù doen. Zelfs door aan hem te denken voelde ze zich gelukkig. Hij was als een rivier, krachtig, helder, meesleepend. Heel de tragedie drong zich nu weer aan haar op. Ze kromde haar rug onder de felle vlagen van pijn, die haar hersens en ziel bestormden. Ergens op den achtergrond was hoop op genezing - maar nooit op ‘vergeten’.
Ze had de les geleerd, die Rein bedoeld had of misschien niet bedoeld had haar te geven. Kiezen moest ieder mensch dan maar. De werkelijke dingen of al het gedoe. Rein! Ze was nu bij den vijver, die klaar en glanzend alle dingen weerspiegelde.... Rein! Ze kermde hardop en stommelde terug naar den schoonen droom van het verleden. Ze probeerde hem te ‘zien’ - maar 't was als de weerspiegeling der boomen in het water - Rein - maar Rein toch ook weer niet - Rein - maar onbereikbaar, schimmig.
Een juffrouw kwam voorbij achter een kinderwagen, waarin een jongetje zat met een helgroen mutsje en een rooden neus. Ze keek van het kind naar de moeder - ook de moeder had een groenen hoed op en 'n rooden neus. Ze ergerde zich er aan en verwonderde zich over het gemis aan zelfkritiek... Die moeder zag toch dat jong - zijn muts en zijn neus. Of 't moest weer die liefde zijn, die blind maakte! Misselijk! Dan was het een inferieur sentiment, een griezelige drang van man naar vrouw, van moeder naar kind of omgekeerd, die met de echte foutziende en foutvergevende liefde niets uitstaan had.
De juffrouw reed weg en haar ergernis bekoelde, toen ze plotseling een welbekend fluitje hoorde....
| |
| |
Haar vriend Eddy Slotemaker. Hij sneed direct in de wonde.
‘Zóó, dus dàt is uit? Jammer, want jullie pasten wel bij elkaar. Stommiteit van jou, om niet mee weg te loopen.’
‘Ik wist van niets’, zei ze, als was het een heel gewoon onderwerp.
Even de lust om slachtoffer te spelen - dàn om haar èchte gemis te laten zien, dàn niets meer dan het veilige gevoel van vriend bij vriend te zijn.
‘Stommiteit van hem dan om je niet te waarschuwen.’ Er was geen ontvluchten meer.
‘Ik was zóó graag meegegaan!’
‘Hm!’ bromde hij, ‘moet Rein toch niet begrepen hebben - anders....’
Eddy was veel ouder dan zij. Eens was hij zóó nieuwsgierig en fel geweest naar het leven, dat hij zich telkens gebrand en geschroeid had. Daar had Bolland hem overheen geholpen.... Nu was hij niet bar nieuwsgierig meer hoe zijn of anderer leven zich zou voltrekken. Hij leefde in zijn binnenkamer met de wereld die Hegel en Bolland heet.... maar voor Aleid had hij een heimelijk zwak....
Aleid mocht hem graag, maar nu was het of zijn eenvoudige openhartigheid haar hinderde en ze haatte zichzelf om dat gevoel en hem, omdat hij het opwekte.
Ze zwegen.
‘Weet je, Aleid, Rein is een verduveld superieur mensch. Wacht even - niet superieur op de wijze van onbegrepen, diep en al dien onzin, superieur in den zin van uitgegroeid, boven conventioneele malligheden als “de waarde van een mensch bepaald door zijn jas en schoenen.” Als hij bij jullie kwam, moest hij iets afleggen van zijn echte, breede, flinke
| |
| |
‘zelf’ en de rest moest hij persen, persen tot het paste in het keurs van Doornhagen - en hij was een reus weet je - en 't keurs was te nauw.... De wereld is net wijd genoeg, voor hem.’
Ze luisterde en al den tijd teekende haar geest op wat er rond haar gebeurde, hoewel geen woord voor haar verloren ging en ze van tijd tot tijd iets zei. Ze wilde Eddy geen deel laten hebben aan haar leven met Rein, dat in ondergrond doorging, terwijl ze aan de oppervlakte opteekende. Een oudachtig heertje met een hondje, die sprekend op elkaar leken, ‘dragen hetzelfde keurs’, dacht ze. Een juffrouw met o-beenen en glimmende rose kousen, een goedkoopen bontmantel die overal kale plekken vertoonde en 'n neus als 'n sleutelhaak. Twee stoeiende jochies, spick and span in hun duffelsche jasjes. Een vrijend paartje, dat niet op eigen beenen scheen te kunnen loopen, maar tegen elkaar aanleunde, beiden scheef. Doffe oogen, gloedlooze oogen en domme monden. ‘Toch de liefde’, dacht ze, ‘wat wordt dàt nou?’
Eddy praatte door.... en ze reageerde, maar zonder vuur, zonder belangstelling, haar wezen verdeeld tusschen Rein, Eddy's verhalen, de wereld òm haar en haar eigen reacties op dit alles.
In ieder geval ontvluchtte ze zoo de realiteit. Die zou straks wel weer uit alle macht op haar vallen. Thuis.... Ze voelde in haar taschje weer naar haar chèque. Als 'n niet in woorden te vertolken troost knisperde het smalle, witte papier. Dat was ook een deel van realiteit maar het deel, dat vrijheid vertegenwoordigde.
Toen Eddy afscheid genomen had, miste ze plotseling zijn koele redeneering, zijn onuitgesproken sympathie - zóó veel echter en weldadiger dan de
| |
| |
sympathie thuis, die zich omzette in meewarige blikken en zachte purrende woordjes. Ze kende de gevolgen en wist te goed de nutteloosheid van erop te reageeren. Beware! Dan zou ze de sluizen openen voor uitgezegd meelij, 't ergste van alles!
Langzaam wandelde ze het Bezuidenhout af, keek naar het huis waar een moord gebeurd was, verwonderde zich over het hoe en waarom. Ze groette minzaam tegen een paar vriendinnen en merkte, aan niets, dat ze over haar praatten toen ze voorbij waren. De avond viel met een lichten mist, bracht de onwezenlijkheid der dingen rondom in harmonie met de dingen van haar ziel. Ze liep nu als in een droom, dien ze rekte, rekte door langs het Plein, de Houtstraat, den Denneweg en Frederikstraat naar de Javastraat te gaan, in plaats langs de Koninginnegracht
'n Droom - de ‘Witte’; een droom - de als glimwormen aan- en afrijdende trams; een droom - al die menschen, die ze niet kende, waarmee ze zooveel gemeen had, alleen dat ééne niet.... contact.... Toen ze dacht aan een wandeling die ze een week tevoren met Rein gemaakt had door diezelfde straten, was het of iets in haar ziel dood was, ‘gestorven zonder veel pijn’, dacht ze, misschien was het haar vroeger onwrikbaar vertrouwen in zichzelf.... In geen geval twijfelde ze aan Rein, noch aan zijn liefde, noch aan zijn motief. Ze kraande voor zichzelf en had daarom dadelijk meelij met zichzelf.
Toen ze al bij de Mauritskade was, voelde ze plotseling behoefte terug te gaan en nog eens bij Lissone binnen te loopen. 't Was een heele tippel, maar nu ze een doel had, leefde iets in haar op. Ze had denzelfden klerk van 's middags, maar daar het
| |
| |
bijna sluitingsuur was, en één van de chefs wegging - gebeurde het, dat deze, aangetrokken door de slanke elegance van het jonge meisje - haar overnam van den klerk wiens tijd om was. Ze was een beetje gevleid door deze attentie en warmde op bij de klank van zijn sonore, jonge stem.
‘Ik heb de Y.W.C.A. geschreven - ik wil reizen, iets doen - les geven - voorlezen - spreek vier talen...’
‘Zoudt u bij een Chineesche familie willen gaan....?’
Hield hij haar voor den gek? Eén korte blik! Neen!
‘Chineesch lijkt me wel grappig.’
‘Rijdt u paard?’
‘Zeker - en speel piano, tennis, 'k roei....’
‘'t Is in Kew bij London. Zij zoeken een dame als ‘guest’ om met twee meisjes uit te gaan.
Mr. Li Cho Tiàng is een prins van den bloede en bracht zijn familie naar Europa om hen het Europeesche leven te laten meemaken.
Heel toevallig hoorde ik vanmiddag dat hij iemand zoekt. Natuurlijk weet ik niet of het iets voor u is. Ik neem ook volstrekt geen verantwoording. Ik zal hem alleen melden dat u iets zoekt en u introduceeren. Ik weet ook niets van salaris of zoo’....
Hij wachtte met het potlood in de hand....
‘Mag ik uw adres hebben?’
Ze gaf hem haar naam en adres en betrapte hem op een verwonderd optrekken van zijn wenkbrauwen. Moest een van Doornhagen in betrekking?
Een scherp instinctief gevoel zei haar, dat ze niets te vreezen had, deze man was een gentleman, ze
| |
| |
was op het punt iets te zeggen, maar ze vond de juiste woorden niet, vergoelijkte toen het hiaat door 'n bijna te beleefd danken voor zijn moeite.
‘Aardige kerel’, dacht ze, toen ze weer buiten stond - ‘maar nu moet ik een taxi hebben, anders wordt mama ongerust.’ Ze liep tot midden op 't Plein vóór de Twee Steden en vond wat ze zocht.
‘Good fun, zoo'n taxi - je voelt dat er wat met je gebeurt. Lieve hemel ja,’ een bonk rechts tegen 't portier, ‘aardige kerel, hai!’ 'n stomp links tegen 't portier. ‘Leuke oogen had hij - iets geestigs om den mond. Misselijk om daarop te letten, ma che vuole! 'n Chin-Chin-Chinaman! Wel grappig.... maar.... mama.... oh zuut, meerderjarig, teleurgesteld - verdriet en kwijnen - en ma is overwonnen. Kew, fijn! Kew Gardens! The river! Oh, to see England in the spring! 't Engelsche landschap, rustig, heerlijk, niet kolossaal! Juist zoo mooi, omdat niets opvallend is.... Schoonheid overal - heerlijk verborgen - lage heuvels, heide - weide - zee - rivieren.... Eigenlijk is alles mooi als 't er maar niets voor doet. - Kwestie van met eigen ziel - oh, zuut, ziel? Was ze daar nu nog niet overheen? Ladycompanion to the Li Cho Tiang family - Kew.’ Ze had 't gevoel van een operette-koningin. - Dat bleef zoo tot Sien de deur voor haar opendeed: ‘Mevrouw is in de eetkamer juffrouw, mevrouw zei u moest maar niet meer verkleeden.’
Ze holde naar het toilet, waschte haar handen, dofte haar haar wat op en was toen volkomen bereid het keurs weer aan te doen, waarvan Li Cho Tiang de veters hield om 't los te snoeren.
Het diner verliep ‘knus’ en ze voelde zich een
| |
| |
bruut, een onaangenaam wezen, een ondankbare, omdat ze werkelijk niet dankbaar was voor de warme veiligheid van dit alles.
Ze aten de bouchées van de lunch en 'n homard à l'Américaine na de keurige sel d'agneau, zelfs de kleine stukjes pudding met de wijn- en maraschinosaus, die op de gezellige kristallen schaaltjes met oortjes lagen - waren bestemd geweest voor.... ‘Dat is zeker de tiende maal, dat ik “zùùt”’ zeg - rare gewoonte, vulgair en onnoodig.’
Ze praatte over alles, behalve over Rein en Li Cho Tiang....
Mama was lief....
Na het diner kwamen grootpapa en grootmama. Enthousiaste bedankjes voor de chèque, veel lieve woordjes, heel kleine kopjes koffie en 'n doigt de Kirsch....
Plotseling voelde ze zich een oude jongejuffrouw ‘juffrouw Aleid’ in dezen salon - oud - lief - eenzaam - nuttig.... Zondagsschool.... naaicursus voor jonge moeders, gevallen meisjes.... Wanhoop sloeg in haar.... dit gaf haar moed....
‘Ik ga trachten, au pair ergens te komen. Ik wil eens zien wat ik waard ben.’
Een bom in 'n bewaarschool had geen erger gevolgen kunnen hebben. Dien nacht was van die vier, die daar zaten, zij weer de eenige, die rustig sliep.
|
|