| |
| |
| |
LVI.
Guess these Yanks must look alive on this side the River, unless they should happen to enjoy having their eye-teeth drawn-eh!
Diseon. (New America.)
De Elwine ligt op de reede van Point de Galles.
Gelijk de eerste kus der bruid den minnaar de zoete voorsmaak is van de weelde, die hem toeft, als een korte tijd van wachten en verlangen zal zijn voorbijgegaan, en de geliefde hem geheel zal toebehooren, evenzoo is het betreden van het eiland Ceylon voor den reiziger, die ons heerlijk Insulinde nadert.
Nog weinige dagen slechts van wachten en verlangen, en hij zal Java zien: Java, het land van schatten en grootheid, van gouden zonneschijn en klaterende bergstroomen; van verrukkend natuurschoon en nooit volprezen liefelijkheid.... hij betreedt Ceylon en kan reeds veel genieten van wat Java hem bieden zal.
Immers reeds nu wuiven hem de palmen hun vriendelijk welkom toe, reeds nu golven de zachte groene sawahs voor zijn voet, reeds nu geuren muskaat en kaneelboom hem verkwikkend tegen, reeds nu fladderen de bontgekleurde vogels boven hem in het dicht gebladerte,
| |
| |
openen zich de witte bloemkelken voor zijn verrukten blik!
Toch, - gelijk de zoetste kus der bruid niets meer dan een voorsmaak zijn kan van de teedere omhelzingen der gade, zoo is dit eiland, hoe liefelijk en schilderachtig ook, slechts een flauwe afschaduwing van dat onschatbaar kleinood, in het midden van den oceaan, het kleinood, dat Neêrlands rijkdom en Neêrlands grootheid uitmaakt, het land waarin zooveel van Neêrlands zonen geluk en voorspoed smaken, waar voor zooveel anderen nog een heerlijke toekomst, ja, roem en fortuin is weggelegd, - zoo ze slechts den moed en de geestkracht hadden, het oude vaderland voor het nieuwe te verlaten.
Degenen onder de passagiers der Elwine, die Indië reeds kenden in al zijn heerlijkheid, schenen niet zoo bizonder verrukt over het natuurschoon, dat Point de Galles te aanschouwen geeft, maar de anderen waren vol verbazing en bewondering, toen zij den voet aan wal zetten en hun oog lieten weiden over het heerlijk vergezicht, dat de baai, door bergen omringd, te genieten geeft.
Dat waren dan nu de palmen, die ze op iedere plaat van het Oosten hadden gezien, dat was dan de broodvrucht, waarvan ze in ieder reisverhaal hadden gelezen! En die bruine, zwartoogige mannen, en die woelige kinderen, die hun welgevormde lichamen in allerlei bochten wrongen, - om een paar centen te verdienen, - en die leelijke vrouwen, die haar zuigeling op den rug hadden gebonden, om de zware lasten, die zij ter passar brachten, op het hoofd te kunnen dragen, die zich den langen weg schenen te verkorten met sirik kauwen, dat was dus alles Indisch?
| |
| |
Ja, en ook die passar vol Chinezen, Engelschen, inlanders en joden, die zich verdrongen voor dicht opeengebouwde woningen, met toonbanken, waarop al de voortbrengselen des lands waren uitgestald. Ook die andere huisjes verder op, van licht hout vervaardigd en met bladen gedekt, maar zoo echt poëtisch gelegen in het dichte groen, omringd door tallooze eenden, kippen en duiven, door koeien, honden en paarden, en allen gebouwd langs een fraaie, breede allée, bezaaid met inboorlingen, wier witte sarongs en veelkleurige baadjoes een schitterend contrast vormen met het licht- en donkergroen van den weelderigen plantengroei; bovenal Indisch is de karbouw, die men hier in grooten getale vindt, het krachtige, kolossale dier, dat door een knaap wordt geleid en beheerscht, dat zoo geduldig, bijna zou men zeggen, met zooveel plichtbesef, zelf zijn breeden, gehoornden kop in het gareel steekt om dag aan dag den zwaar beladen kar voort te trekken, maar toch ook, te veel, te lang getergd, in dolle woede, al wat hem ontmoet, overhoop steekt, ja zelfs den koningstijger durft aanvallen en verpletteren met zijn reusachtige kracht.
Er waren echter enkele zaken in Ceylon, die, zooals de oudgasten den baren mededeelden, niet volkomen Indisch genoemd konden worden.
Onder anderen de goede hôtels, waar men beleefd en spoedig bediend werd, was het dan ook ten koste van een aantal roepijen, - de uitmuntende scholen, die eervolle gedenkteekenen, die de Engelschen zich in meest al hunne koloniën met zooveel ijver en volharding stichten, en de vroolijke, prettige danshuizen, waar de Ceylonnees zich met hart en ziel aan het genot overgeeft.
| |
| |
De bewoner van Ceylon schijnt niet, zooals de meeste Javanen, te lusteloos om te praten; hij doet u in gebroken Engelsch, - de Engelschen hebben het goede denkbeeld gehad den Indiër de taal zijner overheerschers te leeren spreken, - allerlei verhalen en vergeet vooral niet, zoodra hij te weten komt wat uw vaderland is, u mede te deelen, dat zijn grootvader, overgrootvader, of, de hemel weet welk ander familielid, een Hollander was. Ceylon ging, zooals de lezer zich herinneren zal, eerst in 1802 aan de Engelschen over, en er zijn nog veel bewijzen van het bestuur der Nederlanders, o.a. boven de poort, waar een groote V.O.C. (Vereenigde Oostindische compagnie) is uitgebeiteld; ook zijn nog een aantal Hollanders in Ceylon woonachtig, en hebben verscheidene zaken daar Hollandsche namen.
De passagiers van de Elwine deden natuurlijk de gewone dwaasheden en onvoorzichtigheden van reizigers in een vreemd land.
De gelukkige Altens en zijne Kitty moesten reeds dadelijk leergeld betalen. Waarschijnlijk door de liefde buitengewoon dorstig, gebruikten ze zooveel klapperwater, of, zooals de nieuwelingen het maar volstrekt noemen wilden, zooveel kokosnotenmelk, dat ze beiden weldra aan hevige krampen ten prooi waren, en met verbleekte gezichten en waterige oogen elkaâr hunne lonkjes zaten toe te werpen.
Maar erger en gevaarlijker dan krampachtig was de kwaal, die weldra de anderen aangreep, - het was de koopziekte.
Het hôtel, waar men was afgestapt, scheen bijna overstroomd door een aantal inlanders, die met de grootste onderdanigheid, maar ondertusschen even lastig en op- | |
| |
dringend als eenige Amsterdamsche jood, hun koopwaren kwamen aanbieden. Waaiers, wandelstokken, mandjes, inktkokers, cassettes, alles zeer kunstig uit hout of been gesneden, alsook een menigte doozen, tot bekende en onbekende doeleinden bestemd, maar rijkelijk voorzien van olifanten, die dezelfde grootte hadden bereikt als de vogels, die naast hen stonden, of mannetjes, die zich in lengte noch omvang met die vogels konden meten.
De blijde verrukking was algemeen. Hoe fraai bewerkt waren die voorwerpen! En hoe goedkoop! En wat waren die Ceylonnezen geschikte, beleefde menschen! En wat had die man, die de wandelstokken verkocht, een eerlijk, goed gezicht! En hoe aardig om eenige van die artikelen naar Holland te zenden!
Daar traden eenige oudgasten binnen, alles moest hun dadelijk vertoond worden.... Ze zouden wel spijt hebben, dat ze hier niet vroeger geweest waren om hun inkoopen te doen! Gelukkig was er nog voorraad, - ze konden misschien hun keus nog vinden!
Eindelijk kwamen de opgewonden luitjes een weinig tot bedaren, - welke was de verbazing, de teleurstelling, de woede van de arme bedrogen baren, toen de oudgasten, - ja, ook enkele artikelen kochten, maar - tegen een derde van den prijs, dien zij besteed hadden!
Welke was hun verontwaardiging, toen de beleefde verkoopers nog veel beleefder waren, jegens de heeren, die hen uitscholden en om hun overvragen lachten, dan jegens hen, die hun toch zoo vriendelijk hadden toegesproken en roijaal betaald. Verlegen over hun kortzichtigheid waren ze ook niet weinig, vooral toen de man met het eerlijk gezicht, den heer Vuiste voor éen
| |
| |
roepije een wandelstok verkocht, dien hij Halekamp voor vier roepijes had aangesmeerd, onder dure eeden, dat hij er op verloor.
Gelukkig was er een zeer geschikte afleiding voor den toorn der beetgenomen baren.
De heer Bugg zou, - dit was reeds gisteren afgesproken, - voor heden aller gastheer zijn. Glinsterend en glanzend van pret had hij zich sedert Kitty's verloving onder zijne medereizigers bewogen, en, - in de overmaat van zijn geluk, - was hij op het denkbeeld gekomen, dat ook de anderen daarvan eenig deel moesten hebben. Voor al de passagiers der Elwine moest Kitty's engagement een oorzaak van pret en vroolijkheid worden; allen moesten met hem genieten! Een danspartij aan boord lachte hem zeer toe, maar dit was onmogelijk, doordien de ziekte van den heer van Berkesteyn bij den dag verergerde, ja, er werd zelfs gefluisterd, dat er gevaar voor zijn leven bestond. De kapitein had echter aangeraden een feest te geven op den dag, dien men te Point de Galles moest doorbrengen om kolen in te nemen; de invitaties waren gedaan voor een buitenpartij.
Het plan van den gelukkigen pleegpapa werd met algemeene vreugde begroet en de uitnoodigingen waren met genoegen aangenomen; - 't is waar, mevrouw Vuiste maakte eenige zwarigheid, maar daarvoor was zij dan ook de njonnja besaar! En dan - werd ze niet nog kort geleden, grievend beleedigd door deze zelfde Kitty, ter wier eere het feest gegeven zou worden? Wèl had Kitty hare excuses gemaakt, zeer nederige excuses zelfs, maar mevrouw Vuiste vergat niet licht; ze nam dan ook de uitnoodiging aan op een
| |
| |
wijze, die ten duidelijkste te kennen gaf: ‘Ik onderdruk mijne persoonlijke gevoelens om mij aan het algemeen welzijn op te offeren?’
Wat Bugg en Kitty ten zeerste vreesden, was dat de beide afgewezen minnaars een weigerend antwoord zouden geven. Maar deze vrees bleek ongegrond.
De hersens van den heer Halekamp schenen nog altijd eenigszins in een staat van verwarring te verkeeren, door den slag, zoo geheel onverwacht aan zijne gevoelens toegebracht, ten minste, hij had nu zichzelf wijsgemaakt, dat, zoo hij maar den schijn aannam van volkomen onverschillig te zijn voor het blauwtje, door hem geloopen, niemand op het denkbeeld zou durven komen hem bespottelijk te vinden; naar dit idée handelend, hield hij zich alsof hij zich nooit van een feest meer had voorgesteld dan van deze buitenpartij.
En Duriau - wel, hij beschouwde het geleden refuus uit een zeer praktisch oogpunt: het was de eerste onderneming, die hij in zijn nieuwe loopbaan had gewaagd, ze was mislukt, doch dit was volstrekt geen reden om afstand te doen, zoo niet van de pret, - bepaald pret had Duriau nooit, - dan van het lekkere diner en den fijnen wijn, dien Bugg zijnen gasten zekerlijk zou aanbieden.
Aan het gezelschap, dat nu, onder vroolijke scherts plaats nam in de rijtuigjes, die Bugg had doen voorkomen, ontbraken dus alleen de heer van Berkesteyn en zijn dochter, als ook mevrouw Helmberg, die, zooals mevrouw Vuiste meende te moeten opmerken, weêr een harer ‘tinhaas’ had. Ook jufvrouw Huigen was aan boord gebleven. Het dieet van beschuitjes en seltzerwater, waarop de arme ziel sedert eenigen tijd leefde,
| |
| |
de ergernis die het weinig ‘nette’ van de leefwijze aan boord haar veroorzaakte, het verdriet dat ze had over hetgeen zij noemde: ‘het schrikkelijk onverstandig gedrag van Gus en Clara, gevoegd bij de onaangenaamheden, die onvermijdelijk zijn voor elk, die op haar leeftijd het vaderland verlaat, werkten samen om jufvrouw Huigen in een zeer gedrukte stemming te brengen, en ze gevoelde volstrekt geen lust om aan de buitenpartij deel te nemen; hoe hartelijk ze zich overigens ook verhengen mocht in Kitty's geluk.
Het was een prettig toertje, langs die lange, breede laan, aan beide zijden met frisch groen omzoomd, - met het ruischen der zee op niet verren afstand, dat ruischen, dat nu veel poëtischer en veel aangenamer klonk, dan zoolang men aan boord was; met dien vroolijken morgenzonneschijn en die zachte koelte van de bergen.....
Halverwegen stapten men uit, op aanraden van den gastheer, die Point de Galles reeds tweemaal had aangedaan en dus eenigszins met het merkwaardige der plaats bekend was, om een tempel te bezichtigen.
De tempel was aan Boeddha gewijd, een eenvoudig, vierkant gebouw, met een galerij rondom, een groot altaar en afgrijselijke beelden met heel veel armen en beenen, de goden voorstellende, voor wie de inboorling de eerste vruchten van zijn oogst komt nederleggen en zijne gebeden prevelen.
De muren waren van onder tot boven beschilderd, en de hel scheen het geliefkoosd onderwerp van den kunstenaar te zijn geweest. Overal zag men roode, groene en blauwe duiveltjes, die op gele, zwarte of paarsche slachtoffers allerlei folteringen toepasten, folte- | |
| |
ringen zoo vreeselijk, dat de meest orthodoxe predikant het met innerlijk genoegen had kunnen aanzien en er zijne slachtoffers op aanwijzen.
Men wandelde, na het beschouwen van dezen tempel, terug naar de plaats, waar men de rijtuigen had gelaten, door een heerlijk rijstveld in zijn schoonen, zachtgroenen dosch, met een onbeschrijfelijk fraai vergezicht op Ceylon's blauwe bergen, met allerlei liefelijke, vriendelijke plekjes, alles zoo bekoorlijk, zoo treffend schoon, dat de schildering van een plaats der verschrikking, met eeuwigdurende straffen en eeuwigdurende kwalen, daar straks aanschouwd, dubbel den indruk maken moest eener grove bespotting, eener schandelijke miskenning van den God der liefde, die zulk een schoone wereld schiep.
Verder voortgereden, werd niet lang daarna de plaats bereikt, waarvan Bugg reeds zulke overdreven schilderingen had gegeven, dat ze noodwendig moest tegenvallen. Het was een der fraaie en schilderachtige tuinen, die men te Point de Galles vindt, rijk aan veelkleurige bloemen en geurige vruchten, en gewoonlijk genoemd naar den boom, waarvan de fijne, lichtroode blaadjes zulk een aangename schaduw verspreiden, den kaneelboom.
Het gezelschap verspreidde zich al spoedig. Bugg bleef met het jonge paartje achter, om de noodige voorbereidselen tot het feestmaal te maken, terwijl de afspraak werd gemaakt, dat de gasten zich op een bepaalde plek zouden vereenigen, zoodra het geluid van zeker scherp fluitje, door Bugg met dit doel van den kapitein geleend, hen zou te samen roepen.
Nauwelijks hadden de anderen zich verwijderd, of men begon met het ontpakken van den meêgebrachten
| |
| |
voorraad. Allerlei fijne gerechten in blikken, versch brood, versch vleesch, heerlijke vruchten, alles door Bugg in grooten haast bijeengebracht, door het plunderen van toko's en paggas, werden gereed gemaakt, met behulp van den logementhouder, die in den tuin woonde, en niet wist, waarover zich meer te verbazen, de opgewondenheid van de bezoekers of de onderwerping, waarmede zij de onzinnige prijzen goedkeurden, door hem, voor de weinige hulp, die hij verleenen kon, gevraagd.
Altens en Kitty hielpen dapper mede; de eerste kookte en braadde, de laatste schikte de tafel en was uiterst verbaasd, toen zijn aanstaande neef hem aanraadde in plaats van borden perangbladen te gebruiken en meer zulke vrijheden, die juist zouden medewerken om het feest prettig en ongegeneerd te maken.
Een paar uur slechts, - en Bugg bracht het fluitje aan zijn lippen; de gasten kwamen toegeschoten en schenen zeer goed gezind voor het diner. En waarlijk, ze hadden de onaangenaamste schepsels ter wereld moeten zijn, zoo ze niet vroolijk gestemd geweest waren, bij het gezicht van zulk een maaltijd, op zulk een plekje aangericht, door zulk een gastheer.
|
|