| |
| |
| |
XXXV.
Arm en mooi; o, mogen de engelen wacht bij u houden, lief kind! Er is een traan in den glimlach, waarmede ik u aanzie. Zal de zonde vroeg of laat haar schaduw werpen over die heldere, reine oogen van thans? ---- Klein bedevaartgangertje op aarde, bewaar uw hart voor de besmetting dezer wereld.
Fanny Fern.
‘Kijkt hier, heeren, daar recht voor u uit, dat is het vuur van Rosette! u zult het misschien niet kunnen zien zonder binocle!’....
‘Jawel, jawel, o duidelijk! Dus zullen we spoedig in Port Saïd zijn, kapitein?’
‘Zeker, zeker! We zullen, denk ik den pinkstermaandag, in plaats van te Scheveningen, op Port Saïd vieren. Maar stelt u er niet te veel van voor, heeren. Port Saïd is de onpleizierigste plaats ter wereld.’
‘'t Is toch altijd vaste grond,’ zei Kreisfeldt, die nog telkens zeeziek was.
Wat niet altijd het geval was met de voorspellingeu van den heer Schock, - die er een bizonder pleizier in had, iemand beet te nemen, - zijn belofte werd deze keer vervuld.
| |
| |
Den volgenden morgen voer men de zandige, onvruchtbare kuststreek, die zich tusschen Rosette en Domsette uitstrekt, langs; eerst werden de lage heuvels zichtbaar, hel verlicht door de stralen van een brandende zon, toen de dadelboomen, de vuurtoren en eindelijk de stad, aan den mond van den Nijl, het Damiette, dat ieder Hollandsch schoolkind zich, geloof ik, voorstelt als een plaats, waar voornamelijk klokjes te veroveren zijn.
De Elwine veranderde nu van koers en richtte die naar Port Saïd.
Zooals zulks gewoonlijk bij zeeplaatsen het geval is, ontwaart het verlangend oog der naderende reizigers, lang voor de stad zelve, den vuurtoren, de schepen en de hoofden, de laatsten zijn hier opgeworpen uit kolossale steenblokken, die den woesten golfslag van den oceaan kalm en rustig zien aanrollen en een tergende onverschilligheid blijven bewaren, ook bij zijn felste stormen.
Een groepje bruinvisschen, voornamelijk opmerkelijk door hun breeden kop, en die de zeelui den ‘boer met zijn varkens’ noemden, ging de boot voor naar de haven; gelukkig was er behalve de ‘boer met zijn varkens’ nog een andere loods, die de Elwine veilig binnenbracht.
Daar lag dan Port Saïd.
Wellicht heeft de stad nu al weêr een geheel ander aanzien, dan op het oogenblik, waarin de passagiers der Elwine zich naar voren haastten, om hunne kijkers te richten op de zandige vlakte, die een menigte huizen vertoonde, op het groote Egyptisch wachtschip met zijn kanonnen, op de tallooze vaartuigen met kolen beladen,
| |
| |
waar de zwarte, bijna geheel naakte koelies, met een weinig minder ijver, dan onze arme zakkedragers, hun arbeid verrichten. Wellicht heeft de stad nu alweêr een geheel ander aanzien, wellicht is men nu alweêr begonnen, die huizen, die zooveel op de kramen van een kermis gelijken, af te breken en te verplaatsen, zooals dat met kramen de gewoonte is, of misschien zijn er ook alweêr een aantal huizen bijgebouwd; - wie kan van die zoo wonderbaar, zoo plotseling in de woestijn verrezen stad voorspellen, of ze niet in den grond zal verzinken, even wonderbaarlijk, even plotseling, als ze daarop is verrezen?
Bij het eerste binnenkomen van Port Saïd, verwekt deze plaats ongeveer dezelfde gewaarwording, die men ondervindt bij een eerste bezoek van een pas gevestigde familie.
Het zand in den nieuw aangelegden tuin kraakt op een onpleizierige manier, de bel wil, met hatelijke koppigheid, niet overgaan, de voordeur klemt op ongastvrije manier, de pas gehuurde meid kijkt u wantrouwend aan, terwijl ze u aarzelend voorgaat naar het nieuw behangen salon, waar het naar verw en stijfsel ruikt, ze doet u plaats nemen op een krakenden splinternieuwen stoel, aan een tafel, die u ergert door haar geheel nieuwen glans, terwijl ge loopt over een tapijt, dat uw oogen hindert met zijn felle kleuren. Alles is er even ongezellig, even onpleizierig nieuw, zoo weinig comfortable, dat men lust krijgt onmiddellijk op te staan en zich weg te maken.
Nu, de stad van de Lesseps heeft datzelfde weinig comfortable, datzelfde onpleizierig nieuwe, van het pas betrokken huis; als ge er rondom u ziet, kunt ge u
| |
| |
voorstellen hoe, op het geroep van de Lesseps, al de natiën der wereld zijn toegesneld, om hun steen toe te brengen, tot de verwezenlijking van het grootsche plan: een stad aan den ingang van het Suezkanaal! Ge begrijpt, dat die natiën geen tijd hadden hunne steenen ordelijk en netjes te plaatsen en te rangschikken, maar daarom vindt ge het niet minder hinderlijk, dat het geheel zulk een smakeloos, mozaïek gelijkt.
Één voordeel heeft de stad, ze is ruim gebouwd; men behoeft dan ook, zelfs in onze dagen van besparen en benutten, nog niet zuinig te zijn op droog, dor zand.
Winkels, winkels en nog eens winkels! ziedaar de hoofdstraat. Groote Magazins de Modes, kolossale toko's niet blikken en flesschen, waarin alle mogelijke groenten en vruchten van alle werelddeelen, verduurzaamd, worden verkocht: slijterijen, bakkerijen, vleeschhallen en koleuschuren, wisselen elkander af.
Daartusschen talrijke restauraties; ze zien er recht verlokkend uit, zoo verlokkend, dat men ze als van zelf zou binnengaan. Binnengaan is eigenlijk niet het woord, want de gasten, stoelen, rustbanken en tafeltjes zijn allen buiten, op een groot plein, voor het onaanzienlijk huis. Hier krijgt de reiziger uit Noordelijker streken de eerste voorstelling van dat dolce far niënte, dat een der genietingen uitmaakt van het warme Zuiden, dat zalige uitrusten van niets doen, zoo verrukkelijk als men het geniet, onder de liefelijke muziek, bij zachten bloemengeur en zoete droom en of, beter dan dat alles, met hem of haar naast u, van wie één blik, één zachtgefluisterd woord genoegzaam is, om u voor uren stof te geven tot zoete gedachten. Een slovende Hollandsche huisvrouw zoude het verregaande luiheid
| |
| |
noemen, maar het is zoo welkom aan lichaam en geest, waar beide den invloed van het heete klimaat ondervinden, ja, zoo noodig, dat het ook den armsten werkman, den ellendigsten koelie, niet kan ontzegd worden.
De Turk geniet er van op de gemakkelijkste rustbank, in de meest lustelooze houding uitgestrekt, met een tafeltje, vlak bij hem geplaatst, opdat hij toch vooral niet zou behoeven op te staan, rookende uit zijn eigenaardige pijp: een flesch half gevuld, waaraan een lange buis is bevestigd, aan welks einde een mondstuk, dat hem langzaam den geurigen damp der tabak toevoert, terwijl hij de voorbijgangers gadeslaat, en nu dan even zijn koffie aanroert.
Langs verschillende wegen, want Port Saïd is niet groot, en men heeft het spoedig doorgeloopen, - vonden de reizigers elkander weder in het hôtel du Louvre, op de Plâce de Lesseps gelegen.
De Plâce de Lesseps is voor Port Saïd, wat het salon in een burgerhuishouden is; al het andere is voor het nut, het gebruik, - deze is voor het ‘mooi,’ voor de deftigheid.
Het hôtel du Louvre, een flink gebouw, is ruim en smaakvol, de restauratie uitmuntend ingericht, er is wat groen, er zijn bloemen, er is een vijvertje, dingen die op Port Saïd tienvoudiger waarde erlangen, omdat het oog ze overal mist.
De passagiers bleven dan ook lang voor het hôtel zitten; het koeltje van de zeekust woei hen verfrisschend in het gelaat, de sterren fonkelden met warmen gloed aan den donkerblauwen hemel, de bloemen brachten hun avondgroet in zoete geuren, en een wel niet zeer kunstige, maar gevoelvolle italiaansche muziek, verhoogde het stil genot.
| |
| |
Toen de lampen op de verschillende tafeltjes aan het heel een nog vroolijker aanzien gaven, kwam uit de groep muzikanten, die, eenigszins op den achtergrond geplaatst, tot nu toe meer gehoord, dan gezien was, een jong meisje te voorschijn; het liefste, bescheidenste zangeresje, dat men zich kan voorstellen. Zij droeg het kostuum der Romeinsche vrouwen: een vuurrood, gracieus keurs omsloot het tenger figuurtje, de achterover-handende witte kap, die meer dan eenig ander hoofddeksel flatteert, op het donkerlokkig kopje, een korte, bontgekleurde rok en veelkleurige kousen; er glansden een paar zachte onschuldige oogen in het vriendelijk gezichtje, en toen ze haar harp begon te bespelen, klonk een zuiver smeltend stemmetje, dat, hoe zwak en bedeesd ook, algemeene stilte verwekte, grooter en vleijender stilte, dan menige meer kunstige, meer bekwame chanteuse, met hare trillers en haar gillen wekken kan.
Hoe eenvoudig haar liedje ook was, het werd ruim beloond, toen ze rond ging aan de tafeltjes en met haar vrijmoedige en toch bedeesde oogen zoo dankbaar naar de milde gevers opzag; - zonderling! dat meisje met haar lief gezang, en kinderlijk schuldelooze gezichtje, gaf poëzie aan de minst poëtische van alle plaatsen, het dorre Port Saïd. Ze zong nog een liedje, 't was misschien aan de sterren, want ze keek op naar den met goud bezaaiden hemel boven haar.
‘Arm kind,’ zei Bugg zacht bij zich zelven ‘ik wenschte dat ze er was, het lieve schepsel! wat moet er hier van haar worden? Goddank, dat ze geen nichtje van me is; anders kon ik al niet laten haar meê te nemen naar Indië, naar Dollie!’
Hoe groot was het genoegen der reizigers, toen, na- | |
| |
dat gezang en handgeklap hadden opgehouden, de muzikanten op eens begonnen met: Wien Neêrlands bloed! Het deed hun goed, dat Hollandsche volkslied, het verkwikte hen meer dan de frissche koelte en goede Rhijnwijn, en de stemmen, die invielen, beefden bijna allen.
Jammer dat de reizigers, om toch vooral alles van Port Said te zien, het hôtel du Louvre en de lieve harpspeelster verlieten, om in een der vele café's chantants van Port Saïd den verderen avond door te brengen.
De drie klippen van het sterke geslacht, le vin, le jeu, les belles, waren in het café te vinden.
Toch was het gevaar van stranden niet groot. Le vin was ondrinkbaar en ongeloofelijk duur; le jeu, onschadelijk; de passagiers waren toch door de vele onvoorziene uitgaven der reis reeds zóó geplukt, dat zij zich ter nauwernood aan de roulette durfden wagen; les belles waren geen belles.
In een zaal, even ongezellig, als alles op Port Saïd, zag men op een tribune, eenige verflenste kleedjes, en oudsche, afgematte gezichten, die schenen te vragen om de permissie van wat rust te gaan nemen; men hoorde een paar liedjes, die bij Lyon te midden van de geuren der punch brûlé en gauffres à la vanille, niet onaardig klinken, maar hier, door het snerpende en schorre der stemmen, eenigszins deden denken aan de kibbelpartijen, die men zegt, dat de dames in zulke établissementen onderling hebben.
De heeren zochten nog een weinig afleiding in andere koffiehuizen, maar de meesten keerden nog voor middernacht aan boord terug, niet zeer verrukt over Port-Saïd en zijn genoegens.
|
|