De koloniaal en zijn overste (2 delen)
(1877)–Annie Foore– Auteursrechtvrij
[pagina 214]
| |
XXIV.Ja, du bist schön,
O Flammen-Element! Weisz, purpurn, blau,
Blühn deine Blumen! Und das Edelste
Von allen Elementen bist du wohl,
Von allen Dingen du das Göttlichste:
Denn erdwärts lustet jedes ird'sehe Ding,
Der Geist nur und die Flamme strebt nach oben!
------- Gedämpft
In Rosen brennst du, sprühst im Wellenschlag,
In Wolken - im Gestein - im Wein - im Auge
Des schönen Weibes;
Hamerling.
Fire! Fire! Zoo klonk het op zekeren avond door la Valetta's straten. Het brandalarm wekte de gasten in de hôtels; binnen weinige oogenblikken waren zij op de been, maar 't was te vergeefs, dat zij de kellners zochten om hen te vragen, waar de brand zijn kon; al de bedienden schenen reeds heengesneld naar de plaats des onheils. Waar was het! Aan de lucht, dicht bij den ingang van de Strada Réale, bespeurde men eerst een zachten rozerooden | |
[pagina 215]
| |
gloed; het rozerood werd vuriger en vuriger; toen verhief zich uit de duisternis een heerlijk koepeldak, grillig verlicht door een fellen vuurgloed, - er was geen twijfel meer, het ‘Operahouse’ stond in brand! Het Operahouse, dat weinige jaren geleden door de stad werd gebouwd voor de niet geringe som van 50,000 £ sterling, het prachtig kunstgewrocht, gelegen aan den ingang van la Valetta's hoofdstraat, de roem van la Valetta, opgetrokken in griekschen stijl, misschien aan de buitenzijde wat overladen met versierselen, maar toch grootsch en smaakvol, met zijn tallooze kolommen en breede trappen, zijn sierlijke loges en ruim parterre, zijn schitterende verlichting en prachtige décoraties, - dat operahouse stond in brand! Te midden van de Engelsche soldaten, die met alle kracht de spuiten lieten werken, te midden der Maltezers, die met levendige gebaren en krachtige uitroepen van spijt, het water aanbrachten, stonden weldra een twintigtal Hollanders, door slechts twee dames vergezeld, Clara en Kitty. De laatste hing aan den arm van Kreisfeldt en, te midden van het knetteren en knarsen, het dringen en schreeuwen, merkte ze op dat die arm beefde en dat Kreisfeldt zeer stil was. Over het geheel was hij zeer stil en zeer pensief in den laatsten tijd, en Kitty, die het groote doel nooit uit het oog verloor, vond dit een goed teeken, en zeide tot zichzelve, dat Kreisfeldts gedrag in deze dagen wel vreemd, maar toch alleszins veelbelovend genoemd mocht worden. De brand nam, niettegenstaande de pogingen, die tot blusschen werden aangewend, steeds in hevigheid toe, en aller oogen waren gericht op de vlammen, die nu | |
[pagina 216]
| |
hier dan daar een uitweg zochten, en met ontzettende vernielingswoede het heerlijk gewrocht van menschelijke kunst teisterden; ze zagen de muren zwart blakeren en zware peilers instorten met doffen slag, en wachtten dan weêr ademloos af, wat nu vernield zou. worden, toen op eens, vlak bij de plek, waar Kreisfeldt en Kitty stonden, een luid en angstig gegil werd vernomen. ‘Dat is haar stem,’ riep Kreisfeldt, als door een elektrieken schok getroffen, en, vóór Kitty nog van den eersten schrik kon bekomen, was hij verdwenen; zij zag, hoe hij zich met moeite een weg baande door de dichte volksmassa om zeker onderdeurtje te bereiken, beneden aan het brandend gebouw, waartegen van binnen hevig werd geduwd en gestompt. Ook anderen, die in de nabijheid dier deur stonden, hadden het angstig gillen vernomen, en het was niet de Hollandsche luitenant alleen, die met handen en voeten werkte om het poortje open te krijgen. Eindelijk, eindelijk, toen het kraken en knetteren steeds erger en de hitte ondragelijk werd, bezweek de deur en een aantal angstige gezichten, - van de artisten, die juist repetitie hielden, - kwam te voorschijn: een tenger figuurtje stond op den voorgrond; het tenger figuurtje bleek de blauwe page, ze werd, niet zonder moeite, door de kleine deur geduwd en - kwam terecht in de armen van den overgelukkigen Kreisfeldt. Zijn zaligheid was van korten duur. Met de tegenwoordigheid van geest aan de dames, die in het publiek optreden, zoo bizonder eigen, maakte de blauwe page zich uit de onverwachte omhelzing los, en kreet: ‘mij mother, oh, mij mother!’ Nu zijn de papa's en mama's van lieve chanteuses | |
[pagina 217]
| |
en actrices gewoonlijk in treurige tegenstelling met hunne beminnelijke dochters; ook haar, ‘mother’ bevestigde dien regel, zij was een kolossale madam, die er niet bizonder gedistingueerd uitzag, met haar breed, wijnkleurig gezicht en grooten mond, door het vervaarlijk gillen nog meer uitgezet. Toen zij voor de deur verscheen, kwam het den redders voor, als zou het onmogelijk zijn, ook maar haar hoofd door de opening te brengen. Kreisfeldt echter scheen niets onmogelijk, zoolang hij de zachtklagende stem van de blonde page hoorde, en - met ongehoorde krachtsinspanning, met rukken en trekken van buiten, met duwen en stooten van binnen, bracht hij de ‘mother’ in de vrije lucht. Een handdruk van de chanteuse was zijn loon, en hij besloot nu aan anderen de redding der overige dames en heeren over te laten en in stilte zijn geluk te genieten. Nauwelijks had hij dit besluit genomen, toen de blonde schoone met teekenen van hevige aandoening zijn handen greep en uitgilde: ‘Charles, oh my Charles!’ Verrukt over een zoo teedere ontboezeming, riep de luitenant al het Engelsch, wat hij zich herinnerde, in het geheugen terug, en stamelde: ‘My darling, you are mistaken; my name is not Charles,’ en na eene kleine aarzeling: ‘My name is Piet!’ ‘No! no! Clarles is there!’ Arme Kreisfeldt! Ofschoon in de verte niet bekend met den bewusten Charles, kon hij niet anders doen, dan weêr naar de kleine opening te snellen, en ieder, die gelost werd, te vragen, of hij ook misschien Charles mocht zijn! Eindelijk kwam een zeer vuile, zeer magere, half in het kostuum van een ridder gestoken, man te voor- | |
[pagina 218]
| |
schijn; hij duwde vrij onzacht den luitenant, die hem met de reeds vijfmaal herhaalde vraag te gemoet kwam, ter zijdej, nam een paar sprongen en bereikte de page, die nog steeds hare nu vrij schelle stem deed hooren; Kreisfeldt haastte zich den vurig verlangde Charles te volgen, - hij zou nu den dank der geheele familie inoogsten; hij, de redder, zou wellicht uitgenoodigd worden met hen te soupeeren; zij zou hem de hand drukken, wellicht.... toen hij, ten koste van veel duwen en stooten, de plek had bereikt, waar hij zijne schoone had verlaten, was zij verdwenen, met den vuilen Charles en de dikke mama, plotseling verdwenen! De vreeselijke slag, die op dit oogenblik alles deed ontstellen vond dubbelen weêrklank in het hart van Kreisfeldt. Toen hij zich omkeerde, zag hij, dat het dak, het prachtig koepeldak, met zijn goud, zijn bogen en zijn fresco's, was ingestort, dat de lichtkroon met zijn tallooze gaspitten was gevallen, dat de fraaie loges met al haar luxe en pracht werden verzengd en vernield, met zooveel kracht, dat een uur later het heerlijk gebouw een rookende steenmassa, de slanke zuilen geknot of zwartgeblakerd waren, de Corinthische portico, die tot entrée diende, een ruïne was geworden, en nog slechts de muren in het ronde stonden. Op een kleinen afstand verwijderd van het volksgedrang, bevond zich de heer van Berkesteyn met zijn dochter, verdiept in den aanblik van het grootsche schouwspel. Ze hadden bijna geen enkel woord gewisseld in het laatste uur; ze hadden al hun aandacht gevestigd op die golven vuurs, door den wind heen en weêr bewogen, op die donkere rookkolommen, die haastig opdwarrelden naar de bloedroode lucht, op dat kunst- | |
[pagina 219]
| |
gewrocht, dat scheen te wringen en te krimpen, terwijl de gloeiende tongen hare wanden lekten en een zee van vuur in haar binnenste woedde, terwijl losgelaten vlammen zich als zoovele slangen slingerden om hare fresco's en beelden. ‘O prachtig! prachtig!’ riep Clara plotseling uit, toen een neêrvallende balk, als een stortzee van vuur deed omhoog springen. O, papa! ging ze opgewonden voort, ‘nu kan ik mij voorstellen, hoe Nero op het denkbeeld kwam, Rome in brand te steken, de stad der zeven heuvelen moet onbeschrijfelijk schoon geweest zijn, herschapen in éen groot vuurwerk.’ ‘Ja lieve,’ zei de overste ‘Een ziel door overmatig genot onvatbaar geworden voor geestdrift, een karakter, dat behoefte gevoelde zich zijner macht door daden te herinneren, - moet genoten hebben bij zulk een machtig en schoon vernielingswerk.’ ‘Ik zie, dat men nooit te oud wordt om de historie te leeren begrijpen’ zei glimlachend van Raven, die als gewoonlijk bij vader en dochter was te vinden, ‘ik heb daar ten minste alweêr een ontdekking gedaan.’ ‘Mogen wij maar dadelijk weten, wat ge ontdekt hebt?’ vroeg de overste ‘of wilt ge het voor eenig geschiedkundig genootschap bewaren?’ ‘O, neen! U weet, de Duitsche dichterGa naar voetnoot1), die Nero zoo groot heeft bezongen, zegt dat de keizer zich op dien vreeselijken nacht door Rome's schoone vrouwen deed omringen, om in haar gelaat de vlammen te zien weerspiegelen - mijn God! hoe verrukt moet hij geweest zijn!’ | |
[pagina 220]
| |
De heer van Berkesteyn zag op en in het gelaat zijner dochter! Hij zag hoe de vernielende kracht, zelfs in haar ontembare woede, nog tooverde en herschiep, hoe Clara's bleeke wang was getint met een warmen blos, hoe het loshangend kastanjebruin haar was overgoten met een goudgloed, hoe er iets schitterde in de groote, grijze oogen, dat hij daar nooit te voren zag. Bijna even verrukt als de dokter, staarde hij een wijle het meisje aan, toen zeide hij zacht ‘ge hebt gelijk, dokter! Nero moet een man van smaak geweest zijn.’ De Engelsche soldaten en gewillige Maltezers gingen nog steeds voort met hunne pogingen, om den brand meester te worden; het onophoudelijk spuiten had eindelijk de gewenschte uitwerking, in zooverre ten minste, dat in plaats van de felle vuurzee, een dikke rookwalm uit het binnenste des gebouws opsteeg en slechts nu en dan nog een vlam uitbarstte. De heer van Berkesteyn keerde zwijgend en stil huiswaarts en beantwoordde ter nauwernood den hartelijken nachtkus zijner dochter. De vlammen in het operagebouw waren gebluscht, maar.... die andere vlam, waarvan de bezorgde vader heden avond wederom het schijnsel had bespeurd, die vlam, die twee warmkloppende jeugdige menschenharten gloeiend aaneen smeedt, zou die nog te dooden zijn? |
|