De koloniaal en zijn overste (2 delen)
(1877)–Annie Foore– Auteursrechtvrij
[pagina 206]
| |
XXIII.Maar Thymna riep gestaeg: Eylaes, myn jenght verout!
Welaen, wort haer geseyt, 't is tyt dan dat je trout.
Cats.
‘Ik geloof dat het een goed gangetje gaat.... met je minnaars; is 't niet Kitty?’ ‘Ja.... ten minste.... Neef! ik moet u eens iets zeggen. Hebt u niets opgemerkt, gisteravond in de opéra?’ ‘Neen, niets bizonders! Of meen je misschien die lieve chanteuse?’ ‘Juist. U moet weten, neef Bugg, Kreisfeldt heeft den heelen avond naar haar zitten kijken en Halekamp leende telkens mijn binocle, als zij optrad, Nu.... Altens beweerde, dat hij nog nooit zoo had hooren zingen en.... en Duriau was zoo hatelijk; hij zei, dat zulke mooie chanteuses de jonge meisjes meer schade doen, dan in jaren was te berekenen. De heer Bugg barstte uit in zulk een uitbundig gelach, dat al de wandelaars, - neef en nicht zaten op een bank in de Public-Garden, - dat al de wandelaars naar hen omkeken. Kitty deelde echter volstrekt niet in de vroolijkheid | |
[pagina 207]
| |
van haar geleider. ‘Neen neef,’ begon ze, laten we nu eens ernstig zijn! Ik moet u allereerst zeggen, dat het voor mij heel onaangenaam is, - ik vind het volstrekt niet iets om te lachen! U, zegt zelf, neef, dat het zoo goed zou zijn, als ik geëngageerd kon raken, voor we aan wal komen.... U zegt zelf, dat nicht Dollie er misschien bezwaar in zou vinden, mij bij zich te houden!’ ‘En nu komt dat mooie zangeresje daar tusschen! Maar kind, wat nu nicht Dollie betreft, dat moet ge u zoo erg niet voorstellen! Je moet weten, Kitty,’ en de heer Bugg kuchte, ‘je moet weten, mijn vrouw is het beste mensch van de wereld maar - het is een nonna.’ ‘Wat is dat eigenlijk - een nonna, neef?’ ‘Een nonna? Dat is een heel lief, handig, goedhartig schepseltje, met heerlijke oogen en prachtig haar, met snoeperige handjes en keurige voetjes, met een heel klein beetje verstand en een heele groote massa kuren; een nonna, dat is een poppetje, dat liefst in sarong en kabaai, met haar fijne vingertjes katoepatGa naar voetnoot1) zit te eten en ondertusschen haar jeitGa naar voetnoot2) uithoort, over de Njonnja SeblasGa naar voetnoot3) of de toewon SabrangGa naar voetnoot4); die uren lang bij den Chinees of den aling staat af te dingen om een paar stuivers te besparen, maar groote sommen uitgeeft aan bloedkoralen en gouden armbanden en fijne sarongs en mooie sloffen; die je van tijd tot tijd het doodsbenauwd maakt met haar liefkozingen, je een andere keer de huid volscheldt zonder reden, die, als je eens verstandig met haar praten wilt, nooit iets an- | |
[pagina 208]
| |
ders antwoordt dan: ‘Soedah! en - die jaloersch is op en daarom een hekel heeft aan - de Europeesche vrouwen!’ ‘Dat belooft eigenlijk niet veel!’ zei Kitty. ‘Neen. Maar wat is er nu eigenlijk met je minnaars? Die actrice?’ ‘Ja. Ze is zoo mooi, neef!’ ‘Dat is ze,’ zei Bugg ‘verduiveld mooi!’ En hij had gelijk; de blonde zangeres was een der liefste persoontjes, die men zich denken kan, vooral in de rol, die ze gisteravond had vervuld, die van page. ‘Maar daarom niet getreurd! Vertel me liever eens, Kitty, nu we toch eenmaal aan de confidenties zijn, wie van de heeren aan boord, zou je wel het liefst hebben, dat je zijn hart en hand aanbood. ‘Ik geloof, dat Halekamp er wel over denkt, neef!’ ‘Dat vraag ik niet. Wien vin je het knapst, het aardigst?’ ‘O, den dokter, dat spreekt van zelf. Maar over hem denk ik natuurlijk niet.... ik zou al heel tevreden zijn, als Halekamp me maar vroeg.’ Dit met een zucht. ‘Vin je hem dan zoo bizonder beminnelijk, kind?’ ‘Och, Hemel neen! Hij is vreeselijk vervelend! En hij is ondragelijk verwaand!.... Maar ziet u, neef, ik kan het natuurlijk niet zoo nauw nemen als andere meisjes, die mooi zijn en jong en knap....’ Een veel dieper zucht. ‘Dus wou je maar trouwen.... ook zonder liefde?’ ‘Maar neef,’ vroeg het meisje, het gezicht tot hem keerende, waarin de zorg reeds vroegtijdig rimpels had geploegd, ‘wat moet ik anders doen?’ | |
[pagina 209]
| |
‘Arme meid!’ Er sprak diepe deernis uit zijn blik, toen die een oogenblik rustte op het droevig gelaat naast hem, en hij wendde het hoofd af, terwijl hij zeide: ‘Neen, Kitty, dàt mag niet zijn, dàt nooit! zoolang ik het verhinderen kan ten minste! Jullie meisjes praat maar over trouwen zonder liefde, alsof dat zoo'n kleinigheid was en - er is geen ellende op aarde, grooter dan die ellende. Zoolang ik een jong meisje verhinderen kan, het te doen, zal ik het verhinderen, zoo waar ik Samuel Bugg heet!’ Na een poosje ging hij op bedaarder toon voort: ‘Hoor eens, meidlief, ik zal openhartig met je zijn. De menschen zeggen dat ik onder de plak zit, dat is een leugen, als ik wil, ben ik de baas in mijn huis!’ ‘Maar u wilt zeker niet dikwerf, neef?’ vroeg Kitty schertsend. ‘Neen, niet dikwerf, daar heb je gelijk in, kind!’ en een goedhartig lachje speelde om Bugg's lippen. ‘Maar nu zal ik dan toch eens willen! Nu zal ik aan Dollie zeggen dat je lang genoeg gezworven hebt in de wereld, en dat je bij ons in huis blijft, en er niet uitgaat. Dollie is in den grond een goed schepsel en ze zal wel kassian met je hebben en ik.... ik zal je zooveel pleizier doen, als ik kan, dat beloof ik je, kind!’ Kitty omhelsde neef in het gezicht van al de roodrokken en kindermeisjes, die door den tuin drentelden, en neef deed alsof hij de zaak heel grappig vond en veegde met zijn mouw over zijn' oogen. Het arme kind gevoelde zich onuitsprekelijk verlicht, toen ze met neef naar het hôtel terugwandelde. Dus behoefde ze zich niet meer zoo ongerust te ma- | |
[pagina 210]
| |
ken, over den invloed dier chanteuse; ze kon het vooreerst schikken zonder echtgenoot, dus behoefde ze dien verwaanden Halekamp niet te trouwen; neef zou voor haar zorgen, nicht was een goedhartige vrouw, en ze zou een prettig thuis hebben in die heerlijke Oost, waar de dames zoo'n makkelijk leventje leiden..... Tot dusver was haar leven ver van gemakkelijk geweest. Ze had nu tien jaar lang gezworven, nu eens bij familie, quasi als logée, in werkelijkheid niet veel meer dan diensbode, nu eens als bonne, dan tot gezelschap, éens zelfs als winkeljufvrouw! Eindelijk had de rijke Indische neef haar gevonden in een achterstraatje van Amsterdam, waar ze sinds twee jaar een zieke, menschenschuwe dame oppaste, en wegkwijnde als een plantje in een kelder. Het warme hart van Samuel Bugg was ineengekrompen van medelijden, bij het zien van het arme nichtje, hij oordeelde dat ze eens wat pleizier moest hebben in haar leven, hij ging zes weken lang iederen dag met haar rijden en rossen, kocht haar een massa mooie kleeren, bracht haar op de Elwine, en wist niet wat verder met haar aan te vangen! Hij had Kitty aangeraden maar te beproeven of ze niet een goed huwelijk doen kon, - maar toen hij zag hoe ze haar best deed, en tot nog toe zonder resultaat, toen zij hem heden zoo openhartig haar leed meedeelde, - kreeg hij medelijden met het arme kind en beloofde - wat hij haar niet schenken kon en wat toch het noodzakelijkst voor haar was, - een thuis. Terwijl zij daar zoo vroolijk naast hem voorttrippelde, overdacht hij eens bedaard wat hij gedaan had, en wat hem wachtte als hij zijn vrouw een jong meisje en een | |
[pagina 211]
| |
totokGa naar voetnoot1) in huis bracht, hij stelde zich voor hoe Dollie hem zou aanzien, wat ze zeggen zou - in het maleisch natuurlijk, want, als ze boos was, sprak ze bij voorkeur in die taal, en het koude zweet brak hem aan alle kanten uit. De eenige persoon, die den heer Bugg gewoon was te beknorren en uit te schelden was Samuel Bugg zelf, en hij begon nu dapper daarmede: Lafaard, schaam je, bang voor een vrouw, bah! Kun je dan niet voor één keer in je leven eens flink zijn? Moet dat arme kind nog langer onder vreemden blijven? Ben jij een man en zie je zoo op tegen een booze bui? Helaas! niettegenstaande al deze verontwaardigde vragen, was het eind van Buggs overpeinzing transactie tusschen zijn geweten en zijn vreesachtigheid. ‘Kitty,’ begon hij aarzelend, ‘hoe zou je het vinden? Enfin, je weet mijn huis zal altijd voor je open staan, - maar hoe zou je het vinden, als ik je eens bij heele lieve menschen bezorgde om een paar aardige kinderen te leeren?’ Kitty's gezichtje betrok. Moest nu haar droom reeds worden verstoord? Maar het kwam haar niet onverwacht, ze was gewoon geraakt aan zulke verstoorde droomen, alleen beefde haar stem wat, toen ze zeide: ‘Daar ben ik niet knap genoeg voor, neef!’ ‘Nu tot gezelschap dan, bij een paar goede luitjes, bij voorbeeld, zonder kinderen. Je maakt toch muziek?’ ‘Neen, neef.’ ‘Je kent toch genoeg Fransch en Engelsch om voor te lezen.’ | |
[pagina 212]
| |
‘Neen neef, ik ken alleen maar een beetje Fransch; het Engelsch ben ik alweêr vergeten.’ ‘Maar, kind, heb je dan niets geleerd?’ ‘Ja, ik zou misschien wel voor huishoudster.....’ ‘Dat is heelemaal buiten kwestie. Huishoudsters worden in Indië maar zelden gevraagd; En dan - je hebt twee jaar noodig voor je het Maleisch machtig zijt en met de bedienden weet om te gaan en dan - kan iedere vrouw, die in het land geboren is, het nog voordeeliger en lekkerder doen dan jij. Jammer, dat je niets geleerd hebt! Als je een beetje muziek en wat talen kendet, dan kon je nog fortuin maken in Indië. Ik heb meer dan één meisje, even arm als jij, zien uitkomen, die naar Holland terugging als een groote dame! Natuurlijk er is gebrek in Indië aan welopgevoede meisjes, groot gebrek! en er zijn heel veel heeren, die graag zouden trouwen, maar - geen Europeesche vrouw kunnen krijgen. Denk je, ‘vroeg de heer Bugg, meer en meer in vuur gerakend, denk je dat, als er een Europeesch meisje, twintig uur in den omtrek te vinden was geweest, dat ik een Indische zou getrouwd hebben, denk je dat er zoovelen met hun huishoudster zouden leven, als er beschaafde vrouwen waren, om een keus uit te doen? Waarom laten de vaders in Holland hun dochters niet flink leeren, om ze dan naar Indië te sturen? In Indië ligt haar toekomst, in Indië is de vraag groot en het aanbod gering, terwijl in Europa de markt overvoerd is! 't Is onverantwoordelijk van je vader, onverantwoordelijk, kind; hij had je zooveel moeten leeren dat je goed was voor je brood, - of je een boel geld moeten nalaten!’ | |
[pagina 213]
| |
Kitty zuchtte. In hoe menige bittere ure van vernedering en ellende had ze hetzelfde gedacht! Toch hinderde het haar, nu een ander het uitsprak. ‘Arme papa, zei ze. ‘O, Neef, 't is misschien wel waar, wat u zegt maar..... 't is toch hard om te hooren,’ en de lang bedwongen tranen barstten plotseling los. De heer Bugg was onmiddellijk verteederd en vol berouw. ‘Kind,’ riep hij uit, neem me niet kwalijk! Als er één veel van je vader gehouden heeft, dan ben ik het!... Je vader was een beste kerel!’ En, als Kitty's tranen steeds overvloediger stroomen, ‘Ja, ik ben een akelige vent, ik zeg altijd iets onaangenaams! Maar, Kitty, kind, ik bedoelde eigenlijk jou papa niet, maar de papa's in het algemeen! Huil nu niet in Gods naam, daar heb ik nooit tegen gekund! Dat weet Dollie ook, en daarom doet ze het geregeld eens per dag!’ Kitty glimlachte nu en zei dat het al over was, en de heer Bugg, eenigszins bevrijd van zijn gewetens-wroegingen, riep vroolijk uit: ‘Herinner me Kitty, als we in Batavia aankomen, dat we dadelijk naar den Bazar gaan!’ - Ik moet daar een mooie sortie voor je koopen en een paar oorbellen.’ |
|