| |
| |
| |
XXII.
.... tu viens de voyager, tu dois savoir, que partout il faut se soumettre aux usages, quand même ils nous choquent ou nous gênent.
George Sand.
Men kan bijna altijd zeker zijn, wanneer men menschen ontmoet, zeer sterk in het onvoorwaardelijk goed of afkeuren van eenige zaak, menschen, die heel veel dingen ‘ijselijk bespottelijk’ vinden, en om heel veel dingen lachen, alsof ze al te dwaas waren, - men kan bijna zeker zijn, dat zulke menschen zeer weinig gezien en zeer weinig gereisd hebben.
Hoe meer vreemde landen men bezoekt, hoe meer men overtuigd wordt, dat de gewoonten en gebruiken, die au premier abord onzinnig schenen, het natuurlijk gevolg zijn van den aard der bewoners, het klimaat of de grondgesteldheid, en dat de godsdienst, die er beleden wordt, de regeeringsvorm, die er heerscht, hoe ongeschikt misschien ook voor andere natiën, past voor dat volk en dat land, waarbij men ze vindt.
Toen onze reizigers pas in la Valetta waren, vonden zij het minstens vreemd, enkele dames op straat te
| |
| |
zien loopen met blaauwe brillen voor de mooie oogen, en ook dat zij veel meer werk maakten van haar schoeisel en rokken, dan van haar overkleedjes.
Toen zij een week daar vertoefd hadden, deden zij ook, wat ze eerst zoo vreemd hadden gevonden, - omdat er gegronde reden voor bestond.
De huizen, de wegen, de rotsen, alles wat u omringt op Malta, is van een felle, lichtgrijze kleur, en deze bijna witte steenmassa wordt, wanneer de zon haar beschijnt, pijnigend en verblindend voor de oogen, die daarenboven bij het minste koeltje worden geplaagd, door de fijne stofdeeltjes, die bij de groote droogte, soms in dichte wolken opstuiven en nergens kunnen rusten op groen of geboomte, - want dat vindt men bijna niet op het eiland.
Diezelfde lastige, grijze stof is oorzaak, dat de Maltezer dames op straat haar kleedjes altijd hoog opnemen; daar zij dus veel meer eer hebben van een mooien geborduurden rok of een paar nette laarsjes, besteden ze daaraan de meeste zorg.
Zoo wandelden onze bekenden dan dagelijks langs de Strada Réale, nu eens stilstaande voor de winkels, waar de prachtigste bloedkoralen, tot allerlei élégante versierselen bewerkt, en heerlijke cameën waren uitgestald, dan weêr voor de magazijnen van kant, die door de Maltezer vrouwen wordt vervaardigd en om haar deugdelijkheid en schoonheid zeer gezocht is.
‘Nu Bugg, wat zeg je van de Maltezerinnetjes?’ vroeg de heer Krobs op zekeren morgen aan zijn medepassagier, toen hij hem op het drukst gedeelte der stad ontmoette.
‘Wel’ zei Bugg, terwijl hij den wijsvinger eenigs- | |
| |
zins nadenkend aan zijn rooden neus bracht, ‘Zeg me eerst eens, - waar is je vrouw?’
‘Daar ginder in dien winkel!’
‘Nu dan: ik houd niet van tweekleurige schoonheden.’
‘Hè?’ vroeg Krobs eenigszins ontsteld, aan zijn egâ denkend.
‘Je weet,’ ging Bugg voort, ‘in den regenboog zijn zeven kleuren: nu zie ik niet in waarom aan een vrouw, dat pronkstuk der schepping, maar twee of drie van die kleuren zouden besteed zijn, zooals de vrouwen hier en in Indie. Daar heb je nu zwart haar, zwarte oogen, een zwarte japon, een klein zwart snorretje, - de meeste ten minste, - en verder geel, alles geel! Neem nu eens een Hollandsche: bruin haar, wit voorhoofd, zwarte wenkbrauwen, blauwe oogen, rosé wangen, donkerroode lippen, - daar is afwisseling in! bijna al de kleuren van den regenboog!’
‘Ja’ zegt Krobs met een diepen zucht ‘de Hollandsche vrouwen, daar gaat maar niets boven! Het zijn lieve wezentjes, jammer dat je ze zoo weinig vindt in Indie’....
Onzalige! Mevrouw Krobs heeft hem gehoord!
Een gevoelige kneep in den arm is het eerste gevolg van zijn onvoorzichtigheid, dan een stroom van verwijtingen, dan een vinnige duw, waardoor hij aan den overkant der straat komt, vlak voor een kantmagazijn; een geheele doos prachtige kanten is het verzoeningsoffer door den heer Krobs op het altaar van den huiselijken vrede gelegd....
De heer Bugg was met groote behendigheid in een sigarenwinkel gevlucht, en vond daar een paar jongelui, die hem dadelijk aanklampten.
| |
| |
‘Stil,’ riep Kreisfeldt opgewonden, ‘misschien weet mijnheer Bugg waar ze is!’
‘Natuurlijk weet ik het,’ zei Bugg. ‘Ze is met de van Berkensteyns naar het paleis van den gouverneur gegaan!’
‘Wie?’
‘Kitty.’
Een hartelijk gelach volgde. ‘Hoe weet u, dat wij jufvrouw Stark zoeken?’ vroeg Altens verbaasd over zooveel doorzicht?’
‘Jongelui, ik heb meer zeereizen gemaakt. - Altijd heb ik gezien, dat de reis halverwegen in een jacht verandert. - Wij zijn nog niet eens halfweg, en toch zie ik reeds verscheidenen jagen; natuurlijk dat het meest gezochte wild de jonge meisjes zijn, en daar nu mijn jachtacte, helaas! verjaard is, doe ik dienst als speurhond. Als zoodanig zal ik de heeren dan ook maar voorgaan naar het paleis van den gouverneur!’
Onder vroolijke scherts liep men voort.
Nu is het in de Strada Réale in la Valetta niet zoo gemakkelijk om spoedig vooruit te komen; wordt men in de nabijheid van de haven voortdurend lastig gevallen met de vraag: ‘You want a boat, sir?’ hier stoort u telkens een koetsier, met het aanbod van ‘a carriage, sir!’ terwijl een geheele zwerm van blinde, verminkte en luie bedelaars een koor aanheffen van ‘miserable,’ de kreet, waarmede u in la Valetta voortdurend allerlei vuile en steeds geopende handen worden toegestoken.
Elk van de jongelui kocht een bouquet en Bugg hechtte op Engelsche manier een groote geele roos op zijn blauw vest, - het baatte niet, dat de anderen
| |
| |
die aan het knoopsgat van zijn jas wilden bevestigen - en liet, schijnbaar zonder zulks te bemerken, meer dan eens een paar pences uit zijn zak glijden, die door de arme drommels achter hem, haastig werden opgenomen.
Eindelijk had men de plaats bereikt, waar Kitty toefde.
Het gouvernements-paleis ligt in het bovengedeelte der stad, op een plein, de Piarza San Giorgio genoemd. Het uiterlijk van het gebouw is volstrekt niet opmerkelijk; het is ongeveer 300 voet in het vierkant, het groote plein, dat er voor ligt, heeft iets deftigs en de tuin op het binnenhof iets liefs.
De heeren gingen een der breede voorportalen door en werden in een corridor gebracht, langs de drukkerij, het bureau van hypotheeken, van den gouvernements-, den militairen-, den politie-secretaris en van den gouvernements-advocaat.
Nog steeds zochten de heeren te vergeefs Kitty, maar toen zij de breede wenteltrap waren opgegaan, bespeurden zij haar neteldoeksch kleedje in een der prachtige zalen, die in het bovengedeelte van het kolossale gebouw zijn gelegen.
Spoedig waren ze in de nabijheid van het gezelschap, maar even spoedig hadden zij dit vergeten, voor het het prachtig schouwspel dat hen trof.
De zaal, die zij waren binnengetreden, was de wapenzaal en, bij het trotsch gezicht dier ijzeren rustingen en zware wapenen, drong zich als met stormachtig geweld de herinnering aan hen op van het roemruchtige Malta, nevens de gedachte van de vergankelijkheid van al het aardsche. Hoeveel natiën hadden niet gestreden om de heerschappij over dit schoone eiland, om
| |
| |
telkens weder te moeten wijken voor nog krachtiger of nog gelukkiger overwinnaars!
Eerst dat schrandere volk, de Feniciërs, dan de Grieken, nu eens Hannibal met zijn trouwe Karthagers, dan weêr het onverwinnelijk Rome, daarna de Gothen, de keizer van Constantinopel, de Arabieren, de keizer van Duitschland, de Koningin van Arragon, en eindelijk Karel V, die het ter leen geeft aan de ridders van St. Jan.
Nieuwe en belangwekkender herinneringen roept de naam der ridders van St. Jan in het geheugen. Hoe krachtig versterkten, hoe heldhaftig verdedigden zij hun eiland, onder de dappere Grootmeesters, hoe hardnekkig zetten ze den afmattenden strijd voort, met de woeste Turken.
Alles voorbijgegaan, tot de man kwam, van wien de wereld haast gelooven moest, dat hij niet voorbij zou gaan, zooals al het menschelijke, omdat hij meer dan menschelijk scheen, - Napoleon.
Maar de muziek der Schotsche corpsen, die door de vensters dringt, en de roodrokken, die men hier en daar ziet op en nedergaan, ze getuigen dat ook de groote, de eenige, dat ook Napoleon is voorbijgegaan en verdrongen.
Niettegenstaande het aantal personen, dat in de wapenzaal tegenwoordig was, was het er zeer stil.
Wat zooveel indruk op de bezoekers maakt, is die lange rij van zwijgende, onbewegelijke ridderharnassen, schijnbaar rustend van de wapenfeiten, die ze volbrachten, den blik onafgewend, gevestigd op de tallooze schitterende tropheën, die aan het boveneinde der zaal
| |
| |
gerangschikt zijn, schijnbaar elk oogenblik gereed, om de zware wapenen weder op te vatten, die overal de muren bedekken.
Meer dan door eenige andere wordt het oog geboeid door die zwart geharnaste ridderfiguur daar ginds. Ze is ruim zeven voet hoog, het vizier is neêrgeslagen, maar men gevoelt, dat dit vizier een helden aangezicht heeft bedekt, dat de krachtige arm, zoo ze nog kon worden opgeheven, de kleine heldjes onzer eeuw zou verpletteren met één slag......
Niet ver van dat reuzenharnas verwijderd, zijn een aantal overblijfselen van den strijd der vrome ridders tegen de ongeloovigen; eenmaal gevreesde zwaarden en andere veroverde wapenen spreken vooral van de nederlagen dier woeste tegenstanders.
Er waren, zooals de cicerone deed opmerken, in die zaal meer wapens, dan men toen ter tijde noodig had om een geheel leger te bestrijden. - Meer dan 1900 musketten en bajonetten, 1000 pistolen, 30,000 pieken, 450 kuirassen en schilden, de laatsten voorzien van het teeken der orde: een rood kruis op een wit veld.
Eerst toen de bezoekers de wapenzaal verlieten en de andere vertrekken binnen traden, schenen zij hun praatlust terug te vinden; weldra was dan ook Kitty's eerewacht rondom haar verzameld, en begon Clara zich met haar vader een weinig aftezonderen, daar zij geen van beiden lust gevoelden, aan het onbeduidend gebabbel deel te nemen, dat de aandacht zou kunnen aftrekken, van al het belangwekkende in het Governor's Palace.
Na eenige schilderijen te hebben bezichtigd, bezocht men het vertrek waar de gouvernementsraad wordt ge- | |
| |
houden, prachtig door het fijn bewerkt behangsel, dat in gloeiende kleuren tooneelen uit de vijf werelddeelen voorstelt en, hoewel reeds 150 jaar oud, nog even schitterend en frisch schijnt, alsof het pas uit de hand der bewerkers te voorschijn kwam.
Toen het gezelschap naar beneden ging, maakte de gids hen attent op een koets, die den Grootmeesters der orde had toebehoord, maar waarin Napoléon veertien dagen had gereden; de gids noodigde Clara uit daarin plaats te nemen.
‘Neen, neen,’ zei Clara lachend, ‘zulk een eer reken ik mij niet waardig!’
‘Och kom!’ riep Kitty, die niet veel respekt had voor historische personen, en ze had haar voet reeds op de trede.
De gids hield haar terug. De koets was zoo oud, de veeren zoo zwak, - en de senora zoo zwaar! Arme senora! Er scheen geen eind te komen aan het lachen en plagen!
Kitty, hoewel ze niet licht boos werd, was, toen men het gouvernements-paleis uitkwam, rood van kwaadheid; de heer Bugg, die zelf een zeer corpulente vrouw had, wist hoe gevoelig de dames op dat punt zijn, en trachtte haar te bedaren.
‘Als je er voor wilt instaan, nichtje, dat er door je zwaarte geen ongelukken gebeuren, zou ik je wel willen inviteeren om van avond met me naar de opéra te gaan!’
Het meisje vergat bij het uitzicht op een pretje alle grieven en lachte alweêr hartelijk, en zoo had dan het incident met Napoleons rijtuig, geen verdere gevolgen, dan dat de heer Bugg 's avonds met zijn nichtje èn
| |
| |
Lina Riethaag èn mevrouw Vuiste èn het jonge weeuwtje èn jufvrouw Huigen in de opéra kwam; het was namelijk zijn gewoonte om, wanneer hij uitging, iedereen mede te vragen, die maar eenigszins lust had om met hem mede te gaan.
|
|