Arions vingertuig
(1645)–Thomas Fonteyn– AuteursrechtvrijOpdeunende verscheide minne-klagjes, koozingen, boertigheên, en andre rijmpjes en gezangen
[pagina 214]
| |
Toon: Serbande. Of: Nu sich ondanckbaer, &c.
LIefste Adony, mijn Zieltje, mijn leven,
Sterfje, elaes! voor mijn oogen de doodt?
Sultge u nu tot ‘et reysen begeven,
In Charons ouden versletenen Boot?
O! Helsche dry Godinnen wreedt en straf,
Waerom snijdt ghy mijn Lief ‘et leven af;
Agh! waerom hebje nu mijn lust en vreught
Genomen, in sen allersoetste jeught?
2 Agh! Agh! Cupido beschouw hier u moeder,
Sie eens ‘er treurigh en droevigh gelaet:
Isse niet altijdt geweest u behoeder?
Waerom beloontge haer nu met een quaedt,
Een quaedt, een schellem-stuck, een groot verdriet?
Dat is, dat ghyme nu soo deerlijck schiet,
Daer, die my minne sou, verslagen leydt.
Agh! wat een druck elaes! is my bereydt.
| |
[pagina 215]
| |
3 Adony, soetert, hoe liggen u wangen
Noch maer besturven gelijck als een blom?
Daer ick wel eertijts na plagh te verlangen,
En altijdt waren my soo wellekom;
Ay! glinst’rent light. Ha! soete lieve mondt,
Ghy hebt mijn Zieltjen innerlijck gewondt:
Ghy hebt mijn minnent hart tot u bekoort,
En nu ick lieven sou leght ghy vermoort.
4 Mocht ick Adony nu heden oock sterven,
En met u reysen de sellefde baen:
Dan soud’we te samen de soetigheyt erven,
Die op die wegen in swange sal gaen.
Agh! moght mijn Zieltje nu in uwe schoot
Beproeven oock met u de felle doodt,
Soo waer ick oock met eenen uyt de pijn,
Daer ick elaes! nu eeuwigh in moet zijn.
Wie dat verlooren heeft sijn hoop’, sijn soet vertrouwen, Sijn stut en fondament, sijn grondt om op te bouwen, Een altaer van de Min, een Lust en vreugden-rijck: Al zijn sen klachten groot, hy heeft geen ongelijck. Dat hy klaeght. |
|