Arions vingertuig
(1645)–Thomas Fonteyn– AuteursrechtvrijOpdeunende verscheide minne-klagjes, koozingen, boertigheên, en andre rijmpjes en gezangen
Toon: Roalinde.
DEugd, en zeeden
Pralen meer dan ‘t duirbre Goud,
Daarmen heeden
Heil en vastigheid op bouwd.
‘t Maagdehulssel,
Schoon’er Paarlemoer in blinkt,
Is maar vulzel
‘T gun voor deugdbre harten stinkt:
| |
[pagina 56]
| |
Zo de tugt, en kuisheid tzuivre Zieltje niet bewoond;
Want hoe geestig,
Is men beestig
‘t Lichaam is, en blijft ontkroond.
Karileena!
Puikjuweel der Maagde stoet
Volgt de re’en na
In ‘er handel, watze doet;
Haar vercieren
Is na mate van de Ieugd,
Met mannieren,
Wijzend aan ‘er zuivre Deugd.
‘tHeilloos vadzig pronkken is by haar te grond verdoemd;
Maar een leeven
Voord gedreeven
Na Gods Wet, ist datze roemd.
Wie zouw’ prijsen
Het onreedelijk getooi?
En niet ijzen,
Van ‘et kostlijk Mallemooi?
| |
[pagina 57]
| |
Wijl de schoonheid,
Blanke leeden, hell gezicht,
Zo ten toon leid
In mijn Karilenaes licht?
Gulle leedematen eisschen meerder eer, dan zalff:
Dits volkomen,
‘T aer genomen,
Blijft ‘et blijfsel min dan halff.
Pronk der Maagden!
O nutboezemlijk verstand!
Die ‘t behaagden,
My te houden als vermand.
Mogt mijn leeven,
Weezen in uw’ zoete zinn’
Door geschreeven,
Met oneindelijkke Minn!
Twaar mijn zielsvernougen, en ik zouw de Goden dank
Daar voor toonen,
En beloonen
Heure gunst mijn leeven lank.
| |
[pagina 58]
| |
Laet uw rade,
Puik, en parel van ons tijd:
Dat genade
Van uw goedheid, my verblijd.
‘Kzal uw’ eeren,
Diene, love, waar ik kan,
Na begeren
Trots de allerbeste Man.
Mijn verliefde zinnen spreekken ‘s harten binnegrond,
‘Kzal ‘t beleggen,
Dat mijn zeggen
Leid in’t hart, als in de Mond.
Nu, dan schoone,
Wilt, die uw van harten meend
Tog beloone,
Met een woord tgun ons vereend.
‘Kzal mijn yver
Op doen klimmen, tot uw’ eer,
Altijd stijver,
Toonme maar uw’ gunste we’er:
| |
[pagina 59]
| |
‘Khoop ‘et zal uw’ wroegen my te haten, die uw’ mind:
Ai! spreek treftig
Zoet en deftig,
Zo een taal, die Zieltjes bind.
Zo kenze knoope. |
|