Arions vingertuig
(1645)–Thomas Fonteyn– AuteursrechtvrijOpdeunende verscheide minne-klagjes, koozingen, boertigheên, en andre rijmpjes en gezangen
[pagina 51]
| |
Toon: Dafne.
| |
[pagina 52]
| |
2 Roept tot de Goon met nijvre gebe’en,
Neemt zugten, tot laidsman, in ‘t klimmende gaan;
En komt ten Troon, voor Iupiter treen,
En spreekt zijnne Godtheid, al bevende aan:
Laet, Prinsse der Goden, ‘k mijn haateren kennen,
Ik, die door haar tongen zo worde verdrukt:
Soo raak ik te weeten wat luiden zy bennen,
Al zoud’ et my spijten, wen’t qualijk gelukt,
Nogtans, ik wenste wel
Te weeten, wie dit spel
Heeft vuirig ontsteeke, in zmookrijkken brand
Om dat’et zouw stoven mijn teer ingewand.
3 Nu, wen u klagt gehoord is, zo zall
In ‘t by zijn der Goden, uw’ worden genoemd
In ‘t voll’, de geen die leelijk, als gall,
Al uwe flonkdeugden zo helsch heeft verdoemd.
Na ‘t weeten; zo keuntge de znapperi wreeken,
Zoo ‘t wreeken, ô Schoone, uw’ zieltje behaagd:
Zo niet, zo meugtg’er wel bitzig toespreeken,
En toonen nog efter, wat reede gy draagd,
| |
[pagina 53]
| |
Gy keunt’ er vuile mond
Ontzluiten knap terstond,
En oopne, maar qualijk toegrendle de keel:
Soo raad ik dierhalve verduldigheids e’el.
Niet beter.
Breekt huis, en schuiren op, hoe wel’t is boos en quaad
Maar steelt een goede naem, het is een vloekbrer daad.
|
|