Populaire literatuur
(1974)–Jan Fontijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |
7 TrivialulariaGa naar eind1.Wat is triviale literatuur?‘Graaf Jorg Bockum suisde met een snelheid van honderdzestig kilometer per uur over de autoweg Lubeck - Hamburg.’Ga naar eind2. Zo begint De graaf en de mooie onbekende; verhaal van een grote liefde van Cornelia Holldorff. De zware, grijze wagen van onze graaf begeeft het. Jorg besluit tijdens de reparatie een kapsalon te bezoeken en ontmoet daar, U raadt het al, zijn Marcella: ‘Door de smalle deur kwam zij naar hem toe. Zij was middelgroot en uiterst tenger. In haar ruime schort zonder ceintuur zag zij eruit als een kind. (...) Zij droeg geen enkel juweel, geen ringen.’Ga naar eind3. De onschuld druipt van deze beschrijving af. In de Volledige Moederliefde-Roman Gaat pappie binnenkort voor altijd weg? van begin oktober speelt Claudia de eenvoudige vrouw van de advocaat Michael Berger, die een slippertje maakt met een door het dragen van rinkelende zilveren armbanden getypeerde twijfelachtige dame. Maar die heet dan ook Elvira. Pappie gaat gelukkig niet voor altijd weg, want al in het begin wordt ons duidelijk gemaakt dat de roodblonde Elvira een op geld, roem en macht beluste lellebel is. Van liefde is bij haar geen sprake. Dokter Sanders, die Michael oplapt nadat deze door Elvira is volgestopt met verdovende, pijnstillende middelen, wordt door de schrijfsterGa naar eind4. voortdurend en bijna uitsluitend als ‘groot en slank’ aangemerkt. De indruk dat een stereotype ‘goed’ altijd geaccentueerd wordt door een polair gericht stereotype ‘slecht’ versterkt zich tijdens het lezen van de zeer recente wild-westroman Toen de blizzard kwam; hij stortte zich op hen als een wild beest, waarin eveneens aan het uiterlijk van de romanfiguren is af te lezen of zij bruut of braaf optreden.Ga naar eind5.
Het triviale literatuuronderzoek bezit een sterk aspect van ‘jumping to conclusions’: bewijsmateriaal aandragen voor iets dat je al denkt te weten. Het gros van de door ons onderzochte schrijvers over het | |
[pagina 196]
| |
onderwerp dat ons bezighoudt lijdt gretig aan dit euvel. Deze schrijvers geven blijk van een niet te verwoesten klassificatiedrift: het doel van het onderzoek is voor hen afbakening van het object, waarbij ze niet willen toegeven dat ze dat op arbitraire gronden doen, dat wil zeggen met hun bloedeigen normen. Zij beschrijven het deel teksten dat zij zelf hebben afgebakend (of daar een communis opinio over bestaat doet niet ter zake). De triviale-literatuurwetenschapper (meestal een traumatische literatuurwetenschapper) klassificeert meestal of specificeert zijn groepje teksten dat hij triviale literatuur noemt.
Wat kan veranderen? Sommigen verwaarlozen het begrip ‘literair’ en zoeken eerst uit hoe een tekst in elkaar zit. Vanuit de linguistiek formuleren zij een teksttheorie op formele grondslag. Een alternatief is de bestudering van het (historisch) proces van de productie en receptie van teksten, waarbij o.a. ‘Gethematiseerd moet worden welke rol de literatuurwetenschapper en de institutie van de literatuurwetenschap speelt in het revideren of consolideren van een bepaald literatuurbegrip.’Ga naar eind6. Het zoeken naar a-historische kenmerken (beschrijving) ruimt het veld voor het analyseren van relaties zoals maatschappij-schrijvertekst-lezer (verklaring). We komen hier nog op terug.
In de term ‘triviaal’ zit een brok klassificatie op grond van een waarde-oordeel ingebakken: het Duitse adjectief ‘trivial’ (gewoon, alledaags, nietszeggend) klassificeert het object van onderzoek in ongunstige zin. De meeste publicaties maken gebruik van deze term, ook wel van ‘lager’ (sommige van de betere, want niet op een waardering berustende term ‘massaal’). Deze auteurs gaan dus als volgt te werk: zij pakken één of meer kenmerken uit een scala van mogelijke kenmerken - zoals de traditionele literatuurwetenschapper dat voor ‘literatuur’ deed - en plakken er een waardering aan vast. Hetzelfde gebeurt als observaties als ‘eenvoudig’ verbonden worden met kwalificaties als ‘minder’. BausingerGa naar eind7. ziet het onderscheid gloren in het veelvuldig voorkomen van adjectieven, BayerGa naar eind8. denkt het te hebben gevonden in het gebruik van verschillende stilistische middelen. Zij onderzoekt de stijlmiddelen van Vicky Baum en die van Thomas Mann en constateert dat die van Mann beter zijn. Bausinger ziet wel in dat het bij een aantal kenmerken om een kwantitatief verschil gaat. Hij gaat op zoek naar het mutatiemoment: daar waar literatuur triviaal wordt. FoltinGa naar eind9. stelt op grond van zijn kenmerken een driedeling voor. Op deze manier kunnen we natuurlijk alle mogelijke | |
[pagina 197]
| |
indelingen maken, uiteenlopend van zeer hoge, hoge, minder hoge, nog minder hoge tot triviale, zeer triviale en ongelooflijk triviale literatuur. Door de willekeur bij het kiezen van kenmerken zal er nooit een eensluidend antwoord geformuleerd worden op de vraag: wat is triviale literatuur? Het lijkt erop dat deze onderzoekers fijn in hun eigen kringetje ronddraaien zonder een stap verder te komen. Dit onderzoek zou bij hen moeten leiden tot de conclusie dat er wellicht een immanent onderscheid is, maar dat dit gecompliceerder is dan zij het doen voorkomen. FranzbachGa naar eind10. komt naar aanleiding van een onderzoek naar de romans van Francoise Sagan tot de volgende opvatting. Triviale literatuur is die literatuur die beantwoordt aan conventionele verwachtingspatronen, literatuur frustreert deze patronen. Hij verlegt het onderzoek naar de relatie tekst-lezer. BarkGa naar eind11. gebruikt in zijn definitie van triviale literatuur de term ‘verwachtingshorizon’, die ongeveer parallel loopt met die van Franzbach. Juist deze termen blijven echter bij deze schrijvers in het hoger-lagerstadium hangen. Problematisch is wat zij onder verwachtingspatronen (-horizonten) en onder conventies verstaan. Bij deze auteurs blijft er in het scala van teksten een mutatiemoment bestaan, terwijl wij ons afvragen of dit er überhaupt is. De beoordeling van wat triviaal is lijkt onderhevig aan de tijd en aan persoonlijke (of groeps-)normering, dat wil zeggen historisch gebonden. KreuzerGa naar eind12. onderkent dit principieel en trekt er de consequentie uit voor zijn omschrijving van het triviale. Hij komt tot de formulering dat triviale teksten door een dominerende groep smaakdragers van een tijd esthetisch worden gediscrimineerd. De teksten vallen buiten de bijvoorbeeld in handboeken vastgelegde canon van de ‘eigenlijke’ literatuur. Kreuzer rekent degenen die te maken hebben met het ‘literaire leven’ tot die smaakdragers. Wij zouden deze vage omschrijving liever vervangen door ‘die mensen die zich actief bezighouden met het productieproces, de verspreiding en de acceptatie van de literatuur.’ Deze smaakdragers hanteren volgens Kreuzer een ‘literaire tolerantiegrens’, waarover zij consensus bereiken. Voor Kreuzer is er geen fixeerbaar mutatiemoment, alleen een glijdende schaal op basis van de esthetische norm van een tijdperk (en van groepen binnen dat tijdperk?). Hij stelt de belangrijke, historische vraag: hoe komt die grens tot stand? De onderzoeker wil een historische verklaring van een esthetische normering in een tijdperk van een groep.
Het bestaan van een culturele elite, waar ook MaatjeGa naar eind13. over spreekt, koppelen Ziermann en GiesenfeldGa naar eind14a.Ga naar eind14b. aan het bestaan van | |
[pagina 198]
| |
een politieke en sociaal-economische elite. Ziermann spreekt over imperialistische massaliteratuur (hij is Oostduitser) en bekijkt deze teksten op hun veronderstelde merites voor beïnvloeding van brede lagen van de bevolking. Zowel Ziermann als Giesenfeld spreken over massaliteratuur, teksten dus die in massale hoeveelheden worden verspreid. Hoe de these van de overeenkomst tussen culturele heerschappij en sociale heerschappij is te rijmen met de aversie van de literatuurliefhebber (een vertegenwoordiger van de heersers) ten aanzien van de maatschappijbestendigende triviale literatuur is onduidelijk. We komen hierop terug bij de behandeling van de werking van triviale teksten. Duidelijk is, dat deze groep onderzoekers de esthetische consequenties van triviale teksten ondergeschikt acht aan de politieke. Literatuur is aldus maatschappijprogressief (in marxistische zin), triviale literatuur, meest massaal verspreide teksten, is maatschappijregressief.
In een poging om de benaderingswijzen enigszins te categoriseren volgt hier de laatste groep. NutzGa naar eind15. ontkomt aan de verwarring over wat we nu eigenlijk moeten onderzoeken door een werkdefinitie op te stellen. Hij vermijdt in zijn onderzoek de vraag wat triviaal is. Zijn operationele definitie luidt: triviale romans zijn romans die via Leihbüchereien (uitleenbibliotheken op commerciële basis) worden uitgeleend en gelezen. De relatie auteur-uitgeverij-uitleenbibliotheek-lezer is een sociale institutie, omdat vastomschreven normen worden gehanteerd bij de vervaardiging van het artikel (bijvoorbeeld de precieze transponering van conventies in de roman) en tevens van een materieel apparaat van gebouwen, instrumenten, machines en technieken gebruik wordt gemaakt. Deze socioloog levert veel interessant materiaal, hij beperkt zich tot een beschrijving van een aantal relaties. In zijn inleiding stelt Nutz echter dat de triviale roman ondergebracht kan worden bij de ‘Konformliteratur’: die teksten die zich aanpassen aan de smaak van de lezer. Literatuur zou zich dan niet aanpassen. Hoewel tegen deze opvattingen bezwaren zijn aan te voerenGa naar eind16. blijkt uit de wijze van productie van Konformliteratur een sterke opzet om zich aan te passen. De uitgeverij houdt enquêtes om erachter te komen of een serie nog aanslaat of om te kijken of een pseudoniem nog gewild is. KnittelGa naar eind17. constateert dat de bladen Stern, Quick en Hör zu lezersonderzoeken uitvoeren om te bepalen of de feuilletons nog wel in de smaak vallen. Hij steunt Nutz opvattingen over het conformistische karakter van triviale teksten. Centraal in zijn onderzoek staat de wisselwerking tussen makers, inhoud, | |
[pagina 199]
| |
vormgeving en publiek van deze feuilletons. Daar waar Knittel ingaat op tekstuele aspecten als dialoog, handeling, taal en stijl (waar het triviale in terug te vinden zou moeten zijn) wordt zijn betoog vager. Het verschil tussen triviale en literaire teksten veronderstelt hij aanwezig in de manier waarop, de mate waarin en de functionaliteit waarmee deze aspecten zijn toegepast.Ga naar eind18. LangenbucherGa naar eind19. spreekt niet over de triviale roman, maar over de ‘Unterhaltungsroman’. Hij verstaat er de boeken onder die in massale hoeveelheden worden uitgegeven. Evenals Knittel en Nutz beschouwt hij triviale teksten als teksten die op totaal andere wijze dan literatuur onderzocht zouden moeten worden. Voor Langenbucher zijn triviale romans van groot belang, omdat we juist uit deze werken de geest (conventies) van een tijd zouden kunnen leren kennen. De oplagen bezitten door hun massaliteit bovendien een aanzienlijke communicatieve waarde.Ga naar eind20. We zien dat Nutz, Knittel en Langenbucher zich niet met een verfijning van het onderscheid tussen triviale en literaire teksten bezig willen houden. Zij willen geen vergelijking trekken tussen triviaal en literair; Knittel en Nutz trekken de conclusie dat de lezer van triviale teksten iets anders wil lezen (een ander referentiekader bezit), terwijl Langenbucher veeleer geïnteresseerd is in de historische waarde van triviale teksten. We vragen ons af of Langenbucher niet teveel schematiseert. Lopen de gedragspatronen in triviale teksten wel parallel aan conventies in de wereld daarbuiten? Zijn de onderlinge verschillen binnen triviale teksten niet erg groot? De Ivanov's Roman Liefde is iets wonderbaars! hanteert andere sexuele omgangsconventies dan Gogo en de weerwolf.Ga naar eind21.Ga naar eind21b. De Ivanov-serie beperkt zich tot lange, innige kussen en melancholiek gestaar in de verten, Gogo weet wel beter: ‘Hij was intelligent, meisjes. Hij wist meteen wat ik van 'm wilde. Ik zag zijn ogen groter worden boven mij, en hij begon te bewegen, net of ie zinnens was er nooit meer mee op te houden, en ik kon nergens meer aan denken dan aan die keer toen ik voor de eerste keer gekied had. Dat geeft je zo'n verdomd raar gevoel in je maag. Maar lekker, meisjes, lekker. Als salami met slagroom. Nadien lagen we naar adem te snakken als goudvissen die uit de bokaal zijn gesparteld, en na een poosje krabbelde hij overeind. “Goeieheerjezus”, mompelde hij. “Zoiets is me nog nooit overkomen”’.Ga naar eind22. De kussen uit de Ivanov-serie ontaarden noodzakelijk in een huwelijk; Gogo gaat met alle kerels horizontaal die ze tegenkomt, meisjes... en een huwelijk is voor haar taboe: | |
[pagina 200]
| |
‘Probeerde hij een liefdesverklaring van me los te rukken? Dat zou hem niet glad zitten. Ik zal nooit de slavin van een vent zijn.’Ga naar eind23.
We hebben de indruk dat er voor ons maar enkele benaderingswijzen overeind blijven staan. In ieder geval zou het onderzoek niet zo lang gestagneerd moeten blijven door het gekibbel of we nu wel of niet met een literaire tekst van doen hebben. Afzien van het begrip leidt a) tot de opbouw van een teksttheorie, waarin teksten worden geformaliseerd op basis van de linguistiek, of b) tot een literatuursociologisch onderzoek naar de relatie schrijver-uitgeverij-tekst-lezer. Een derde alternatief verwaarloost het begrip eveneens en hanteert een werkdefinitie voor afbakening van het object (bv. alle Kasteelromans). De onderzoeker omschrijft zijn eigen normen, bijvoorbeeld wat hij progressief of reactionair vindt, en onderzoekt in hoeverre de teksten in deze serie hieraan voldoen. Hij vergelijkt de gedragspatronen van romanfiguren met zijn norm. In feite gaan Giesenfeld en Ziermann volgens deze methode te werk. Zij nemen massaal verspreide teksten als uitgangspunt en gaan deze te lijf met hun (marxistische) kriteria. Vooral Ziermann (Giesenfeld blijft wazig) expliciteert deze gedachtengang duidelijk. Van teksttheoretische zijde wordt dergelijk onderzoek uiteraard met argusogen bekeken. De tekstuoloog is van mening dat die gedragspatronen eerst maar eens geformaliseerd moeten worden. Globale interpretaties staan voor hem gelijk aan nachtmerries. De opbouw van een teksttheorie is echter een mooi, maar voorbarig streven.Ga naar eind24. Het literatuursociologisch onderzoek komt neer op dat wat Nutz, Knittel en Langenbucher doen. Zij beperken dit onderzoek echter tot wat zij triviale teksten noemen, terwijl ook in dit geval het gehele tekstaanbod onderzocht zou moeten worden. Buiten het inzicht in de historische ontwikkeling van de productie van teksten zou het licht misschien opgaan over de werking van teksten. | |
Wat is de werking van triviale literatuur?Het conservatieve, conventionele, schablone-achtige van triviale teksten brengt een aantal schrijvers in verband met de werking. De verstrooiing die triviale teksten bieden werkt conformerend, is bevestigend, laat vooroordelen bestaan of versterkt ze door tegemoetkoming aan het wereldbeeld van de lezer. Alles komt volledig overeen met het verwachtingspatroon van de lezer. De consument van triviale teksten vindt in de eenvoud van het geschetste wereldbeeld, waarin alle dingen een vaste plaats hebben en de handelingen voor- | |
[pagina 201]
| |
spelbaar zijn, waar het goede beloond en het kwade gestraft wordt en altijd een happy-end volgt, geborgenheid. Door het lezen van triviale teksten ontvlucht de lezer aan de barre realiteit en idealiseert zijn bestaan door zich te identificeren met de held. Ook zou de lezer zijn overschot aan aandriften op passieve wijze afreageren. Door Das Unbehagen in der Kultur (Freud) heeft de mens behoefte aan surrogaatbevrediging. Deze opmerkingen interpreteren we als veronderstellingen. Nu zijn er juist over de werking van communicatieve technieken heel aardige hypothesen gelanceerd. Problematisch is hoe we die hypothesen moeten toetsen. Marktonderzoek naar lezerssamenstelling, lezersreacties en de behoeften van de lezers is een van de weinige mogelijkheden.Ga naar eind25. Het is typerend dat geen der schrijvers hieraan toe komt.
FranzbachGa naar eind26. kent aan de triviale literatuur een narcotiserende functie toe omdat conventionele verwachtingspatronen altijd worden ingelost. De lezer staat nooit voor verrassingen, zelfs niet wat de uiterlijke vorm van zijn lievelingsserie betreft. Wellicht is het fictieve karakter van triviale teksten intenser dan van wat wij literaire teksten plegen te noemen. In literaire teksten doorbreken humor, ironie en een unhappy-end de illusie, waardoor de lezer meer beoordelend, kritischer en meer gedinstancieerd zou kunnen lezen. Toch vinden we in Gogo en de weerwolf een tegenvoorbeeld in de dialoog tussen Guy en Gogo: ‘Je bent anders.’ ‘Hoe anders?’ ‘Dan ik verwacht had. Ik heb je boekjes gelezen. Ik dacht dat je speelser was.’ ‘Ik vind dat ik speels genoeg geweest ben.’ ‘Ofwel zijn je boekjes onecht, of anders ben jij niet echt. In je boekjes ben je grappig. Zelfs als je wat met een man begint, denk je nog aan grappige dingen. Maar ik had met jou het gevoel of het harde ernst was.’’Ga naar eind27. De centraal staande handeling in triviale teksten zou eveneens tot gevolg kunnen hebben dat de lezer zich kritiekloos laat meeslepen. Meerdere teksten echter proberen ons via hun vormgeving een wereldbeeld of een visie op te dringen. We zien dat Franzbach een tweede methode om achter de werking van een tekst te komen toepast. Hij neemt een aantal ‘tekstimmanente’ kenmerken, bv. een rechtlijnig handelingsverloop en stereotypische karakters, en verbindt daaraan de hypothese dat het referentiekader van de lezer die deze boekjes mooi vindt dan eveneens | |
[pagina 202]
| |
eenvoudig en stereotypisch is. Deze veronderstelling moeten we echter toetsen, waarna we in dezelfde problemen verzeilen als bij de eerste methode.
Een ander probleem is of de vlucht uit de realiteit als een eeuwig menselijke behoefte gezien moet worden of voortkomt uit de speciale omstandigheden van de mens in de geïndustrialiseerde maatschappij. Heeft deze neiging in vroeger tijden evenzo het volk beheerst of komt het onbehagen in de cultuur alleen voor in het westerse kapitalisme? Sinds de opkomst van de geïndustrialiseerde staat is de productie en consumptie van triviale teksten ontzagwekkend gestegen, maar deze ontwikkeling kan veroorzaakt zijn door de in diezelfde de tijd ontstane voorwaarden (betere druktechnieken en invoering schoolplicht) voor zo'n massale productie en consumptie.Ga naar eind28. Zierman richt zijn aandacht op de politieke beïnvloeding van de massa in het kapitalistische systeem door middel van triviale teksten. Ga naar eind(29). De massaal verspreide teksten bezitten een apologetisch karakter: ze verdedigen de belangen van de heersende klassen. Ze knopen bewust aan bij het verlangen naar een beter leven en doen het voorkomen alsof dit te bereiken is binnen het kapitalistische systeem. Een uitweg uit het maatschappelijke dilemma is uitsluitend individueel realiseerbaar (erfenis, voetbalpool). Door het proclameren van dit individualisme - een typisch kapitalistische trek - helpt de triviale tekst mee een georganiseerde revolutionaire verandering van het maatschappelijk systeem te voorkomen. Ziermann demonstreert zijn betoog aan een aantal typen hoofdfiguren die we tegenkomen in triviale teksten: ‘de zich aan het noodlot onderwerpende onderdaan’, ‘de aan het systeem trouwe succesmens’, ‘de door de staat gelegitimeerde killer’ e.a. De tekstanalyse van Ziermann leidt tot conclusies over de werking die nauwelijks te bewijzen zijn. Giesenfeld stelt bv. wel dat de nogal onzinnige en ver van het leven afstaande wensen en idealen in triviale teksten onderzocht moeten worden op hun betrekkingen met de realiteit van de lezer, de vraag is alleen evenals bij Ziermann: hoe? Tégen hun opvattingen spreekt dat het winstprincipe bij de uitgave van triviale teksten nog steeds voorop staat. Als een uitgever brood ziet in socialistische boeken zal hij het o.i. niet nalaten die uit te geven. Bewuste manipulatie lijkt onwaarschijnlijk. We vragen ons verder af of literaire teksten niet voor een groot deel dezelfde conventionele werking uitoefenen en beantwoorden aan een even conventioneel verwachtingspatroon van een andere groep (literatuur)lezers. Voorshands komt alles wat met werking van teksten te maken heeft neer op gissen. | |
[pagina 203]
| |
Gericht empirisch onderzoek is de enige mogelijkheid om enige vat te krijgen op deze complexe materie. We bestuderen triviale teksten echt niet om literatuur nog mooier en schoner te gaan vinden. Misschien kan juist die verstokte literatuurwetenschapper later in een gesprek iets meer opmerken dan: ‘We noemen het triviale literatuur.....’
T. Rombout |
|