De kikvorsch en de os, en andere fabelen(ca. 1870-1880)–Jean de la Fontaine– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] Het Hert zich in 't Water spiegelend. 't Gebeurde eens dat een Hert in eene heldre beek, Zich met verwondering bekeek, De schoonheid zijner hoornen roemde, Maar zijne dunne beenen doemde; Deez' toonden in den stroom zich langer uitgerekt. ‘Geen evenredigheid is tusschen hoofd en voeten!’ Dus sprak hij, en niets kon zijn bittre spijt verzoeten, Op 't zien der schaduw. ‘Hoe! natuur heeft met haar hand De schoonste trekken op mijn fraaie kruin geplant; Moest zij me onteeren door mijn beenen! Daar ze mij zulke fraaie kon verleenen!’ Dus morrend, voelt hij op dien stond Zich aangegrepen door een hond. Hij trachtte in 't bosch zich zoek te maken; Zijn hoofdtak wordt hem nu een schadelijk sieraad, Want langs wat laan of pad hij gaat, Zijn horens blijven straks in loof of boomtak haken, En maken dus voor hem zijn voeten nutteloos. Toen werd het beest geweldig boos; 't Verwenschte op 't sterkst, door doodschrik aangedreven, Het jarelijks geschenk zijn fraaien kop gegeven. Dus vloekt het Hert zijn voet, ten vlucht hem toegedeeld, Terwijl een kreupelbosch, of schaadlijk woud hem streelt, Als waar 't voor hem een plaats om zonder zorg te leven. * * * 't Gaat dikwijls met den mensch juist zoo als met die beest: Op 't nut wordt niet geacht; aan schoonheid denkt men 't meest. [pagina 13] [p. 13] Lith Emrik & Binger Haarlem. Vorige Volgende