De kikvorsch en de os, en andere fabelen(ca. 1870-1880)–Jean de la Fontaine– Auteursrechtvrij Vorige [pagina 14] [p. 14] De Haas en de Kikvorschen. Een Haas raakte in zijn nest bedeesd aan 't redeneeren, (Een bloodaard vindt het logge nest, In waarheid! allerwegen best Geschikt tot diep gepeins van 't geen zou kunnen deren.) Hij was ter prooie aan zijn verdriet: 't Is al gevaar, waarheen hij ziet. ‘Hoe ongelukkig is een wezen,’ Dus sprak hij, ‘dat niets kent dan vreezen! Wat is een angstig hart een pijnlijk ongeluk! De mond smaakt zonder schrik geen stuk! Nooit vreugd! en altijd vrees voor 't leed dat op kan komen! Dus leef ik evenwel! o Dat verbruide schromen Sluit, schoon ik slaap, nooit mijn gezicht!’ - ‘“Verbeter u!” roept hier een strenge wijze licht. - Maar, inderdaad, is dan het vreezen Een kwaal, die licht zich laat genezen? Ik stel voor zeker neen, en hou De menschen, zooals ik, bevreesd, ter goeder trouw.’ Dus sprak de Haas, terwijl zijn sluimrend oog steeds waakte, En alles hem beangstigd maakte: Een schaduw, windje, een niets, jaagt schier de koorts hem aan. 't Zwaarmoedig dier, dus sterk door angsten aangedaan, Verneemt een klein gerucht: dit was voor hem een teeken Van nood, en om terstond snel vluchtende op te breken. [pagina 15] [p. 15] Lith Emrik & Binger Haarlem. [pagina 16] [p. 16] Hij komt nabij een sloot, en ziet een ganschen hoop Van Kikkers, hoogst ontsteld door zijn gezwinden loop, Als hadden zij de hand eens moordenaars te ontkomen, Zich ijlings werpen in de stroomen. - ‘Och!’ sprak de vlugge bloodaard toen, ‘'k Zie dat ik andren doe wat andren aan mij doen: Mij jaagt men vrees aan, ik doe andren weder vreezen. Daar zijn er dus die ik ontzaggelijk kan wezen! Ik heb de siddering door 't Kikkerheir verspreid! Van waar komt mij die dapperheid? Hoe! dieren die, verbaasd, mij, op mijn komst, ontloopen! Ik mag dus op den naam van oorlogsbliksem hopen! En zie dat op deze aard geen laffe bloodaard leeft, Die tot zijn makker niet nog laffer bloodaard heeft.’ Vorige