Varianten bij Achterberg. Deel 2. De commentaar
(1973)–R.L.K. Fokkema– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
[pagina 45]
| |
2.1. Verscheidene commentatoren van Achterberg hebben gewezen op de tendens tot veralgemening die uit varianten bij Achterberg blijken zou. Bij de rubricering der varianten heb ik daarmee rekening gehouden en daarom de hier bijeengebrachte varianten ‘veralgemenende varianten’ genoemd. Deze zeer globale benaming is echter onbevredigend en dient nader bepaald te worden. Ik ben het niet eens met Paul Rodenko die de tendens tot veralgemening in het variantenmateriaal ‘overheersend’ noemtGa naar eind1., en acht de bewering van A. Middeldorp ‘Wie de varianten in het werk van Achterberg nagaat, ontdekt dat de dichter in een tweede versie vaak biografische verwijzigingen [sic] en gebeurtenissen uit zijn omgeving verwijdert of verhult’Ga naar eind2., discutabel. Weliswaar zal een verklaring van een aantal der hier bijeengebrachte varianten rekening dienen te houden met het feit dat Achterberg in december 1937 ‘op de vrouw bij wie hij op kamers woonde een pistoolschot [heeft] afgevuurd, dat haar dodelijk trof’Ga naar eind3., maar het is thans onmogelijk de aard der relatie tussen leven en werk bij Achterberg te bepalen, daar zijn volledige biografie een gesloten boek is. Intussen doet zich het feit voor dat uit een aantal gedichten het woord ‘moord’ en daarmee verwante woorden geschrapt zijn en vervangen door andere. In bepaalde gedichten is dat vrij snel ná 1937 - het fatale jaar - gebeurd; in andere soms pas bij de verschijning van de Verzamelde gedichten (1963). Men is geneigd voor dit verschijnsel deze voor de hand liggende oorzaak aan te wijzen: het persoonlijk lotgeval van Achterberg deed hem met bepaalde woorden na 1937 voorzichtig zijn en bracht hem er toe ze in de Verzamelde gedichten te vermijden.Ga naar eind4. Wanneer men deze verklaring, die slechts een oppervlakkige is, geeft, dan heeft men nog niet het effect van deze varianten met betrekking tot de structuur van het desbetreffend gedicht vastgesteld. Bovendien dient men ze in een breder verband te zien: het streven van Achterberg om zijn poëzie los te maken van persoonlijke relaties. Zo verdwijnen op den duur alle opdrachten van bundels; zo verdwijnen opdrachten van afzonderlijke gedichten (voor Cathrien, voor Eddy etc.), zo verdwijnen soms ook persoonsnamen; in dit kader beschouwd verdwijnt de persoon Achterberg uit een aantal gedichten; de persoon aan wie de lezer geneigd is te denken, terwijl het verspersonage in het geding is. Vandaar dat ik de benaming veralgemenende varianten heb gehandhaafd. Bij de bespreking van de varianten die onder deze rubriek gerang- | |
[pagina 46]
| |
schikt zijn, gaat het mij om het effect, dat in bepaalde gevallen inderdaad veralgemenend is.
2.1.1. In de eerste versie van Wedergeboorte duidt het pers.vnw. ‘zij’ (A 7) de ‘liefde’ (r. 1) aan die, blijkens r. 2 en A 7 door toedoen van (de) geliefden is opgehouden te bestaan. Bij het krieken van de dageraad blijkt de liefde niettemin de drijvende kracht waarmee (de) geliefden, evenals de liefde wedergeboren, op weg zijn ‘naar het ander oord’ (r. 11). De eerste versie is opgedragen aan Cathrien, met wie Cathrien van Baak is bedoeld, die in de jaren van het ontstaan van het gedicht bevriend was met Gerrit Achterberg.Ga naar eind1. Ook al kan men Wedergeboorte lezen tegen deze biografische achtergrond, - ‘Inderdaad eindigde - althans vóór 1937 - bij de dichter iedere liefde in verlies, geweld of dreiging met de dood, tot in 1937 die dreiging werkelijkheid werd’, weet J.H. PlokkerGa naar eind2., - zolang we niet meer te weten komen, is het zaak binnen een literair-wetenschappelijk interpretatiekader te blijvenGa naar eind3. en Wedergeboorte te lezen als een pelgrimslied, dat aan Psalm 84 herinnert.Ga naar eind4. De geliefden die de nachtelijke cohabitatie als een geweldpleging op de liefde hebben ervaren, treden een nieuwe dag tegemoet, voortgedreven als zij worden door het Paulinisch besef dat de liefde nimmermeer vergaat (1 Cor. 13:8). Wanneer het gedicht na 1937 opnieuw verschijnt, zal Achterberg misschien in de hyperbool ‘lang achter hen ligt zij vermoord’ (A 7) een reden hebben gezien de tweede strofe te wijzigen. Aangezien de dichter echter na 1937 ook nog wel een woord als ‘moordenaar’ blijft gebruiken, ben ik er niet zo zeker van dat hij alleen om extra-literaire redenen de variant heeft aangebracht. Niettemin, wie niet op de hoogte is van de datering (het gedicht is in 1928 voorgepubliceerd), zou, na 1937 het gedicht lezend, maar al te zeer geneigd zijn de eerste versie in verband te brengen met de doodslag die Achterberg in 1937 pleegde. Zelfs Rodenko vat ‘zij’ (A 7) op als de geliefde wanneer hij spreekt van ‘het nieuwe lied, dat de dichter als een nieuwe, herboren “Achterberg” mag zingen; het lied waarin “zij”, na eerst gedood te zijn, herrijst. Maar waarom moet “zij” eerst gedood worden?’Ga naar eind5. Een dergelijke vraag kan alleen maar opkomen bij iemand die het gedicht leest als een voorafschaduwing van de gebeurtenissen van 1937. Niet om duidelijk te maken dat het in de tweede strofe om ‘een sacrale handeling’ gaat, zoals Paul Rodenko veronderstelt in zijn mythisch-biografisch portret van AchterbergGa naar eind6. - de handeling van Wedergeboorte is immers al van | |
[pagina 47]
| |
sacrale aard - heeft de dichter de strofe herschreven. Met de variant: ‘een aureool heeft haar omgloord, / van wie zij heden helder zingen;’ heeft Achterberg zich proberen te beschermen tegen vragen als door Rodenko n.a.v. de eerste versie zijn gesteld, heeft hij argwaan bij de lezer willen uitsluiten. In de tweede versie, die de opdracht Voor Cathrien mist, sacraliseert de variant op expliciete wijze de liefdesbeleving en maakt haar geheel en al positief; het agressieve element dat de consummatie tot een soort verkrachting maakt, is uit het gedicht verdwenen. Kan men in ‘nochtans’ (A 8) nog een zeker gevoel van gêne beluisteren, dat (de) geliefden na de liefdesdaad heeft bekropen, in B is de liefdesdaad de ontsluiting tot geheiligd leven, waarvan zij als pelgrims der liefde mogen zingen. De variant in de derde regel van Wedergeboorte vestigt er de aandacht op dat ‘bij 't opslaan van hun tenten’ (AB 3) een meerzinnige betekenis heeft. In de regel kan immers ‘opslaan’ zowel de betekenis hebben van ‘neerzetten’ als van ‘openslaan’. In C heeft Achterberg, waarschijnlijk uit behoefte aan rijmcorrespondentie, de eerstgenoemde betekenis uitgesloten: ‘vonden in hun tentopeningen’ (C 3).
2.1.2. De eerste versie van Licht eindigt met het rijmwoord ‘Cathrien’ (A 10). In de tweede versie is de meisjesnaam vervangen door ‘voordien’ (B 10). Met de schrapping van ‘Cathrien’ verliest het gedicht de toespeling op de ‘zuivere waan’ van het liefdescontact, die in de naam besloten ligt.Ga naar eind1. Anderzijds wint het gedicht aan consistentie nu het persoonlijk element is versluierd, daar het bijwoord ‘voordien’ in zijn oppositie tot ‘voortaan’ (r. 8) het openbarend en verwachtingsvolle effect der ontmoeting in Licht verhevigt.
2.1.3. Moordballade is een rationeel moeilijk verklaarbaar gedicht, daar de beeldentaal van het droomverhaal zoveel kan impliceren.Ga naar eind2. Wie een verklaring beproeft binnen een literair kader, zal, veronderstellenderwijs, in het eerste deel van het gedicht een adembenemende liefdesomhelzing lezen die het karakter draagt van een overweldiging. In zijn uiterst agressieve seksuele drift snijdt de minnaar de levensenergie van de ander (een femme fatale, een Salomé-figuur) af: de ander geeft zich volledig gewonnen. In het tweede deel van het gedicht breekt verlossing baan, die de gij in haar van erotiek doortrokken helende werkzaamheid trekken van een moederlijke geliefde doet aannemen.Ga naar eind3. | |
[pagina 48]
| |
Moordballade dateert van vóór 1937 - het werd in 1930 voorgepubliceerd - maar is toch door verscheidene commentatoren in verband gebracht met ‘1937’.Ga naar eind1. De gemiddelde lezer zal na 1937 Moordballade met behulp van biografismen hebben willen begrijpen. Teneinde deze misvatting uit te bannen, zo neem ik aan, zal Achterberg in de tweede versie, die na 1937 verscheen, het accent reeds door de titelwijziging op het droomkarakter van het gedicht hebben willen leggen. In de tweede versie heeft hij het gewelddadige aspect van de derde strofe, dat refereert aan de geweldpleging in het eerste gedeelte van het gedicht, verwijderd ten gunste van de weldadige handelingen van de geliefde.Ga naar eind2. Dat Achterberg pas in de derde versie de beginregel heeft veranderd, houdt in dat ‘1937’ niet het enige argument voor Achterberg kan zijn geweest het gedicht te wijzigen. De zuchtende inzet, waarmee de droom in de herinnering wordt teruggebracht, ‘O gij die ik had opgewacht.’ (C 1), is weliswaar niet gespeend van dreiging, maar ontbeert toch het agressieve en definitieve karakter van ‘O gij die ik had omgebracht.’ (AB 1). Of het in de zesde regel alleen maar gaat om een metrische correctie (zie 1.1.1.) valt te betwijfelen. Wel heeft Achterberg met de herschrijving aan de zesde regel het nodige aantal lettergrepen toegevoegd, maar evenzeer heeft hij hiermee het naargeestige karakter van de droom verhevigd. In de eerste versie bestaat er naar de woordkeus geen verschil in de aard van het lachen dat beiden doen. In de tweede versie is het lachen van de overweldiger een onheilspellende ‘schaterlach’ (B 6) die past in de sfeer van de sinistere droombeleving. De schaterlach van de een overstemt in B 6 het lachen van de ander en drukt het in C 6 ter neer. Het voorzetsel ‘onder’, dat Achterberg tenslotte gekozen heeft, verhevigt de overweldiging en verrijkt het klankpatroon van de eerste strofe, dat ook in de derde strofe voorkomt.
2.1.4. In Graalridder vormt de regel ‘moordenaars altemaal...,’ (A 17) de samenvattende climax der enumeratie ‘dieven, hoeren, honden’ uit de vorige regel. In de climax kan men een orthodox-christelijke belijdenis van schuld aan het lijden van Christus lezen, zoals die al door Revius in het bekende sonnet ‘Hy droech onse smerten’ onder woorden is gebracht en ook door Nijhoff in De soldaat die Jezus kruisigde is verwoord. Ook op schriftuurlijke gronden valt ‘moordenaars’ hier te verdedigen. Niet alleen vermeldt Marcus 15:27 (in Oude Vertaling) dat Christus gekruisigd werd met twee moordenaars, waar de Nieuwe Vertaling spreekt van twee ro- | |
[pagina 49]
| |
vers, maar Christus is ook letterlijk voor een moordenaar, Barabas, gekruisigd (Lucas 23:19). In elk geval wordt de particuliere schuld van de graalridder, ‘... en mij zelve in het bijzonder’, opgenomen in de collectieve schuld aan de dood van Christus, gedelgd door het verzoenend sterven van Christus. Op Golgotha verwacht het verspersonage het lied der verlossing uit de zonden te vinden. De verzwakking van ‘moordenaars altemaal...,’ tot ‘zondaren altemaal...’ (DEF 17) kan haar gronden gevonden hebben in buitentekstuele overwegingen én in de overweging dat de wetenschap ‘wij zijn allen zondaars’ meer gemeengoed is (maar ook een cliché) dan het besef van medeplichtigheid aan de dood van Christus. Achterberg heeft niet de eerste gelegenheid die zich voordeed, aangegrepen Graalridder te ontdoen van het woord ‘moordenaars’. Het gedicht verschijnt voor 't eerst in Opwaartsche Wegen, september 1938, en wordt vervolgens gebundeld in Eiland der ziel (1939), en in En Jezus schreef in 't zand (1947). Een mogelijke verklaring van de omstandigheid dat het pas in de tweede druk van Cryptogamen en de zesde druk van En Jezus schreef in 't zand (1954) gerevideerd is, ligt hierin dat ‘moordenaars altemaal...,’ weliswaar verankerd ligt in een christelijk literaire en orthodoxe traditie, maar toch uiteindelijk niet gecanoniseerd mocht worden om redenen van biografische aard.
2.1.5. Evenals in Wedergeboorte (2.1.1.) en Moordballade (2.1.3.) komt in Moeder I het verlangen naar voren de liefde zuiver te beleven, haar als een gave vrucht te zien die niet door wormstekigheid is aangetast. Zoals in Moordballade de geliefde moederlijke trekken vertoont, zo vertoont in Moeder I de moedergestalte trekken van de geliefde in wier nabijheid het verspersonage een oorspronkelijk leven ervaart, dat niet aan bederf onderhevig is. De zinsnede ‘Ik ben een moordenaar’ (A 7) fungeert in het gedicht als een uiting van diepe afschuw van de onzuiverheid in de liefdesverhoudingen van de ik tot moeder en geliefde. Voor de schrapping ervan in de tweede versie ligt de aannemelijke verklaring in de omstandigheid dat de openhartige uitlating door haar directheid na 1937 te veel biografisch gewicht krijgt en daarom moest verdwijnen. De variant ‘wie ik ook werd’, waaruit de rest van de herschrijving voortvloeit, omvat ondanks zijn algemeenheid ‘elk verraad der wereld’, en beklemtoont aldus de alomvattende moederlijke liefde. | |
[pagina 50]
| |
2.1.6. In de tweede versie van Auschwitz, een sonnet waarvan het sextet de problematiek der ik-u-relatie met behulp van een aan de oorlog 1940-45 ontleende beeldentaal aansnijdt, blijkt Achterberg de gesuggereerde medeplichtigheid van het verspersonage met de moordenaars van Auschwitz te hebben weggewerkt. Enerzijds ligt de herschrijving van het laatste terzet binnen het verwachtingspatroon, want een dergelijk suggestief moorddadig element in een ik-u-relatie is ook uit Wedergeboorte (2.1.1.) en Moordballade (2.1.3.) verdwenen. Anderzijds verwacht men binnen hetzelfde patroon ná 1937 geen gewelddadigheden meer die in verband zouden kunnen worden gebracht met de persoon van Achterberg zelf. Ofschoon de gesuggereerde medeplichtigheid in een verzakelijkte context staat die een relatering aan Achterbergs persoonlijk lotgeval eenvoudig uitsluit - anders dan bij Wedergeboorte en Moeder I (2.1.5.) - kan Achterberg in ‘mijn eigen hand’ (A 12) waardoor de ander mede ‘werd afgemaakt’ (A 14) een al te cru persoonlijk element hebben gezien dat ook niet gecanoniseerd mocht worden. De herschrijving ervan tot ‘werd zoekgemaakt’ (C 14) en ‘een vreemde hand’ (C 12) maakt het verspersonage tot mede-slachtoffer van de situatie, maar sluit ook de hoop in dat hij de ander nog eens zal vinden. Als het laatste terzet aldus herschreven is, dan vermijdt de variant ‘barre oorden’ (C 11) voor ‘vreemde oorden’ (AB 11) een herhaling van ‘vreemde’. De variant is sterker door zijn betekenisonderscheiding ‘angstaanjagend’ en consistenter, daar ‘vreemde oorden’, in de zin van onbekend, onverwacht aandoet, nu de titel van het sonnet de plaats van bestemming suggereert.
2.1.7. Pas in de Verzamelde gedichten blijkt van Terreur III, (in A heet het [Voor Spanje] II), het tweede kwatrijn door Achterberg veranderd. Op grond van de voorgaande besprekingen neem ik aan dat de voornaamste drijfveer die tot de revisie heeft geleid, de onwil is geweest het woord ‘moordenaars’ te canoniseren. Achterberg bleek er in Graalridder (2.1.4.) niet huiverig voor het na 1937 te gebruiken, maar het verdwijnt tenslotte toch. Ook uit Auschwitz (2.1.6.) verdwijnt uiteindelijk het moorddadig element uit de ik-u-relatie van dat gedicht. Dit was al vrijwel direct na 1937 gebeurd in Wedergeboorte (2.1.1.), Moordballade (2.1.3.) en Moeder I (2.1.5.). Het is gemakkelijk te zien hoe Achterberg na de schrapping van ‘moordenaars’ uit A 5 de opengevallen plaats heeft opgevuld: Uit A 7 worden | |
[pagina 51]
| |
de ‘wolven’ tot ‘weerwolven’ in C 5; uit A 8 stijgt ‘monsters’ naar C 7, waarvoor in C 8 de metafoor ‘honden’ in de plaats komt. De herschrijving levert tegelijk een nauwkeuriger plaatsbepaling op: ‘weerwolven uit het noorden’, daar ‘van het noorden’ (A 5) gelezen kan worden als een genitivus obiectivus, wat met de correctie vermeden is. Vervolgens verdwijnen de ‘dioscuren’ uit A 6. Deze beeldspraak voor de Geallieerden is ook wel vergezochtGa naar eind1., - in ‘ook maar net / de dans ontsprongen in die laatste uren’ (C 5/6) ligt daarentegen de associatie ‘de dodendans ontspringen’ voor de hand.
2.1.8. De omwerking van Begrafenis op Westduin tot Teraardebestelling stelt duidelijk in het licht dat een varianteneditie een dichter tegen zichzelf in bescherming kan nemen.Ga naar eind2. Voor het besef van de variantenlezer is er immers geen enkele reden te bedenken die de bewerking rechtvaardigt of noodzakelijk maakt. Waar in andere gevallen varianten attenderen op zwakke plekken of inconsistenties van vroegere redacties en versies, die door de lezer voor lief worden genomen zolang de dichter ze aanvaardbaar acht, actualiseren hier de varianten wel in optima forma de vroegere versie. Als lezer kan men tegen de beweegredenen van de dichter niets ondernemen, men kan ze slechts trachten te begrijpen, en het effect der varianten nagaan. Dat begrip kan ook gelden voor neutralisering en versluiering waar Achterbergs persoonlijk lotgeval daartoe in menselijk, echter niet altijd in literair opzicht gedwongen heeft. Maar de piëteitsoverweging ten aanzien van Nijhoff, die Achterberg tot deze bewerking bezield heeft, valt in beide opzichten te betreuren. Begrafenis op Westduin, geschreven naar aanleiding van de begrafenis van M. Nijhoff in 1953 op de begraafplaats Westduin te Den Haag, heeft Achterberg immers gemeend te moeten herschrijven, daar hij de zesde regel ‘De naam van Nijhoff had hem niets gezegd.’ van te weinig piëteit jegens de nagedachtenis van Nijhoff vond getuigenGa naar eind3., ook al wordt de regel, volkomen aanvaardbaar, gelegd in de mond van een aanspreker. In Teraardebestelling is iedere associatie met Nijhoff weggewerkt: motto en slotregel zijn resp. geschrapt en vervangen; de zesde regel is geworden: ‘Namen worden het eerste afgelegd.’ Naar aanleiding van de herschrijving heeft Rodenko opgemerkt: ‘Zuiver formeel kan men zeggen dat het concrete geval veralgemeend is.’Ga naar eind4. In elk geval is de begrafenis van een geëerde vriend geworden tot de teraardebestelling van een naamloos stoffelijk overschot. Het zakelijk karak- | |
[pagina 52]
| |
ter van het gebeuren beklemtonen de variant ‘Lijkbidders’ (C 9) voor ‘Doodbidders’ (AB 9), voorzover de nadruk komt te liggen op de vracht (r. 8) van het lijk, het stoffelijk overschot; en de nieuwe slotregel die de haast van de lijkbidders impliceert: met het inhalen van het touw langs de benen der omstanders is het karwei geklaard. Door de bewerking is r. 4 met zijn allusie op het bekende gedicht van P.N. van Eyck De tuinman en de dood in Teraardebestelling een ‘zwevende’ regel geworden, in tegenstelling tot A 4 die paste in het literaire kader van Begrafenis op Westduin. Het verschil tussen ‘kortste’ (A 2) en ‘naaste’ (C 2) ligt in de gevoelswaarde der adjectieven. Het eerste kan haast, het tweede ook nog betrokkenheid suggereren. Met ‘naaste’ is derhalve de afstand tussen de aanspreker die de weg en de ik die de overledene kent geaccentueerd. |
|