Focquenbroch. Bloemlezing uit zijn lyriek(1946)–Willem G. van Focquenbroch, Willem Frederik Hermans– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 68] [p. 68] Op de waaijer van Fillis Waarom tracht gy noch meer die gene te verkoelen, Wiens harte kouder is, als 't sneeu dat d' Alpen dekt? En wiens bevrooze borst geen hitte kan gevoelen, Schoon aan myn ziel haar oog een heete zon verstrekt. Gy zyt gewis onnut gebruikt van zulke handen, Aan wien gy gansch niet baat; doch zoo het mooglyk waar, Dat gy haar oogen kost beletten 't hevig branden, En branden doen haar hert, dan diende gy by haar. Vorige Volgende