Focquenbroch. Bloemlezing uit zijn lyriek(1946)–Willem G. van Focquenbroch, Willem Frederik Hermans– Auteursrecht onbekend Vorige [pagina 69] [p. 69] Op de oogen van Fillis Als gy my treurig ziet ô schoone en hemelsche oogen, En wen ik om u zucht, ai vraag niet wat my deert, Want laas, 't ontzag waar door myn ziel steets wort bewogen, Verbied my dat ik zeg, 't geen gy my hebt geleert. En schoon myn tranen u genoeg uit kunnen leggen De smart en oorzaak, daar myn ziel door wort verteert, Nochtans dat groot ontzach verbied my u te zeggen, En dwingt my dat ik zwyg, 't geen gy mv hebt geleert. Doch had gy my met een in 't minnen leeren hopen; Of eer, had gy de hoop niet uit myn ziel geweert, Zo sloot ik trots 't ontzag, voor u myn boezem open, En zei u duizentmaal, 't geen gy my hebt geleert. Maar wyl ik hoopeloos moet leven, en beminnen, En dat ik ducht, gy eer myn doot, dan min, begeert, En dat ik eer uw haat dan weerliefd vrees te winnen, Zo sterf ik, en ik zwyg, 't geen gy my hebt geleert. Vorige