Focquenbroch. Bloemlezing uit zijn lyriek(1946)–Willem G. van Focquenbroch, Willem Frederik Hermans– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] Bewijs van maagdom Aan Juffer N.N. 1. Indien dat d'aangename roozen, Die jeugdig op haar telgen bloozen, Wiens verf het keurig oog behaagt, Den tytel waardig zyn van maagd, Zo mag men, even als de bloemen, Die vrouwen ook wel maagden noemen, Die, als met varsch ontloken blaân, Gelyk als gy, noch bloejend staan. 2. De bloem, zodra hy zich laat plukken, Ziet straks zyn maagdom van zich rukken: Straks kwyntze als over dit verlies, En hangt verlept gelyk een bies; Daarom, wyl 't maagdom in de vrouwen Als dat van bloemen is te houwen, Zeg, waarom zyt gy niet verlept, Indien gy d'uwe niet meer hebt? 3. Indien men alle zoort van enten Mag maagden noemen in de lente, Eer dat haar maagdom met haar ooft Haar in de herfst noch wordt ontrooft; Zo mag men u ook maagd verklaaren, Die in de lente van uw jaaren Die herfst noch nimmer hebt beleeft, Waar in een vrouw haar vruchten geeft. [pagina 51] [p. 51] 4. Indien een bouland, of een akker, (Die zelfs als wel doorspit, en wakker Doorploegt is door en weder door) Zo lang als hy noch uit zyn voor Geen oogst heeft van zijn zaad gegeven, Een maagdom toe mag zyn geschreven, Zo ly, dat men 't u ook toeschryft, Aan wien dei bou noch niet beklyft. 5. In 't end, indien een schoorsteen maagd is, Die nooit nog wel ter deeg gevaagd is, Zo zyt gy 't ook; want Fok zyn roe Die, lykt het, deugd daar weinig toe. Gy zyt dan maagd, gelyk een ooven Daar nooit goet deeg wiert ingeschooven Of die niet naer den eisch gestookt, Zyn vulzel nimmer gaar en kookt. 6. In 't end, jy bent dan maagd (God beter) En zo je Foks genoopte veter Noch twee dozynen jaaren draagt. Zo blyf jy licht wel eeuwig maagd. Vorige Volgende