Focquenbroch. Bloemlezing uit zijn lyriek(1946)–Willem G. van Focquenbroch, Willem Frederik Hermans– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 37] [p. 37] Aan de lichtvaardige Klorimene Verdubbeld ronddeel Dat hy uw minnaar was, ô dartle Klorimene: Dit tot myn nadeel u gesproken heeft van my, En die veroorzaakt heeft kwansuis myn blaauwe scheenen, 'k Zou lagchen in myn geest met dese jalouzy. Want 'k zou dan hoopen, door de tijd, dees schelmery Wel eens ontdekt te zien, en al myn spyt verdweenen! Wanneer ik merken zouw uit deze snappery, Dat hy uw minnaar was, ô dartle Klorimene, Maar wyl gy zelve zegt, ik zulks niet hoef te meenen, Maar dat een ander speelt my zulk een kwa party: Zo wensch ik, dat die vent mag breeken hals en beenen, Die tot myn nadeel u gesproken heeft van my. 'k Wensch dat hy voelen mag de Turksche slaverny. 'k Wensch, dat hy eeuwen lang aan 't podagra mag weenen; Die op my heeft gebraakt dees valsche klappery, En die veroorzaakt heeft kwansuis myn blaauwe scheenen. Ik wenschte hem te zien gedompelt in de veenen, Of midden in een sloot vol zwart en moddrig bry; En zo hem zyn rivaal, dan hand, noch hulp wou leenen; 'k Zou lagchen in myn geest met deze jalouzy. Of dat hy aan de steen van Ixion mag steenen; 'k Wensch dat hy een Tantaal, of een Prometheus zy, Of eerder noch, ik wensch (om al de tyranny Van deze drie messieurs te zamen te vereenen) Dat hy uw minnaar was, ô dartle Klorimene. Vorige Volgende