Afrikaense Thalia(1986)–Willem G. van Focquenbroch– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 83] [p. 83] Op het afweesen Van Phillis. VErsteken van de Son, die my wel eer verlichte, En die wet eertijts plagt vreugt in mijn ziel te stigten Leef ick nu vol verdriet: VVat; leef ick? Neen 'k leef niet, Mits dat ick daegelijks voor duysend doôn moet swigten, Ick leef dan niet: 'k doe al: wel hoe fouw ick niet leven: Ick voetre seer d'ellendt, waer door ick wordt gedreven End' endeloose smart? Maer ick leef sonder hart, Vermidts dat is tot pandt by mijn Goddin gebleven. Hoe leef ik sonder hart: dat kangeen menschgoet vinden Mits dat het hart de ziel komt aen het lichaem binden; Maer, 'k ben mijn ziel oock quyt: VVat dient'er dan gefeyt? Dat 'k in mijn self niet leef, maer leef in mijn beminde. Vorige Volgende