hier, en daer in te lassen, om dit kleet eenigermaten sijn behoorelijcke groote te geven, 't geen wy andersins onder de hant bevonden dat vry wat te kort geschoten soude hebben.
Welcke prullen, wy daer na wederom eens achter de bank sullen werpen, wanneer wy het geheele Werck eens volkomen de Liefhebbers sullen ter handt slellen.
Als dan sult ghy Thalia reden hooren geven, waerom dat sy in dit laetste Deeltje de Naem van de Afrikaensche Thalia heeft willen dragen, schoon het tot noch toe, soo weynich Afrikaensche Brieven en Versen behelst.
Als dan sult ghy haer noch met een Oude Vorstelijcke Comedie op het Toneel sien verschijnen, dewelcke den Autheur (uyt het Spaens over geset hebbende) haer noyt by sijn Leven toegelaten heeft te ageren: door dien de selve wat te stadigh na sijn sin zijnde, altijdt van hem met stilswijgendheydt is achter gehouden.
Eyndelijck sult ghy sijn gansche werck sien besluyten met een verheven Droom, in de welcke een van sijn beste Vrinden geraeckte, wanneer hem het droevigh af-sterven van desen geestigen Antheur wierdt verwittight: in de welcke hy door den Droom - Godt opgevoert zijnde, in de groote Sael van Phoebus, onder veel wonderlijcke, en beklaechelijcke voorvallen, Momus op hem een Lijck-Oratie hoorde doen: die (gelijckse aen al de Goden, en insonderheyd aen Ian Commé de Afgod der Guinesen, ten hoogsten aengenaem geweest is) wy niet en willen twijfelen, of sy sal u mede eenighsints de rouw doen vergeten, die ghy gehadt hebt, over het ontijdigh afsterven van de schranderste Ziel, en de Geurighste Poeet, die'er mogelijck oyt aen die Dodelijcke Strandt van Da Mina met Rode Aerde bedeckt wierdt.
Hier veel Lof-redenen van onsen Autheur op te halen om te meerder treck in dit Boeckje te maken, en lust ons niet, door dien selfs de Quacksalvers Briefjes van Mr: Nicolaes de Vijfde ons genoechsaem kunnen leeren, dat het werck selfs sijn eygen Meester behoort te prijsen.