Afrikaense Thalia
(1986)–Willem G. van Focquenbroch– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina VIII]
| |
tekstbezorgers zich af tegen de verzameluitgave die Balthus Boeckholt in 1675 uitbracht, Had hij Focquenbrochs vrienden geraadpleegd bij de uitgave, dan zouden het publiek ‘ontallijcke fauten’ en enkele apocriefe teksten bespaard zijn gebleven. Nochtans wordt in de ‘Voor-reden’ toegegeven dat ook dit deel enkele teksten bevat die niet van Focquenbroch zijn. De vraag is voor ons: zijn de uitlatingen van deze tekst-bezorgers betrouwbaar? In de ‘Voor-reden’ wordt gesteld dat het tweede boek van de Aeneis niet van Focquenbroch is, maar van een vriend waarmee hij alle twaalf boeken zou bewerken. We denken dan onmiddellijk aan Johannes Ulaeus, met wie Focquenbroch ook Vergilius’ Eclogae heeft bewerkt.Ga naar eindnoot6 Johannes Ulaeus kan tevens de auteur zijn van de overige teksten die niet van Focquenbroch zijn. Van enkele weten we dit zeker. Behalve het eerste rondeel, komen de zogenaamde verdubbelde rondelen, die als ‘Toe-gift’ zijn opgenomen, voor in een autograaf van Ulaeus die in het gemeentearchief te Alkmaar berust. Het is dus zeker dat Ulaeus kopij heeft geleverd voor de Afrikaense Thalia en tevens waarschijnlijk dat hij betrokken is geweest bij het bezorgen van de uitgave. We moeten de opmerkingen over de inhoudelijke tekortkomingen van de Boeckholt-uitgave (1675), die in de ‘waerschouwingh’ worden gemaakt, dan ook serieus nemen. Hoewel de editie van Boeckholt in een slecht daglicht werd geplaatst, is er in de Afrikaense Thalia toch naar verwezen. Op p. 88 staat een verwijzing naar ‘'t | |
[pagina IX]
| |
eerste deel van Thalia Fol. 132’. Het betreft hier het gedicht ‘Op het spinnen van Me-juffr. N.N.’ in de Boeckholt-uitgave. Op dezelfde wijze wordt op p. 133 verwezen naar ‘Aen Phillis’ met als eerste regel ‘Nooyt stal een dief soo wel als ghy’, een gedicht dat eveneens op de opgegeven bladzijde in de Boeckholt-editie terug te vinden is. |
|