hinderlijk. Eén nieuw dorp ligt in dit land, Bergschenhoek; het is weinig betekenend.
De dorpen der nieuwe polders in het deltagebied tonen in vergelijking me het geacheveerde type der 15e en 16e eeuw geen vooruitgang. Borssele (1616) met zijn ruime markt en sobere bebouwing doet althans een streven naar vormgeving blijken. Nieuwland heeft een aardig straatje met de kerk aan 't eind. Maar Schoondijke, Hoek of Hoofdplaat, St Philipsland, Dubbeldam, Blankenburg (Rozenburg) of Nieuw-Vossemeer, ze hebben al heel weinig pretentie. Nog minder de dijkdorpen als Numansdorp, Zuid-Beyerland, 's-Gravendeel, Hoogeen Lage-Zwaluwe; zuivere streekdorpen langs de dijken, waarbij alleen de haven enige afwisseling biedt. Dat in Numansdorp niet kerk, raadhuis of enig ander ‘gewoon’ openbaar gebouw, maar het rentmeestershuis der ambachtsheerlijkheid Cromstrijen het meest in 't oog valt, typeert de structuur van deze door ondernemersgroepen gestichte dorpen.
Met de plaatsen van deze soort zijn te vergelijken de nieuwe dorpen in het Dollartgebied: Nieuwolda, Nieuw Scheemda, Nieuw Beerta; streekdorpen recht en slecht, gelijk ook Nieuwleusen in Overijssel.
Rondziende naar industriedorpen komen we weer aan de Zaankant terecht. De eigenschappen der fabrieksdorpen elders - benepen aanleg, wilde groei, gemis van centra, openbare gebouwen en centrale voorzieningen, gebrekkig bestuur - vindt men ook hier, doch gematigd door Hollandse frisheid en zin voor orde. Niet zo geprononceerd, doch eveneens typerend zijn de pannenbakkerijen van Woerden, het smidsdorp Nieuwkoop, de industriële ontwikkeling van Waddinxveen (van de 18e eeuw daterend) en een enkel aardig groepje aan de Leidse Rijn bijvoorbeeld.
De papiermolens op de Veluwe, weinig arbeidsintensief als ze waren, hebben slechts tot verspreide vestiging, niet tot centrumvorming geleid: wèl is Apeldoorn erdoor gegroeid en tot zijn latere uitgroei gestimuleerd. En aan de kolenmijn van Kerkrade behoeven we in deze tijd nog nauwelijks te denken.
Bij de veenkoloniën der noordelijke gewesten kan men opmerken, dat zij, doorgaans zeer bescheiden begonnen, konden uitgroeien tot afmetingen groter dan was voorzien. Het best bevredigende voorkomen vindt men dan ook in die veendorpen die niet tot streekcentra zijn ontwikkeld, zoals Windeweer. Ook streken als Borgercompagnie en Drachtstercompagnie maken in hun doelmatige eenvoud een goede indruk. Minder is het al in de Knype, in Pekela of Wildervank mee die dichte bebouwingen; véél minder waar de industrialisatie om zich heen heeft gegrepen zoals in Oude Pekela of Sappemeer.
Voor enkele gevallen van dit type is een bescheiden aanloop tot een rijker geleed centrum wèl gegeven.
In Heerenveen vooreerst. Het was en is een kruispunt van vaarten en wegen. Dit kruispunt is wel erg benepen gebleven; het geeft weinig verheffing te mid-