| |
| |
| |
Willem Pelemans
Jachthoornlaan 1a, 1170 Bosvoorde
Ik had feitelijk gehoopt op 6 april hier aan huis te mogen komen, dan had ik u meteen voor uw verjaardag kunnen feliciteren. Hoe voelt u zich met die 61 jaar?
Klaar om er nog 61 bij te doen. En zeer graag. Vooral als ik mag blijven werken.
Van een optimist als u kon men moeilijk een ander antwoord verwachten. Nochtans hebt u de leeftijd bereikt waarop veel mensen graag van hun pensioen willen genieten.
Dat doe ik ook! Maar wat is genieten? Het leven geeft maar genot als men bezig kan zijn met wat men graag doet. Ik werk graag en ik heb alleen spijt dat ik niet nog meer kan doen!
Gelukkig maar dat er geen staatscontrole bestaat op geestelijk werk! Is het de muziek die u zo jong houdt?
| |
| |
De muziek zeker: het scheppen van muziek dan vooral. Dat zijn de schoonste momenten. Maar toch ook het hele leven.
En dat is?
Mijn vrouw en kinderen en dan de menselijke activiteit in al haar facetten, zoals die zich dagelijks manifesteert.
En leidt het leven buiten u niet te veel af? Of laat ik dat liever vragen aan mevrouw.
Mevrouw:
O nee, ik vind juist dat hij daar overdrijft. Onlangs zijn we in Enschede in Nederland een concert gaan bijwonen, een huldiging. Na het concert was er een receptie, maar ik heb mijn man er niet toe kunnen overhalen die bij te wonen. Dat vind ik overdreven: als ge zo ver gaat, gaat ge ook naar de receptie om mensen te zien en even met hen te praten. Mijn man antwoordt daarop: ze zullen mij er niet missen.
Ik zou dunkt mij in dit geval aan uw kant staan, mevrouw! En wat zeggen de kinderen ervan? Want ik weet dat u alleszins een dochter hebt.
Mevrouw:
Twee dochters. Ze staan daar op de foto.
Wat bent u nu eigenlijk, meneer Pelemans, Antwerpenaar of Brusselaar?
Authentieke Antwerpenaar van geboorte uit een traditioneel Antwerpse familie. Maar ik heb er maar acht maanden gewoond. Dan is mijn vader naar Aarlen gegaan voor acht maanden en daarna naar Rijsel. Daar heb ik mijn jeugd doorgebracht tot mijn dertiende jaar.
| |
| |
Was dat uit pure nood aan veranderen dat uw vader zo gemakkelijk verhuisde?
O nee, vader was snijder-kleermaker: dat was een heel speciale stiel waarmee goed geld was te verdienen, vooral omdat zulke vaklui veel in de provinciesteden werden gevraagd. In Rijsel waren bijna alle kleermakers Vlamingen.
Ik meen mij te herinneren dat ook de vader van Stijn Streuvels in Frans-Vlaanderen het vak is gaan leren.
Het was toen de gewoonte dat iemand die de pretentie wou hebben knap te zijn in zijn vak, een tijd in Frankrijk gewerkt moest hebben, vooral om de ‘coupe’ te leren.
En dat u dan geen Fransman bent geworden, of tenminste d'expression française! Want u hebt daar dan lagere school gedaan.
Dat was met vader uitgesloten. Hij was een echte vlaamsgezinde liberaal van Antwerpen die thuis altijd Vlaams sprak en ons Vlaams deed spreken: Antwerps dan tenminste. Trouwens, toen we naar Brussel kwamen wonen, bleef het onderwijs even Frans. Op de normaalschool werden alle vakken in het Frans gegeven en ik heb louter en alleen Nederlands geleerd door de boeken te lezen uit de bibliotheek van het Willemsfonds. Nu moet ik er bijvoegen dat die Franse beïnvloeding bij mij is blijven doorwerken: ik ben bij voorbeeld anti-Wagneriaans en anti-pathetisch-Vlaams.
U sprak daar over normaalschool. Dan bent u onderwijzer geworden. Hebt u ook in het onderwijs gestaan?
30 jaar hier in Brussel en met plezier.
En de muzikale begaafdheid? Hebt u die geërfd?
| |
| |
Daar kan ik zo maar niet ja of neen op antwoorden. Mijn vader had zeker gevoel voor schoonheid en kunst. Ik heb daarvan nog een bewijs. Op zekere dag had hij in Lier te doen voor zijn vak en daar was een tentoonstelling van werk van Felix Timmermans. Vader ging ze zien en kocht er een aquarel, louter omdat hij ze schoon vond. Ze hangt nu nog bij mij in de hall. Hij moedigde me zelfs aan om ook te schilderen, en bracht met die bedoeling verf mee naar huis. Ik mocht alles doen of beginnen: alleen de muziek niet, daar was hij radicaal tegen. En dat had een goede oorzaak.
Bij mijn vader thuis moesten alle zoons op tafel gaan zitten en de stiel voortzetten. Vaders broer echter voelde voor muziek: toen hij acht jaar was, had hij al duitjes gespaard om een viool te kopen. Toen hij in de winkel kwam, zei de verkoper dat hij niet genoeg geld had om de viool te betalen. Toen hij de ontgoocheling van het jongetje zag, zei hij: hier, ge krijgt een kleine viool en als ge er iets kunt op spelen, komt ge terug en dan krijgt ge een grote. Het jongetje kwam ook terug en kreeg zijn grote viool. Maar dan is hij op zekere dag verdwenen. Opgetrokken met bohemers. Jaren later hebben ze hem teruggevonden in het gasthuis van Oostende, waar hij eerste viool in het Kursaal was geworden. Achteraf is hij dan nog toondichter-dirigent van de Baudouin-danszaal hier in Brussel geworden maar zijn gestel was ondermijnd en hij is dan van uitputting gestorven.
En dat was een schrikwekkend voorbeeld.
Ja, de muziek in huis was lang taboe. Alleen op de normaalschool kreeg ik enkele lessen solfège. In 1917 kocht mijn vader dan een piano voor mijn zuster, maar tot zijn grote verontwaardiging heb ik die versleten. Ik liep daar zo mee op dat ik Vlaamse liederen op muziek zette en die aan de leraar muziek, Lagye, in de normaalschool liet zien. De goede man leeft nog maar is helaas blind. Hij heeft me dan privé-les gegeven in harmonie en contrapunt. En om die lessen te betalen, gaf ik zelf, die feitelijk op
| |
| |
mijn eentje had leren spelen, privé-lessen piano tegen 5 fr. de les. Want vader was daar ook niet voor te vinden. Eigenlijk was het zijn wens dat ik in de zaak zou komen en hij had me alleen naar de normaalschool gezonden omdat het oorlog was. Voor mij was het dan ook de enige oplossing onderwijzer te worden, want eens in de zaak, was het zeker gedaan met de muziek. Dat alles is ook de reden dat ik vrij laat tot de muziek ben gekomen.
Maar achteraf hebt u uw schade ingehaald. U kreeg contact met de muziekwereld en u ijverde al vroeg voor de bevordering van het Vlaamse muziekleven in Brussel.
Dat ging allemaal samen. Mijn leraar Victor Heymans was ontgoocheld omdat het Vlaamse cultuurwerk in Brussel niet vlotte. Hij sprak mij aan om hem te helpen liederavonden te geven. Ik leerde liedjes zingen en gaf inderdaad liederavonden in de liberale Volksbond, in het Willemsfonds, het Kindergeluk. Het was in die tijd niet gemakkelijk om in de liberale kringen aan Vlaams cultuurwerk te doen. De Franssprekenden zwaaiden er de plak alhoewel Hoste zich inspande om de Vlaamse stem te laten horen. Het is trouwens Hoste geweest die Herman Teirlinck ervan heeft kunnen overtuigen als kandidaat op de Franse liberale lijst te staan.
Hoe, heeft Herman Teirlinck ooit in de actieve partijpolitiek gestaan?
En of! Hij heeft toen de hele campagne meegedaan en is in alle dorpen meetings gaan houden. Hij werd evenwel niet verkozen, anders was hij misschien een groot staatsman geworden!
We hebben hiermee het Vlaamse muziekleven in Brussel uit het oog verloren.
Dat is niet erg want een Vlaams muziekleven bestaat er niet in
| |
| |
Brussel. Ik heb daar altijd voor geijverd maar zonder resultaat. Er bestaat niet eens een muziekleven waarvan het programma maar Nederlands zou zijn. Enkele weken geleden is het voor de eerste keer gebeurd dat ik op de middagconcerten hier in Brussel, voor de eerste keer in de geschiedenis, een programma in het Nederlands heb mogen voorstellen, en dat was omdat de B.R.T., de Vlaamse uitzendingen, het concert aanboden. Maar het was dan ook voor een overwegend Frans publiek want Vlamingen gaan weinig naar concerten. Als zij naar een culturele activiteit gaan, moeten ze woorden hebben, veel woorden. Op de Vlaamse concerten in de studio van de B.R.T. zijn de aanwezigen altijd minstens voor 60 % Franssprekenden. Als de Vlaamse Opera van Antwerpen naar Brussel een opvoering komt geven, dan is de zaal voor één vierde gevuld en dat zijn dan alweer grotendeels Franssprekenden. Kijk maar hoe zwak de Nederlandse afdeling van Jeugd en Muziek hier in Brussel staat tegenover de Franse. Dat is een verhouding van 1.000 tot 10.000 en dit ondanks de tegemoetkomende houding van het Paleis voor Schone Kunsten, dat een lokaal ter beschikking stelt en voor Nederlandse programma's zorgt. De leider van de Nederlandse sectie is trouwens een meneer die uitstekend Nederlands spreekt. Maar het zijn de Vlamingen zelf die in gebreke blijven.
Ik zou zeggen aan wie het hoort: wie het schoentje past, trekke het aan! Naast deze culturele activiteit is er dan nog dat u reeds jaar en dag muziekcriticus van beroep bent. Hoe wordt men dat? Wat brengt dat mee?
Dat ik bijna alle concerten bijwoon en hierover verslag uitbreng in een grote Vlaamse krant van Brussel. Het is voor mij het vaste contact met het muziekleven. Hoe men dat wordt? Bij mij is dat in fasen gegaan. In de jaren '30 had ik er als toondichter alle belang bij iets te kunnen doen bij de radio. Hier heeft de politiek mij dan gediend: ik werd programmator bij Librado, de liberale Vlaamse uitzendingen, want voor de oorlog kenden wij hier ook
| |
| |
het zuilensysteem. Die functie bracht mee dat ik elke maandag over een groot concert beschikte en ik heb daar gebruik van gemaakt om alle mogelijke werken van Vlaamse toondichters te doen uitvoeren. Ik ben daar nu nog fier op.
Dat werk werd niet gehonoreerd maar als betaling verkreeg ik dat, als ik nieuw werk maakte, het uitgevoerd werd zodat ik het kon horen. Dat is ook gebeurd en ik ben daar nog altijd dankbaar voor want dat is mijn grote compositieschool geweest en dat dank ik aan de radio.
Dat is nog geen muziekkritiek.
Dat is ook bij de radio begonnen. In die tijd moest de titularis van de muziekkroniek om de zes maanden een andere zijn. Na vijf of zes veranderingen vonden ze niemand anders meer dan ik en ik ben het gebleven. Ik moet nu ook zeggen dat ik naast die praktijk een enorme bibliotheek heb doorgemaakt, gekocht met het geld dat ik niet aan het roken heb besteed. Anders had ik het ook niet kunnen doen. Het is niet met een onderwijzerswedde dat men zich zulke extra's kan veroorloven.
En deze muziekkroniek houdt u nog altijd.
In een andere vorm. Met de oorlog is daar een breuk in gekomen. Ik werd niet meer gevraagd, wat trouwens voor goed gevolg had dat ik heel wat vrije tijd ter beschikking kreeg. Ik heb daar dankbaar gebruik van gemaakt om te componeren.
Als ik nu even mag afdwalen. Ik zag in de hall al een paar schilderijen van Felix de Boeck en ook in deze kamer hangt er werk van hem. U bent blijkbaar een groot bewonderaar van deze Brabantse boer en schilder.
Hij is een van mijn grote vrienden en dat sinds jaren. Zijn methode van werken is volgens mij een muzikale methode. Hij
| |
| |
neemt een thema: een mier, een koe of eigen portret en haalt er allerlei variaties uit op kleur- en vormgebied. Ge ziet daar die Barensnood. In die vorm bestaan daarvan vier variaties, naast nog kleinere uitvoeringen. Hetzelfde is waar voor zijn Moederschappen: zijn vorm kent een oneindig aantal variaties maar het is altijd De Boeck à l'état pur. Diezelfde conceptie heeft tussen hem en mij een hechte en diepe waardering en vriendschap geschapen en een vaste band. Tijdens de oorlog heb ik vele, vele avonden bij hem op de boerderij doorgebracht, samen met de schilder Jan de Landtsheere, waarvan daar een paar doeken hangen, en ook met beeldhouwer Frans Lambrechts, van wie dat Moederschap daar is.
De Boeck is toch een eigenaardige figuur: boer en schilder.
En in beide gevallen authentiek, echt. Hij is een man die schildert om te schilderen, niet om te verkopen en als hij de gelegenheid heeft om te verkopen, doet hij het niet graag: hij kan moeilijk van zijn schilderijen scheiden. Ik heb ooit een tentoonstelling van zijn werk ingericht in de Vlaamse Club te Brussel en hij heeft er pertinent geweigerd ook maar één schilderij te verkopen. Ik mag er nog bijvoegen dat hij zijn eerste schilderijen aan mij heeft verkocht en dat nog in bijzondere omstandigheden. Het was een jaar dat de oogst mislukt was en dat betekende voor De Boeck dat hij het moeilijk ging hebben om in de volste zin van de uitdrukking de twee eindjes van het jaar aan mekaar te knopen. Vrienden hadden mij die toestand gesignaleerd en toen heb ik hem kunnen bewegen, niet zonder moeite trouwens, een paar schilderijen te verkopen.
Ik zelf bezit daar nog precies die Barensnood en dat Moederschap van.
Hebt u toch niet de indruk dat hij door de officiële instanties wat in de schaduw wordt gelaten?
| |
| |
Door alle instanties dan. Het heeft hem, een van de diepst christelijke schilders van deze tijd, bij voorbeeld pijnlijk getroffen dat op de expositie Ars Sacra in Leuven geen enkel doek van hem hing.
Maar hij breekt ondanks alles door en op dit ogenblik hebben de bekendste kunstverzamelaars de grootste interesse voor hem.
Nu zijn we volop in de schilderkunst verzeild geraakt waar we het eigenlijk over muziek moeten hebben. En dan speciaal over uw eigen muziek. Maar vooraleer we dat thema aansnijden, zou ik u willen vragen eerst naar een stuk muziek van u te mogen luisteren. Is dat mogelijk? Het zou ons direct in de sfeer brengen, dunkt me.
Natuurlijk is dat mogelijk. Maar dan gaan we beter daar in de luisterkamer zitten. Gaat u mee?
Graag.
Deze kast is een recente aanwinst. Ik heb ze op eigen aanwijzingen laten maken. Radio, band, platen, televisie, alles zit erin. Ik ben er erg fier op ook al heeft het me de waarde van een auto gekost. Wat zal ik u laten horen? Als u het goed vindt: uit een Sonate, solo voor cello.
U bent de veiligste gids. Ik luister graag.
En nu het eigen werk in zijn geheel. Wat is uw eerste creatie geweest? ‘Vlaamse dansen’?
Ja, Vlaamse dansen. Ik had me een jaar lang verplicht een klein thema uit te werken voor piano, een blad lang maar. Dat zijn 100 studies geworden en van die 100 zijn er een tiental uitgevoerd onder de titel Vlaamse dansen of oude ritmen. Dat was in 1936. Ik richtte op eigen kosten een concert in de zaal Playel in. De chanteuse was Jacqueline de Kezel en de pianiste Denise Tol- | |
| |
kowsky, de dochter van een rijk diamanthandelaar, die voor haar plezier de klavierkunst beoefende. Ze leeft nog en heeft nu een groot restaurant in New York! Die dansen worden nu nog gespeeld, en een goede maand geleden was het voor mij een aangename verrassing er drie voor het eerst van mijn leven te horen. Een oud-leerlinge van mij had er op een concert in Mechelen drie op haar programma genomen. Ik had de prettige indruk dat dat werk standhoudt.
We kunnen er natuurlijk niet aan denken uw werken systematisch te vermelden want dat zou een lange lijst worden. Mag ik proberen de belangrijkste op te noemen?
Uw oratorium ‘De wandelende jood’.
Dat is er nu precies een dat geen succes heeft gehad. Ik had eenvoudig de tekst genomen van het boek van August Vermeylen en als model gesteld het symfonisch drama Socrates van Erik Satie, voor wie ik grote bewondering heb. Maar mijn Wandelende jood kreeg geen goede pers. Wellicht ben ik te modern geweest en ben ik te ver gegaan in het experiment.
Toch hebt u het bij één oratorium niet gelaten. Er kwam achteraf nog ‘Floris ende Blancefloer’.
Dat is een profaan oratorium op tekst van Hector Opdebeeck, met de bekende liefdesgeschiedenis als centraal thema. Dat werd door de radio uitgezonden en dit dan wel met succes. Het werd drie keer uitgevoerd.
Een oratorium is een ten dele episch, ten dele lyrisch muzikaal drama van ernstige inhoud voor zang en orkest. Is dat nog van deze tijd?
Jazeker, vooral dank zij de radio is het zelfs opnieuw sterk eigentijds geworden.
| |
| |
U hebt ook een ballet geschreven: de ‘Miles gloriosus’, de pochende soldaat.
Ik ben principieel tegen alles wat zwartgallig, obsceen of ongezond is. Ik meen dat opera en ballet de mensen via ballet en opera moeten brengen in een wereld van zon en geluk, en ik ben er dan ook van overtuigd dat de muziek, hier meer nog dan elders, melodisch moet blijven. Ik heb mijn onderwerp natuurlijk bij Plautus gehaald. Boeren en boerinnen dansen rondom een gladiator die op een voetstuk staat in een achttiende-eeuws park. Een boerin gaat in bewondering op voor het mooie beeld. De boeren die dat merken, veranderen de stenen gladiator in een levende soldaat. Deze gaat in op de verzuchtingen van het meisje en danst met haar de liefdedans. Tot pret van iedereen gaat de soldaat achteraf weer op het voetstuk staan en wordt weer het beeld.
Het is een ballet zonder pretentie dat in Antwerpen door de Koninklijke Vlaamse Opera werd gecreëerd en ook nogal eens in de radio en in conservatoria wordt uitgevoerd, met tamelijk veel succes.
Vindt men dezelfde strekking van levensvrolijkheid ook niet in uw ‘Herfstgoud’?
Ja. Het is een uitgesproken reactie tegen de expressionistische Duitse kunst, waarin de mensen altijd sterven of met de dood leven. Op tekst van Jean Guimaud schreef ik dan dat Herfstgoud waarin de jeugd zich vermaakt, werkt, trouwt en kinderen krijgt. Het eerste deel werd door de radio uitgezonden.
Bezitten wij hier bij ons een eigen balletkunst?
Indien ge die vraag hier in Brussel stelt, zal men u antwoorden: de Muntschouwburg met Béjart. Maar dan moet ik toch zeggen dat Béjart een internationaal impresario is, die meer Stravinsky
| |
| |
en Dali opvoert dan wat anders en dat heel deze onderneming dient om het internationaal muziekleven geld te geven.
Wij hebben bij ons veel en ook goede balletscholen, die zich werkelijk naar boven werken. Ik zou bijvoorbeeld Jeanne Brabants noemen, maar ze hebben niet genoeg mogelijkheden om naar buiten te komen. Nochtans is daar een publiek voor: alleen in Mechelen bestaan twee balletgroepen die twee à drie galavertoningen per jaar geven en ernstig werk leveren. Er zou evenwel een groot centrum moeten zijn. In Holland bij voorbeeld bestaan er drie grote balletgroepen: het Nederlands Ballet, Theaterballet en Scapino, het ballet uitgevoerd door grote mensen voor kinderen. Maar alle krachten worden daar geconcentreerd.
Er is wel geen genre dat u niet beoefend hebt: voor de opera is dat ‘De mannen van Smeerop’.
Ik heb hier Brusselse folklore willen verwerken in opera buffa of opéra comique, de vrolijke, koddige opera dus waarin de zang met de dialoog afwisselt. Het geval speelt te Ruisbroek in de 16de eeuw. In de hof van een herberg hoort men klagen: het is iemand die dorst heeft. De mannen brengen een ton bier en de kerel drinkt. Het is Bacchus maar de dorpelingen kennen hem niet. Ze noemen hem ‘Smeerop’, naar de Brusselse uitdrukking die betekent: flink drinken. Ze zetten het beeld op de ton in de herberg maar dat beeld werkt zo suggestief dat het al de mannen doet drinken. Op dat ogenblik valt de bendeleider IJzertant het dorp aan. De mannen zijn zo buiten westen dat ze hun dorp niet kunnen verdedigen maar de vrouwen grijpen in hun plaats naar de wapens en verjagen de overvaller. Als beloning krijgen zij van de hertog het recht de eerste militaire brigade te vormen!
Werd dat al uitgevoerd?
| |
| |
Nee, maar ik hoop dat het eens gebeurt. Het is een plezante geschiedenis en ik geloof dat er muziek in zit. Maar het zou een hele onderneming zijn. Alleen om al de partituren beschikbaar te kunnen stellen zou er 80.000 fr. nodig zijn en dat gaat niet zonder subsidie. Ik heb het sinds lang aangeboden aan de Koninklijke Vlaamse Opera van Antwerpen maar tot op heden zonder goed gevolg.
Als duimen kan helpen, zal het gebeuren. Weer een ander soort muziek is waarschijnlijk het muzikaal sprookje ‘Geschiedenis van het tinnen soldaatje’.
Dat is de tegenhanger van Floris ende Blancefloer. Ik heb daar iets willen maken op tekst van Andersen natuurlijk, dat de kinderen kunnen volgen. Ik geloof dat het een ideaal televisiespel zou zijn, maar ik mag dat toch niet te luidop zeggen want anders gaat men denken dat het reclame is. Het sprookje eindigt plots met een vierstemmig a-capellakoor dat de liefde looft die over de wereld moet heersen, en die liefde moet uit de hemel komen. Het werd reeds uitgevoerd in Nederland, ook hier bij ons, het best in Roeselare. Wil u het slotkoor even horen? Ik heb het hier op band.
Zeer graag.
Van televisie gesproken. Wij hebben toch al wat van u kunnen zien: ‘De nozem en de nimf’.
Ik heb ook niet geklaagd, ik wou alleen de programmatie wat helpen.
De nozem en de nimf werd inderdaad met zorg gemonteerd en uitgevoerd. Het onderwerp was, denk ik, modern. De inspiratie dan toch weer klassiek: de strijd tussen goed en kwaad, wat ook een gelukkige muzikale tegenstelling verantwoordde: hard gesyncopeerde klanken voor het ene gevoel, intens lyrische accenten voor het andere.
| |
| |
Voor zover ik weet, hebt u één mis voor gemengd koor geschreven. Dit is een genre, dunkt mij, dat steeds weer elke componist aantrekt. Is daar volgens u een religieuze ondergrond voor nodig?
Ik weet niet of onder deze vraag geen addertje schuilt. Ik heb over de vorm van de mis eindeloze discussies gehad met mijn vriend-priester Denijs Dille. Voor mij is de vorm van de mis geen geloofsvorm maar een zuivere muzikale vorm met zekere rituele beperkingen. Die beperking moet men streng naleven: er mag bij voorbeeld maar drie keer Kyrie worden gezongen, drie keer Christe, enz. Ik heb geprobeerd de tekst, met alle eerbied, muzikaal om te zetten in zuiver concertante klankschoonheid, die voor mij al wat geloof is - dus het geloof in iets boven ons - kan dragen.
Ik ken maar de vorm van de katholieke eredienst en niet die van de protestantse b.v. Ik heb daar strijkers en kopers en orgel bij te pas gebracht, wat in ons land zeer ongewoon is, maar wat in Frankrijk en Duitsland reeds lang gebeurt. Koper is soms van een rijker religieus gevoel dan het orgel, volgens mij. Natuurlijk heb ik daar een eigen opvatting. Het Agnus Dei bij voorbeeld moet voor mij sereen orgel zijn dat een superieur religieus gevoel zo etherisch mogelijk verklankt. Stemmen en instrumenten moeten daar een lijst rond plaatsen, de juiste inhoud helpen weergeven.
U zegt het verrassend mooi en mij dunkt ook ernstig verantwoord. Werd dat werk al uitgevoerd?
Ja, door de groep van St.-Paulus in Antwerpen, niet in de kerk evenwel, en ook twee keer in de radio. Na de uitvoering in Antwerpen kreeg ik een ontroerend kaartje van een oude cellist: ik ben er fel tegen mijn zin in begonnen, schreef hij, maar nu geef ik toe dat het sterk is en aangrijpt. Als een oude muzikant zoiets schrijft, moet er wel iets in zitten. Ik heb die mis onder de oorlog
| |
| |
gecomponeerd. Ik woonde toen nog in Koekelberg en terwijl ik zat te componeren, klonken buiten de slagen van de kanonnen die op de vliegtuigen schoten.
Het geheim van het scheppingsproces. Maar als het uitgevoerd werd, kunt u ons wellicht het Agnus Dei laten horen?
Als ik de tijd krijg, zeer graag.
Er zijn in uw oeuvre nu nog heel wat stukken die met meer algemene namen zijn aangeduid: de concerto's.
U bedoelt de concerto's voor orkest en kamermuziekbezettingen. Er zijn er twee voor piano en een voor viool. Daar we nu toch aan het luisteren zijn, stel ik voor even naar een fragment te luisteren. Ik zou voorstellen de scherzobeweging uit het eerste concert voor piano.
Met genoegen.
Er is dan ook nog uw ‘Orkestconcerto’: voor de leek is dat een naakt woord maar daar moet wel een wereld achter zitten.
Ik heb dat niet symfonie willen noemen omdat ik de bouw van de symfonie niet volg. Ik behandel de instrumentale groepen telkens als een virtuoos, als een eenheid, maar ik wil een bouw terugvinden die geïnspireerd is door de oude barokkunst.
Hangt deze bekommernis samen met uw herwaardering van de oude muziek?
Ik denk het, ja. Ik ben altijd een overtuigd voorstander van het modernisme geweest, maar geleidelijk aan is er in mijn opvattingen een zekere wijziging gekomen. Ik meende meer en meer te ondervinden dat veel moderne muziek eenvoudig boerenbedrog is, een manifestatie van leugen en onechtheid en ook van on- | |
| |
kunde. Ik ben de moderne muziek dan meer en meer gaan wantrouwen, natuurlijk niet al haar componisten, maar vooral dan toch in de nalopers, de epigonen, zij die met veel vertoon en gewichtigdoenerij hun zinloos maakwerk aan de goegemeente probeerden op te solferen als meesterwerken van de tijd. Uit liefde voor de waarheid en de echtheid ben ik een nieuwe weg opgegaan en dat is niet gemakkelijk geweest. Ik heb o.m. Mozart herontdekt en met hem het gevoel, de ontroering, de melodie die ik in mijn eigen sterk contrasterende constructie heb proberen in te werken.
En het resultaat?
Kijkt u in het boekje van prof. Floris van der Mueren dat pas bij Heideland verscheen. Hij schrijft letterlijk: ‘Dit is zo zangerig opgebouwd dat de Italiaanse barok het ons mag benijden.’ Nu heeft Van der Mueren dat geschreven omdat hij toevallig die muziek heeft gehoord en zo gaat het met vele werken van Vlaamse componisten.
Ik zou daar nu niet op ingaan maar liever luisteren naar een voorbeeld. Kan dat?
Ik ben op alles voorbereid. Het zal dan de trage beweging zijn van het derde concerto voor orkest.
Ik heb mij al heel de tijd zitten afvragen waar hier de piano stond en dit huis is toch ondenkbaar zonder piano?
Die staat op mijn werkkamer. Dit lijkt mij een onrechtstreekse vraag te zijn om daar ook eens te gaan kijken.
Dat is het ook, temeer daar wij het nog over uw liederen moeten hebben en die piano zou daar bij te pas kunnen komen.
| |
| |
Laten wij dan niet wachten en onmiddellijk naar boven gaan.
*
Dat lijkt mij hier een ideale werkplaats te zijn.
Dat is het ook. Al kan ik er al mijn boeken niet bergen.
Ook hier is Felix de Boeck aanwezig.
Het is voor mij een vertrouwde sfeer. Kijk eens naar die hooikist hier. Daar zitten al mijn geschriften van het ogenblik in.
Wat bedoelt u daarmee: van het ogenblik?
Vroeger stapelde ik mijn composities zo maar op en als het een hele boel was geworden, nam ik er een pak van af en stak het in de ketel van de verwarming, tot grote ergernis van mijn vrouw. Voor mij is het zo dat componeren zelf de grootste vreugde is. Wat er daarna gebeurt, vind ik al zo belangrijk niet meer.
Maar mijn vrouw is er dan eens kordaat tussengekomen en wanneer de kist nu vol is, gaat alles naar de Cebedem, het Belgisch Centrum voor muziekdocumentatie, dat door Sarah Huysmans wordt beheerd. Daar kan iedereen de muziek inkijken, ze afschrijven of laten afschrijven en zo worden de mogelijkheden van uitvoering verhoogd. Voor de componisten is dat een zeer nuttige instelling en nu gaat er ook niets meer verloren.
Men moet het allemaal maar weten. Maar nu moeten we dringend praten over uw liederen en er zijn er heel wat.
Ik heb ze nooit precies geteld maar het zal wel over de 300 liggen.
Op tekst van welke dichters?
| |
| |
Van allen bij wie ik een tekst vond die mij aansprak. Om er zomaar enkele op te noemen: Guido Gezelle, Karel van de Woestijne, Bert Decorte, Richard Minne, Raymond Herreman, Hector Opdebeeck.
Ik meen in de lijst gezien te hebben dat u een zwak hebt voor Paul van Ostaijen.
Voor bepaalde gedichten wellicht. Ik heb Van Ostaijen nog gekend en ik heb hem zijn verzen horen voordragen in de Vlaamse Club: het was trouwens geen voordragen, het was bijna zingen. Daarom heb ik van die liederen ook geen expressionistische recitaties gemaakt maar werkelijke melodieën.
Een voorbeeld.
De Berceuse bij voorbeeld is een zuivere melodie.
Kenners zeggen dat uw liederen niet alleen zeer persoonlijk zijn, maar dat ze tot uw gaafste produktie behoren. Bent u het daarmee eens?
Dat is moeilijk te zeggen. Omdat ik Vlaming ben, hou ik er veel van liederen te schrijven. De laatste die ik gecomponeerd heb, gaan terug naar de volkse muziek: het zijn zeemansliederen op tekst van Jan Schepens. Er is met onze Vlaamse dichters een grote moeilijkheid: ze kunnen niet voor liederen schrijven. Zij kunnen geen karamelverzen met allure maken, ik bedoel verzen die een zeker ritme volgen. Daarom is men verplicht de Vlaamse verzen altijd met expressionistische muziek te verklanken. Die zeemansliederen van Jan Schepens hebben wel het nodige ritme. Die liederen zullen gecreëerd worden op de dagen van De Vlaamse Gids door Raymonde Serverius.
| |
| |
Maar wij krijgen er, als u het goedvindt, een avant-première van, tenminste van één lied dan.
Hebt u nog verrassingen in reserve?
Voor de televisie is niets verborgen of onmogelijk. U hebt ook liederen gecomponeerd op Franse teksten. Waarom?
Omdat die teksten mij aanspraken en er zich goed toe leenden. De teksten van Carême bij voorbeeld zijn prachtig om op muziek te zetten. Ook de poëzie van Schéhadé, de Frans-Libanese dichter: dat is poëtisch impressionisme dat ge zo kunt overzetten in muziek. Maar die krijgt ge niet uitgevoerd. De Franse radio zegt: dat is voor de Vlamingen en de Vlaamse zegt: dat is Frans, dat moet Frans Brussel uitzenden. Krijg ik daar misschien ook één van te horen?
Ha nee, dat is voor de Franse televisie! Laten we het liever eens hebben over het lied dat u zelf het liefst hoort.
Zonder aarzelen O 't ruisen van het ranke riet van Guido Gezelle. Dat is van 1928 maar ik blijf ervan houden.
Raymonde Serverius, het zal ‘O 't ruisen van het ranke riet’ zijn.
*
Ik las ergens in een artikel dat uw toonkunst een omstreden karakter vertoont. Waarop steunt die uitspraak?
Op het feit dat ik een autodidact ben. Ik ben altijd een amateur geweest en voor de conservatoriummensen is dat een onvergeeflijk gebrek in de vorming. Dat is nu toch wel veranderd. Na een paar lezingen in Mechelen werd ik door de directeur van het
| |
| |
conservatorium tegen wil en dank tot professor benoemd. Toen was ik ineens beroepsmens geworden, was ik op slag geconsacreerd en werd ik soms zelfs als doctor aangesproken. Voor vele mensen telt niet wat ge kunt maar wel de titel.
Men zegt ook dat u zich om geen enkel bestaand systeem bekommert.
Dat is toch mijn goed recht. Ik kan het trouwens ook nog verklaren. Op zeker ogenblik heb ik nog alleen heel eenvoudige muziek willen schrijven. Sommige critici vonden dat kinderachtig en sommige muzikanten vonden die muziek zo eenvoudig, dat ze ze niet ernstig opnamen. En toch blijf ik geloven in de melodie: dat is mijn enig systeem.
U wordt ook een optimist genoemd.
Dat is alweer mijn goed recht. Voor mij moet de kunst zelfs het lelijke van het leven schoon kunnen maken, anders is het geen kunst. Het ergste dat er bestaat, is kunst die het schone van het leven lelijk maakt.
Voelt u zich met die mening niet wat alleen staan?
En wat zou dat? De grote massa volgt ons. Op grote concerten zie ik nooit mijn naam, maar ik stel vast dat als mijn muziek wordt uitgevoerd, ze succes heeft. Het zijn alleen snobs die alles moeten hebben wat donker en duister is, dingen die andere mensen zogezegd niet kunnen begrijpen. Ik doe daar niet aan mee.
Een klassieke vraag dan: wat betekent de Vlaamse muziek op het internationale plan?
Op dit ogenblik niet veel. In de eerste plaats omdat er nooit enige
| |
| |
actie werd gevoerd om die muziek te doen kennen. En op de tweede plaats omdat wij in ons land altijd mensen hebben gehad die liefst vreemde muziek in eigen land verdedigen. Wij hebben een grote tribune voor vreemde muziek, het Paleis voor Schone Kunsten, maar wij hebben geen grote tribune voor de eigen muziek. Wij draaien in een kringetje: wij voeren geen hedendaagse Vlaamse muziek uit omdat we er geen vertrouwen in hebben, en omdat men ze niet kent, kan men ze ook niet uitvoeren of naar buiten dragen. En decomponist kan er zelf moeilijk voor instaan: om de partituren van 20 minuten symfonische muziek te laten maken, is er 10.000 fr. nodig. Voor een uitvoering krijgt de componist royaal, als het goed gaat, 1.000 fr. huurgeld en 300 fr. auteursrecht, wat de fiscus beschouwt als inkomsten.
Door nieuwe uitvoeringen kan dat toch bijgewerkt worden.
Een toondichter die bij ons meer dan vijf uitvoeringen beleeft, is een chic type, een loffelijke uitzondering niet te na gesproken als de Ouverture joyeuse van Marcel Poot.
En het buitenland?
Hoe geraakt ge er? Het is tegenwoordig allemaal uitwisseling. Als een Rus of een Fransman hier met subsidies een concert komt geven, dan is hij verplicht een hedendaags werk uit te voeren, niet Moussorgsky of Debussy, want dat is te gemakkelijk, maar werk van een levende Rus of Fransman. Die verplichting bestond ook voor de Belgen die in het buitenland met subsidies concerten gingen geven, maar het kleine percent Belgisch werk dat zij moesten uitvoeren, bestond altijd uit César Franck of Grétry.
Het is Sarah Huysmans die nu, sedert enkele jaren maar, elke orkestvereniging die toelagen krijgt verplicht een aantal minuten Belgische muziek op hun programma te plaatsen, maar dan van levende Belgische componisten. Dat kan natuurlijk vruchten dragen.
| |
| |
De smaak voor muziek heeft in deze eeuw een sterke evolutie ondergaan en verschuift nog steeds. Wat denkt u daarvan?
Dat is altijd zo geweest. Bij Bach was er al een kloof tussen vader en zonen en tussen de zonen onderling. Van de 18de eeuw kennen wij alleen een selectie en over honderd jaar zal men van de 20ste eeuw ook nog maar een selectie kennen. De grote meester Telemann, die ten tijde van Bach oneindig hoger geprezen werd dan Bach, is nu totaal vergeten. Dat zal wellicht ook het geval zijn met nu beroemde toondichters.
U schrijft in een krant over muziek. Meent u dat dat vruchtbaar is?
Sterker: ik schrijf over muziek in een uitgesproken volks dagblad dat aan populaire feiten zijn bladzijden moet besteden. Welnu, ik vraag me af of ik in een intellectuele krant even gunstige resultaten zou krijgen. Ik ben zeer kleintjes begonnen om de aandacht van de massa te vestigen op de culturele muziek. Er zijn nu tastbare bewijzen dat het iets uithaalt. Om een schrale vorm te nemen: ik heb de indruk dat het repertorium van de accordeonisten op de concoursen van betere kwaliteit is dan vroeger. De mensen lezen en waarderen kritiek. Het festival van de jeugd te Neerpelt, dat ingericht is door het Davidsfonds, heeft mij voor dit jaar gevraagd voorzitter te zijn van hun festival. Dat doet mij als Willemsfondser groot plezier en ik meen dat andersdenkenden hiermee onrechtstreeks de verdienste van mijn muziekkritiek hebben willen erkennen. Want verleden jaar heb ik hun activiteit als muziekcriticus gevolgd en er eerlijk verslag over uitgebracht. Trouwens, er zijn nog andere tekenen dat wij breder beginnen te denken in ons land.
In 1923 heb ik een lied van Jacques Perk gecomponeerd. Ik bood het aan het Willemsfonds aan voor zijn muziekuitgave: het werd geweigerd. Het is dan achteraf in een uitgave van De Standaard-Boekhandel verschenen en nu werd het verleden jaar
| |
| |
in een collectie van het Davidsfonds opgenomen. Wel, ik beken ronduit dat mij dat plezier doet.
U propageert vormen van muziek in de televisie. Levert dat positieve resultaten op?
De bedoeling van dit programma is een culturele tegenhanger te brengen voor de gemakkelijke teenagerskunst. Dat valt enorm mee en ik ben zelf verrast door de belangstelling alsmede door het ernstig werk dat de jeugd kan leveren. Wie het groot Mozartconcert van Kortrijk heeft gezien en gehoord, zal zeker onder de indruk gekomen zijn. Welnu, niemand kende dat. Dat geldt ook voor de mandolineclub van Brasschaat die allemaal klassieke muziek uitvoert. Hetzelfde nog voor de fanfare van Aarschot. Er is hier werkelijk een zeer waardevolle poging om het repertorium voor de jeugd op een cultureel plan te brengen, en er wordt meteen bewezen dat de moderne jeugd kan overgaan van de gemakkelijke vermaakkunst naar culturele kunst.
Nog steeds voorlichting over muziek geeft u in de radio: ‘de club der discofielen’, geloof ik.
Dat is een voorstelling van platen met commentaar. Hendrik Diels en ik doen dat samen in een perfecte samenwerking. Die creatie is zo belangrijk geweest dat Elseviers Jaarboek dat citeert als een evenement. Zelfs in Nederland wordt dat gevolgd. Enkele weken geleden werd ik in de schouwburg te Rotterdam aangesproken door een meneer die zei: ik herken uw stem, u bent van de discofielen. Op hetzelfde ogenblik werd Diels, die op het balkon was, door een dame met dezelfde woorden aangesproken.
Hoe gaat u daar te werk? Is dat losse commentaar of voorbereid?
Ik verklap het u niet. U moet maar eens komen kijken.
| |
| |
Ik zou nog een paar vragen moeten stellen omtrent uw geschriften over de muziek. In 1938 liet u een boekje verschijnen: ‘Architectonische muziek’. Wat bedoelt u daarmee?
Muziek mag niet alleen aan gevoel overgelaten worden, maar dat eerste gevoelsmotief dient uitgebouwd te worden. Daarin slaagt zowel Bach als Mozart. Bij Wagner volgt de bouw een literaire lijn, waar de echte muziek haar eigen lijn moet volgen. Daar waar Wagner de echte lijn volgt, in Het woud bij voorbeeld, is hij groot.
Een ander essay is ‘Muziek beluisteren’.
Dat is de vrucht van een experiment geweest en het is verrassend hoe zoiets kan nawerken. Ik had kinderen in de klas leren musiceren in een tijd dat er van Orff nog geen sprake was. En ik leerde ze ook luisteren naar muziek, zowel naar jazz in het eerste jaar als naar Lohengrin in het vierde.
In de jazz bij voorbeeld wees ik erop hoe elk instrument iets aparts vertolkt en welke afwisseling er in die instrumenten is. Het jazzritme werd dan aanschouwelijk voorgesteld: een galopperend paardje b.v. Voor zich hadden de kinderen dan allerlei soorten figuurtjes, dieren meestal: olifant, vogel, hond. Bij het inzetten van een nieuw instrument moesten ze een dier kiezen dat aangepast was aan het instrument - voor de fluit een vogel b.v. - en dat plaatsen op de rug van het paard. Zo leerden zij elk instrument en zijn kwaliteit kennen.
‘Peter en de Wolf’?
Ja, maar mijn experimenten dateren van de jaren '30. Voor Lohengrin zaten alle jongens voor een zelf getekend blad met lijnen. Zij tekenden daarop aan wanneer het thema begon, wanneer het naar boven ging en wanneer naar beneden, daar waar de viool begon, enz. Op het einde was dat schema bijna een or- | |
| |
kestratie. Nu pas is er aan de universiteit van Gent een studie verschenen, De experimentenschool, waarin aan deze experimenten aandacht en lof wordt besteed. Ik heb indertijd daarover artikels geschreven in Moderne School die dan later gebundeld werden in Muziek beluisteren.
En ‘Geest en klank’?
Is een bijna wijsgerige beschouwing, tijdens de oorlog ontstaan. Het wil bewijzen dat muziek per essentie slechts met de volledigste vrijheid van geest kan leven èn begrepen worden. Het boekje is onvindbaar geworden.
Nog een klassieke vraag: waar werkt u op dit ogenblik aan?
Aan van alles, zowel aan muziek voor de gitaar als aan kamermuziek. Maar daar men in de Vlaamse Opera mijn Mannen van Smeerop geen kans wou geven, ben ik twee jaar geleden begonnen aan een Franse opera, op een bewerking van een tekst van Goldoni. Wellicht heb ik daar meer kans.
Dat lijkt mij venijn in de staart. Zou u toch niet op een vriendelijke noot willen eindigen en voor ons op het klavier een van uw eigen werken spelen?
Alleen om te bewijzen dat ik een goed karakter heb. Van de zes kleine studies voor gitaar zal ik er een laten horen.
Uitzending: 11 april 1962. |
|