| |
| |
| |
Emiel van Cauwelaert de Wyels
Koning Albertstraat 18, 1760 O.-L.-V.-Lombeek-Roosdaal
‘De oogst’ van Pieter Bruegel is volgens u geschilderd in Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek.
Dat is ook te bewijzen. Kijk naar de kerk. Het gebouw dat er voor staat, de zuidkapel, is verdwenen, maar aan de andere kant staat haar tegenhanger er nog.
Ik moet u niet vragen of u van deze streek houdt.
Brabant en vooral het Pajottenland is toch de prachtigste streek van de wereld. Trouwens, wat heeft Brueghel er niet van gemaakt. En ge kent toch de klacht die Erasmus enkele dagen voor zijn dood nog neerschreef: ‘Als Brabant maar wat naderbij was!’ Karel van de Woestijne heeft er lyrisch over geschreven; hij heeft hier trouwens een tijd bij een familie te Pamel-Ledeberg gewoond en Ledeberg noemde hij met een ontlening aan Maurice Barrès ‘la colline inspirée’.
Het is hier geen overweldigend landschap met hoge bergen zoals in het zuidoosten van Frankrijk waar ik een getrouwde
| |
| |
dochter heb wonen. Het is hier ook anders dan in West-Vlaanderen, waar de populieren onder de kracht van de wind overhellen en waar het platte land iets kouds heeft. Ons Brabant is mild.
Uw dorp had vroeger een poëtische en zingende naam: Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek. Nu heet het nuchter: Roosdaal. Doet u dat niets, u die hier twintig jaar burgemeester bent geweest?
Ik denk er met heimwee aan terug. Toch heb ik me tegen de fusie niet verzet. Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek telde 800 inwoners. De financiële toestand was hier zo belabberd dat we niets meer konden doen, op enkele dingen na. We waren met onze geldmiddelen aan het plafond gekomen.
Ik wil trouwens eerst duidelijk zeggen dat ik de fusies in het algemeen steeds heb verdedigd, al heb ik er altijd aan toegevoegd dat elke fusie een probleem is. Maar als ik het deed, dan was het om de gemeentelijke zelfstandigheid te verdedigen, die in ons land een van de grondwettelijke machten is. Dat heeft Kamiel Huysmans trouwens al gezegd. Er is geen land in Europa waar de gemeentelijke zelfstandigheid zo groot en belangrijk was en is. Dat heeft natuurlijk met onze geschiedenis te maken. Wij zijn honderden jaren overgeleverd geweest aan vreemdelingen, die natuurlijk in Brussel het bestuur vestigden. De gemeente lag ver van dat centrale bestuur en zorgde voor een eigen beleid. Ik beschouw het bestaan van de gemeente als een nationale zaak. Maar de voorwaarde om de gemeentelijke zelfstandigheid in stand te houden, is dat de gemeente zo wordt ingericht of herkaveld dat ze op eigen benen kan staan. Er zijn natuurlijk altijd problemen die verder reiken dan de gemeente, maar het is niet goed dat de gemeente voortdurend met bedelende hand voor de minister van Binnenlandse Zaken gaat staan.
We zaten hier dus met het probleem en Strijtem was in hetzelfde geval. Onze redenering was: we gaan toch naar die fusies toe; laten we het direct doen dan kunnen we onze partners kiezen.
| |
| |
De grote gemeente vlakbij was Pamel met 5.000 inwoners en daarbij een gemeente waarvan de financiële toestand zeer goed was. Als wij - O.-L.-V.-Lombeek en Strijtem - erbij kwamen, vormden we samen een gemeente van 8.000 inwoners en die is leefbaar. Pamel ging akkoord, hoewel het voor de gemeente een financieel offer was. Het eerste resultaat voor ons was dat de gemeentebelastingen aanzienlijk werden verlaagd.
Een voorwaarde die erbij kwam, was dat het geheel een nieuwe naam zou krijgen, opdat geen enkele gemeente de indruk zou hebben te worden geannexeerd. Welke naam? Hier in de buurt ligt een kouter waar de drie gemeenten elkaar raken: die heet Rozendaal. Uit het boek over toponymie van Carnoy had ik geleerd dat al de plaatsnamen die met ‘roos’ of ‘ruys’ beginnen, teruggaan tot de Frankische stam ‘rausch’ - riet. ‘Roos’ heeft dus niets met rozen te maken, wel met riet, zoals ook Ruisbroek bv. Trouwens, naast die kouter ligt het Reigersveld en die vogels houden zich veel in het riet op. Tegen de naam Rozendaal was er bezwaar, omdat een gemeente in Nederland al die naam droeg, en in Frans-Vlaanderen is er ook een Rozendaal. We hebben dus voor de juistere naam Roosdaal geopteerd en die naam voorgesteld aan de arrondissementscommissaris en de minister van Binnenlandse Zaken. Maar in onze adressering bewaren we de oude naam. We schrijven ‘Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek, gemeente Roosdaal’. Dat is ook nodig omdat er in de drie gemeenten straten zijn met dezelfde namen. De naam van mijn eigen straat is er een voorbeeld van: Koning Albertstraat. In 1934, toen koning Albert was verongelukt, had de minister elke gemeente verzocht aan een straat de naam van de koning te geven.
Een geschiedenis dus zonder problemen.
Wel, in het begin zijn er wel wijzigingen geweest bij de samenstelling van het schepencollege omdat bepaalde afspraken niet werden gehouden, maar later is dat uitgestreken. Bij ons is de
| |
| |
fusie gebeurd op 1 januari 1965, met het gevolg dat we bij de laatste fusies niet meer werden betrokken, tenzij met enkele grenscorrecties.
U hebt natuurlijk geluk: drie landelijke gemeenten samen. Maar ik bewoon een typisch landelijke gemeente en die wordt zo maar bij een stad geklutst.
Dat is uw geval niet alleen. Ik ben voor de fusie maar sta niet helemaal achter het plan-Michel. Ik verwijt trouwens de parlementsleden dat ze niet genoeg inspraak hebben geëist, want de verkaveling zelf was nu een typische zaak voor de parlementsleden. Maar ja, om delicate problemen op te lossen is er moed nodig en die brengen de parlementsleden vaak niet op. Het belangrijke was elke gemeente tot een leefbare eenheid op te werken: zo'n optimum betekent voor het platteland circa 10 à 15.000 inwoners op een oppervlakte van ±3000 hectaren.
Trouwens, de problemen zullen nog komen. Kortrijk is bv. een geval als dat van u. Kortrijk gaat landelijke gemeenten opslorpen en de mensen van die gemeenten dreigen verloren te lopen. Ik heb ze gezegd dat ze op het stadhuis mensen moesten zetten die iets van de landelijke problemen begrijpen, die weten wat een landweg is en een voetweg en waarom een gracht belangrijk is.
Ter gelegenheid van onze fusie had ik gevraagd dat de vroegere gemeentehuizen voor de service open zouden blijven. Dat werd gedeeltelijk aanvaard maar trouwen moesten ze allemaal in het gemeentehuis van Pamel, want er bestaat een wet die bepaalt dat de boeken van de burgerlijke stand op het gemeentehuis moeten berusten en er niet uit mogen. Ik heb geantwoord dat dat een goeie grap was. De bedienden nemen die boeken mee naar huis om er 's avonds aan te werken en de champetter draagt ze geregeld naar Brussel om ze te laten inbinden. Daarbij zijn de vroegere gemeentehuizen lokalen van het centrale gemeentehuis. Zo iets heeft namelijk een plaatselijk
| |
| |
belang: het gemeentehuis ligt vaak tegenover de kerk en het was veelal de gewoonte dat de trouwers van het gemeentehuis naar de kerk gingen: dat had iets feestelijks. We hebben dat toch niet gehaald. Maar dat gebeurt nu weer niet overal. In Oudenaarde bv. is de reactie heel anders: de trouwers van de genaaste dorpen hebben geëist te mogen trouwen op het prachtige stadhuis! Dat is dus een heel andere trend.
In de eigen streek bent u voor de centralisatie maar voor het land verdedigt u de decentralisatie. Is daar geen contradictie?
Nee, want dat is om heel andere redenen; dat is omdat we twee verschillende volkeren aan het worden zijn. De administratie moet gedecentraliseerd worden omdat alle diensten in Brussel zijn samengebracht en dat is een opstapeling die ongezond is. Het schijnt dat Maurice Lippens, toen hij minister van Verkeerswezen werd, een kaart van de spoorwegen voorgelegd kreeg en met verwondering opmerkte: maar alle sporen lopen naar Brussel! Dat was dan een oude conservatieve liberaal die dat moest zeggen. Alle bedrijven vestigen hun zetel in Brussel omdat ze dicht bij de - politieke - zon willen zijn, maar wij, Vlamingen, wensen Brussel niet sterker te maken. Wij hebben toch wel enkele ernstige grieven tegenover deze stad, die vroeger de onze was en die wij zo schoon hebben gemaakt. Ze zijn er ons daar trouwens niet erg dankbaar voor. Het staat nu vast dat een bepaalde vorm van federalisme onvermijdelijk is: als dat zo is, moet er in Vlaanderen ook een deel van het staatsbestuur komen, moet er politiek gedecentraliseerd worden. Er bestaan trouwens situaties die het gezond verstand tarten: toen mijn zoon met een visserssloep naar IJsland wou, had hij een toelating nodig van de zeevisserij... in Brussel. Wat heeft die dienst daar te doen?
*
| |
| |
De stevige woning van Emiel van Cauwelaert staat aan de straatweg, maar is omgeven met een ruim stuk grond: er staan fruitbomen, er bloeien bloemen, er is een grasveld. Ook is er een ganzenpark waarin de gastheer met wisselend succes ganzen probeert te kweken. Ook als ze in de eetkamer zijn, hebben de bewoners dagelijks contact met deze brok onvervalste natuur.
*
Van Cauwelaert... Uw naam is een hele erfenis, een Vlaamse erfenis.
Mijn vader was inderdaad de oudste broer van Frans en August van Cauwelaert. Verder was er in het gezin nog een oudere zuster die kloosterlinge is geworden. Ik kom uit een familie waar we in de wieg al over politiek hoorden spreken. Mijn grootvader was een boer met een aanzienlijk bedrijf: hij was democratisch-sociaal ingesteld, was hier schepen maar daarbij ook actief in de nationale katholieke partij. Mijn vader, die hier burgemeester was, stond op de eerste Vlaamse katholieke lijst in Brussel, samen met Emiel van Dievoet, Herman Vergels en Bouweraerts, toen die zich van de franstalige en conservatieve ‘Patria’ hadden afgescheurd.
Het is trouwens typisch hoe ze in onze familie flamingant werden. Het geval van Frans is daarvoor karakteristiek. Tegenover zijn vaderhuis woonden de armste mensen van het dorp. Toen hij 12 jaar was, heeft hij het volgende meegemaakt. De zoon van die arme mensen had er zich ingeloot en hoewel hij de vallende ziekte had, werd hij opgeroepen. Op zekere dag komt hij naar huis en krijgt daar een zware crisis met het gevolg dat hij ‘zijn eenheid niet tijdig vervoegde’ zoals dat werd geformuleerd. Daarmee was hij deserteur en de gendarmen van Sint-Kwintens-Lennik kwamen naar zijn huis om hem aan tehouden. Die gendarmen, die geen woord Nederlands kenden, vallen het huizeke binnen en de jongen krijgt een nieuwe crisis. De moeder
| |
| |
wordt bijna gek van angst en woede en loopt radeloos de straat over naar mijn grootvader, die schepen was. Grootvader gaat met de vrouw mee en Frans loopt ook mee. Daar heeft hij dan die scène meegemaakt die hij nooit meer zou vergeten: de gendarmen sloegen op de jongen los en de moeder wierp zich als een tijgerin tegen de gendarmen op. Grootvader is er dan tussengekomen en heeft die Franssprekende gendarmen in duidelijke bewoordingen duidelijk gemaakt dat ze met een epilepticus te doen hadden. Hij heeft de zaak min of meer kunnen regelen en later werd de jongen uit het leger ontslagen. Maar dat voorval heeft het leven van Frans van Cauwelaert sterk beïnvloed.
En hoe werd u flamingant? Omdat het in de lijn lag van de familie?
Misschien, maar er zijn een paar gevallen die van mij een strijdend flamingant hebben gemaakt. Ik ben in 1910 geboren en heb als kleine jongen na de oorlog veel gehoord over de processen van de activisten. De grote activist hier in de streek was Adiel de Beuckelaere en zijn proces werd hier met veel belangstelling gevolgd. Hij werd tenslotte vrijgesproken en bij die gelegenheid in Ninove plechtig gehuldigd. Ik ben met de onderwijzer van Lombeek naar die manifestatie geweest: de markt zag zwart van 't volk en De Beuckelaere heeft van op een platte wagen die mensen toegesproken en verteld over zijn ervaringen aan het front en de onrechtvaardigheden die de Vlamingen daar hadden moeten lijden. Dat was mijn eerste contact met de Vlaamse zaak en dat heeft op mij grote indruk gemaakt.
Dan is er nog een tweede voorval geweest. Het was op onze hoeve de gewoonte dat er met oudejaarsavond wafels werden gebakken. Dat was een werk van aangelegenheid en moeder deed dat dus zelf. Ik mocht echter helpen en het wafelijzer op de stoof draaien. Terwijl ik dat deed, las ik het Zwartboek van de houthakkers, dat fameuze boek waarin elke verklaring begon met de plechtige eed: ‘Ik zweer bij God dat ik de waarheid
| |
| |
spreek’. Ik werd door die lectuur gloeiend verontwaardigd en zwoer dat, als ik de kans kreeg, ik het op zou nemen tegen de smeerlappen die onze jongens dat hadden aangedaan. Het activisme van de Eerste Wereldoorlog was natuurlijk niet te vergelijken met de collaboratie van de tweede. De misstanden in de eerste waren mensonwaardig: onze jongens mochten sterven voor 't vaderland maar niet kiezen. En als ze dan begraven waren, werden hun grafzerken nog kapotgeslagen. Stel u dat toch eens voor! In de eerste oorlog kwamen de Vlamingen op voor de meest elementaire rechten van het volk. Die beweging had geen ideologische inslag, daar was geen nazifilosofie mee gemoeid. Dat er Vlamingen in die nazifilosofie getrapt zijn, is een jammerlijke zaak. Ze waren nochtans gewaarschuwd. Ik herinner me nog een toespraak van Frans van Cauwelaert in de oude zaal van de Pletinxstraat, waar hij tegen een mogelijke Duitse aanval waarschuwde. Hij had in Duitsland gestudeerd en kende de Duitse filosofie. Hij wees er op dat dat imperialisme niet eigen was aan Pruisen maar dat die theorie van de imperialistische geopolitiek, dat zogenaamde recht op allerlei gebieden omdat er een verband zou zijn tussen het staatkundig leven en de aardrijkskundige toestand van een land, aan de Duitse universiteiten was ontstaan. Hij las anderzijds een tekst voor die perfect toepasselijk was op hen die aan de Rijn stonden. Die sloeg scherp in en toen hij ermee klaar was, zei hij dat die tekst 2000 jaar oud was. Hij kwam namelijk uit een filippica waarin Demosthenes de Atheners waarschuwde tegen Philippus van Macedonië. Ook de Atheners waren zich niet bewust van het gevaar en zeiden: We kunnen mekaar verstaan.
Daar moeten we straks nog even op terugkomen. Eerst nog iets over uw familie. Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek is dus de bakermat van het geslacht Van Cauwelaert.
De eerste namen staan in de kerkrekeningen van 1620: dat waren een Joos en een Aert, boeren en maalders. De familie van
| |
| |
mijn moeder is echter ouder: ze kwam uit de oude adellijke familie de Wyels, een geslacht van jonkers, waarvan er een in de 18de eeuw baljuw was. Ze woonden hier op het kasteel en waren soldaten: ze hebben altijd voor de Spaanse koningen gevochten. Ze waren officieren in de fameuze Waalse garden, die vooral uit Vlamingen bestonden. Eén van die voorouders is getrouwd met een Spaanse, met een de San Esteban; hij had 12 zonen en één dochter; een half dozijn zonen is in het leger gaan dienen. Dat is trouwens het begin geweest van hun verarming. Hun kasteel werd verwoest in de oorlog van de liga van Augsburg, op het einde van de 17 de eeuw. Toen stonden er in Lombeek nog twee huizen recht: de soldaten hadden bv. al de lemen huizen afgebroken om er vuur mee te maken. Eén van die twaalf jongens is getrouwd met een Lombeeks meisje, een Van Audenrode. Van moederszijde hebben we dus Spaans bloed in de aderen en dat zal in ons temperament wel meespelen.
Hoeveel kinderen waren er bij u thuis?
Vier zonen. Karle, die ambtenaar werd en later hoofdredacteur was van Het Volk; Frans, die benedictijn werd en missionaris is in Congo; dan kwam ik en verder is er de jongste die nu nog op de hoeve van moeder boert. Het was het verdriet van mijn moeder dat ze geen dochter had.
Hoeveel kinderen hebt u zelf?
Acht. Zes meisjes en twee jongens. En elf kleinkinderen!
U bent nooit uit Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek weggegaan. Betekent dat dat er iets van de boer is overgebleven?
Alstublieft! Ik ben trouwens twaalf jaar lang boer geweest. Ik ben maar tot mijn 14de jaar naar school geweest, maar dan toch tot in de poësis. Daar was ik de jongste van de klas en mijn
| |
| |
medeleerlingen deden mij meer deugnieterij uithalen dan goed was voor mijn studie, die ik dan ook wat lichtzinnig heb afgebroken. En dat is dan ook weer niet het hele verhaal. Als gevolg van gewrichtsreuma kreeg mijn vader in 1912 een zware hartziekte en professor Noyons, die hem onderzocht in Leuven, zei tot mijn moeder: ‘Neem uw voorzorgen, als uw man nog twee jaar leeft is het veel.’ Hij heeft nog 15 jaar geleefd, tot in 1927. Maar in 1924 werd het erger met die ziekte en daar moest een oplossing voor gevonden: mijn oudste broer studeerde aan de universiteit, de tweede studeerde voor priester en de jongste was te jong. Ik was 14, maar zo groot en struis als ik het nu nog ben en ik heb toen gezegd: Ik doe dat voort. En ik heb dat ook gedaan, zelfs nog een jaar na de dood van moeder, die in 1935 plots aan een hersenbloeding is overleden.
Die 12 jaar zijn de schoonste van mijn leven, want dat leven in de natuur en met de boeren is een school, die u een levenswijsheid geeft die geen enkele universiteit u kan bezorgen: je n'ai rien appris, j'ai tout vécu. En dat is niet te betalen. ik heb dat vaak ondervonden op Het Volk als ik daar studenten zag aankomen: het ontbrak hun aan contact met het echte leven. Ze hadden geen levenservaring, het ontbrak hun aan die wijsheid, dat gezond verstand, die kunst om te relativeren die ge opdoet als ge te midden van het volk in het werkelijke leven staat en met uw handen uw brood verdient.
Het leven verliep toen veel langzamer en dat heeft Van de Woestijne zo goed vastgelegd in het vers: ‘Het huis mijns vaders waar de dagen trage waren’. Het ritme van het leven was toen helemaal anders. Alleen al die morgenden op de kouter waren verrukkelijk als de leeuwerik zich tierelierend in de lucht verhief en dan plots viel als een steen.
Het boerenleven in mijn tijd was natuurlijk heel anders dan nu, waar alles gemechaniseerd is en waar ze er alle soorten sproeidingen bij te pas brengen. Op onze boerderij met haar 25 hectaren leefden wij in autarkie, d.w.z. we brachten voort wat we nodig hadden: er waren de koeien, de paarden, de kippen, het
| |
| |
graan, de aardappels. Nu hebben ze levenloze tractoren, maar wij werkten met echte paarden en konden enthousiast zijn over het Belgische trekpaard; dat was iets levends. Nu zijn ze ook allemaal gemechaniseerd. Neem nu bv. de aardappeloogst. In mijn tijd bestond al de aardappelrooier, die door paarden werd getrokken, maar dan kwamen er nog 20 à 30 raapsters bij te pas, dus heel wat volk. Die mensen gingen niet naar huis om te eten maar hadden twee keer per dag een picknick op het veld, zittend bij het brandende loof. De jonge mensen zongen en de ouderen vertelden. Dat is nu allemaal voorbij. De poëtische en romantische kant van het boerenleven is verdwenen en vele boeren zijn in de industrie terechtgekomen. En toch denk ik dat er een tijd komt dat er zijn, die naar het land terug willen.
In elk geval heeft die levensperiode meegebracht dat ik de boeren altijd heb verdedigd, soms tot ergernis van de vakbonden. Dan zeiden ze: De boer komt weer boven! Dat was ook zo omdat ik er iets van kende.
U bent 12 jaar boer gebleven. Waarom hield u ermee op?
Omdat mijn jongste broer toen de hoeve kon overnemen. Dat was in 1936. Ik ben toen getrouwd en mijn vrouw kwam niet uit een boerengezin. De vrouw van mijn jongste broer wel.
Hoe zat het dan met de intellectuele vorming want van boer bent u journalist geworden.
Door eigen studie. Er was toen geen radio, geen televisie, geen auto en ik had dus veel tijd om te lezen. En ik had broers die me boeken meebrachten uit Leuven en daar de zin voor politiek in de familie zat, waren daar vaak boeken bij over politiek. Ik heb echt enorm veel gelezen. Bv. de vier delen memoires van von Bülow, de rijkskanselier van keizer Willem II, die de politiek van de keizer diende maar later in conflict met hem kwam. Hij was trouwens getrouwd met een Italiaanse. Hij kwam uit een familie
| |
| |
die altijd in de politiek gestaan had en zijn Denkwürdigkeiten zijn een echte encyclopedie van de internationale politiek voor 1914.
Dan was er bv. ook het minder bekende boek van de Roemeense journalist Valeriu Marcu over Lenin. Samenzweerder en dictator in het Oosten. Ik heb veel over Lenin gelezen maar dat is de beste biografie over hem omdat ze zeer objectief is en schrander.
Mijn eerste contact met het communisme dateert van veel vroeger, van in januari 1919. Ik ging met mijn broers naar het college in Mechelen en in het Noordstation in Brussel moesten we op aansluiting wachten, wel twee uur. We gingen zolang zitten in de Monico, een hotel dat daar nu nog bestaat. Mijn oudste broer ging een krant kopen en ik zie nog de eerste pagina met de vette koppen: Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht door militairen vermoord!
Dateert uw interesse voor Rosa Luxemburg al uit die tijd? Ze is een van uw idolen, geloof ik.
Ik heb over haar in elk geval alles gelezen omdat het een figuur is die me intrigeert. Ook wel Liebknecht, maar dat was een blekere figuur. Rosa Luxemburg was de enige die intellectueel tegen Lenin op kon en zij had aan het communisme dat menselijk gelaat kunnen geven, dat men er later in Praag aan heeft willen geven, een poging die zo brutaal werd afgebroken.
Bij mijn lectuur waren ook de memoires van Woeste. Natuurlijk moet je wat Woeste over België schrijft met een korreltje zout nemen, maar hij was toch de eerste de beste niet. Wat hij schrijft over de politiek op het einde van de vorige en het begin van deze eeuw, is toch de moeite waard. Natuurlijk heeft hij die onvergeeflijke daad op zijn geweten priester Daens te hebben vervolgd. Maar daar gaan ook de bisschoppen helemaal niet vrijuit. Ik zeg altijd dat als de bisschoppen priester Daens en priester Fonteyne hadden begrepen, België er nu anders uit zou zien.
| |
| |
Maar de bisschoppen behoorden tot het establishment. De socialisten hebben ten dele hun opkomst aan de conservatieve Woeste te danken en dat wist iemand als Huysmans zeer goed. Toen hij Kamervoorzitter was, heeft hij het portret van Woeste, dat ergens op een zolder van het Parlement onder het stof zat, laten afhalen en oppoetsen en heeft het een plaats gegeven in een van de vergaderzalen van de Kamer. In elk geval zijn zijn memoires leerrijk, omdat ge door de schaduw van iets te zien, ook beter de lichtkant begrijpt.
Apropos, uw middelbaar onderwijs kreeg u aan het klein seminarie in Mechelen. Waarom daar?
Vroeger gingen de Van Cauwelaerts inderdaad naar Hoogstraten, maar in mijn tijd was het Mechelen. Op zeker ogenblik waren hier in de streek zeven burgemeesters oud-leerlingen van het klein seminarie van Mechelen. Dat was toen in de mode. Natuurlijk was alles er in het Frans, behalve dan Nederlands en Grieks; en ook godsdienst natuurlijk, zo geraffineerd waren ze dan wel.
Ook daar is op Vlaams gebied nog iets voorgevallen dat me heeft beïnvloed. De superior in Mechelen werd toen ‘de Koben’ genoemd. Waarom, weet ik niet precies. Onze superior was de filosoof kanunnik Appelmans, een Pajot uit Sint-Martens-Bodegem, familie van ‘den Appel’ van Leuven. Hij was geen flamingant maar sprak normaal Vlaams. Die man had grondig over de Vlaamse beweging nagedacht en kwam tot de conclusie dat het middelbaar en hoger onderwijs moesten worden vernederlandst. Hij meende dat het katholiek onderwijs daarin het voorbeeld moest geven en dat de Kerk in dit geval de vergissing niet mocht herhalen die ze in de sociale sector had begaan. Deze eerlijke man pakt pen en papier en schrijft daarover een uiteenzetting, die hij aan kardinaal Mercier stuurt. De eerste hulpbisschop was toen Legraive, een Waal die sterk anti-Vlaams was, en die heeft er de conclusie uit getrokken. Binnen
| |
| |
24 uur werd onze superior afgezet en benoemd tot ‘kanunnik in de bak’, wat betekent dat hij opgenomen werd in de oude garde van het kapittel en niets meer te doen kreeg.
Hebben er in die tijd mensen op u invloed gehad?
Ik heb wel een zekere invloed ondergaan van Frans en August van Cauwelaert. Ik heb trouwens nog altijd spijt dat ik later de vele gesprekken die ik met Frans heb gehad, niet heb opgetekend: ik ben 20 jaar bij het Beknopt verslag werkzaam geweest en hij was toen voorzitter van de Kamer en riep me geregeld om met mij te praten.
August beïnvloedde me meer literair. Telkens als ik hem ontmoette, kreeg ik een boek van hem. Daar was o.m. bij De gebroeders Karamazov, later Misdaad en straf van Dostojevski. Op zekere dag gaf hij mij Narrantsoula van de Roemeen Panaït Istrati. Dat was een hele ervaring. Die Istrati was de zoon van een Griekse smokkelaar en een Roemeense boerin en begon als twaalfjarige knaap een zwervend bestaan. Hij was na twintig jaar zo een soort ‘clochard’ geworden, die na een zelfmoordpoging in een hospitaal aan de Azurenkust terechtkwam. Daar schreef hij een brief aan Romain Rolland en die maakte daaruit op dat die de eerste de beste niet was. Hij ging hem opzoeken en zei hem dat hij moest schrijven omdat hij de gave had. Hij was inderdaad een natuurtalent: hij heeft dan Frans geleerd en heeft zijn bewogen leven in enkele boeken vastgelegd. Zowel het primitieve als het kosmopolitische sprak me daarin aan, maar ook de tragische en diep-menselijke aspecten.
Bij Frans en August van Cauwelaert heb ik vaak Ernest Claes ontmoet en ik kan u op een briefje geven dat er veel dingen die in De fanfare ‘De Sint-Jansvrienden’ beschreven staan, in Lombeek zijn voorgevallen, want wij hebben hier een oude fanfare die in 1832 werd gesticht door mijn voorouders en nu nog altijd actief is. Ze hadden een prachtige vlag, ‘maar 't opschrift was in 't Frans’ zoals Rodenbach al schreef: Fanfare Royale L'Union.
| |
| |
Mijn grootvader van moederszijde was in 1830 vrijwilliger en toen hij terug thuiskwam, liet hij uit reactie tegen de Orangisten het verslag van de eerste zitting van de gemeenteraad in het Frans acteren. Later is dat wel bekoeld. Frans van Cauwelaert heeft in die fanfare nog piston gespeeld en zoals in alles was hij ook hierin een bolleboos. Toen de fanfare in 1932 haar honderdste verjaardag vierde, heeft Frans haar een Vlaamse vlag geschonken.
De familie is altijd nauw bij die fanfare betrokken geweest. Vader was voorzitter, mijn oudste broer was het tot hij naar een andere gemeente verhuisde. Dan ben ik het 25 jaar geweest en nu is het mijn oudste zoon. Mijn moeder is de enige Lombeekse vrouw die met muziek begeleid begraven werd, want die eer was altijd gereserveerd voor mannen. Maar na vaders dood heeft moeder zich die fanfare zo aangetrokken dat ze eigenlijk als voorzitter fungeerde en daarom hebben ze voor haar een uitzondering gemaakt.
*
In de hal van dit huis hangt een schilderij met de kerk van Lombeek, geschilderd door Maurice van Saene. De gastheer is er erg op gesteld, zijn oom Frans was dat niet.
In de eetkamer staan, onder stolpen, een Lievevrouw en de daarbij horende versierselen in Brussels porselein.
Daarboven hangt het portret van Dom Franco de Wyels, de oom die abt was van Affligem.
Een ander indrukwekkend portret is dat van deze tante-non die 70 jaar kloosterleven achter zich had.
Op de massieve commode, die een familiestuk is, staat een bonte verzameling foto's van kinderen en kleinkinderen.
De twee winterlandschappen van Albert Saverijs zijn het huwelijkscadeau van Karel aan zijn broer.
In deze hoek hangen naast mekaar de portretten van de drie broers Van Cauwelaert van de vorige generatie: de foto van
| |
| |
Frans en August en het portret van de vader van de gastheer, getekend door Regnier de Herde.
Op de schouw zelf hangt het portret van de ouders van mevrouw Van Cauwelaert.
*
Vóór de oorlog nog - u was dan nog geen dertig - werkte u mee aan het weekblad ‘Elkerlyc’ en aan de krant ‘De Courant’. Mag ik zeggen dat u daarmee de lijn van Frans van Cauwelaert doortrok, namelijk die van het gematigd of beredeneerd flamingantisme?
Ik vermoed dat het woord minimalisme eigenlijk in uw hoofd speelt. Wij waren in elk geval radicaal vlaamsgezinden maar daarbij resoluut anti-nazi, absoluut gekant tegen elk geflirt met de nieuwe orde en het Dritte Reich. En wat dat minimalisme van Van Cauwelaert betreft, moet ik zeggen dat zijn stelling was: eerst moet Vlaanderen vervlaamst worden, en dat hebben de taalwetten inderdaad gedaan. Als ik een beetje in federalistische richting doorholde, zei hij: ‘Het is mogelijk dat dat hier gebeurt maar ge moet dat de Walen laten vragen. Wij zijn het talrijkst en het vitaalst: eens dat het gerecht, de openbare besturen en het onderwijs vervlaamst zijn, worden de Vlamingen meester in België.’ Dat was zijn droom en dat was geen minimalisme maar een verstandig doorgedachte Vlaamse strategie. Ik heb er nooit aan getwijfeld dat er oorlog zou komen. Onder de mobilisatie was dat boek van Rauschning verschenen: Gesprekken met Hitler. Daarin stelt de man aan Hitler de vraag: ‘Zijt gij voorstander van de oorlog?’ En Hitler antwoordt letterlijk: ‘Ik ben de oorlog.’ Ik wist dus wel dat het conflict onvermijdelijk was en vreesde dat de Vlamingen dezelfde misstap zouden begaan maar met minder verontschuldigingen. Frans van Cauwelaert was een zeer zelfstandig man, maar hij zou ons niet tegengehouden hebben als wij een andere richting zouden zijn uitgegaan. Het was
| |
| |
ons echter niet moeilijk zijn standpunt te delen. Jos van Eynde heeft trouwens eens in de Kamer gezegd dat er een clan-Van Cauwelaert bestond en daar zit misschien toch een grond van waarheid in. Onze familie is zeer aan elkaar gehecht.
Hoe kwam de ex-boer dan als journalist bij ‘Elkerlyc’, het weekblad dat tegen ‘Nieuw Vlaanderen’ werd opgericht?
Ik had er altijd van gedroomd journalist te worden. Ik kreeg een kans toen Elkerlyc werd gesticht o.m. door mijn oudste broer, die 5 jaar ouder was dan ik, mijn twee ooms, Edgar de Bruyne, Antoon Breyne en Albe, Renaat Joostens. Dat blad was inderdaad gericht tegen de strekking van Nieuw Vlaanderen en zelfs tegen De Standaard van die tijd, die op zijn minst met de nieuwe ordegedachten koketteerden. Er was maar één krant die onze strekking verdedigde en dat was Gazet van Antwerpen, maar dat was toen een lokale krant. Frans van Cauwelaert kon nergens meer aan het woord komen en daarom werd Elkerlyc gesticht.
Maar het was geen groot succes.
We hadden ook de omstandigheden tegen ons: een jaar later, in september 1938, kwam de eerste mobilisatie. Ook met De Courant hebben we geen geluk gehad. Die werd gesticht op initiatief van Bekaert en de Belgische nationalist Tony Herbert tegen De Standaard. Daarbij kwam dan nog een conflict Bekaert-Sap. Ik werd voor die krant aangeworven, maar toen ik me bij de hoofdredacteur aanmeldde, zei die mij dat ik met mijn naam niet in de redactie kon zetelen, omdat de krant dan onmiddellijk de stempel van Van Cauwelaert zou hebben gedragen. Ik werd dan belast met het vertalen van de berichten van Belga en later, toen bij toeval de parlementaire verslaggever wegviel, mocht ik zijn plaats innemen.
Die krant is ook niet van de grond geraakt, o.m. alweer wegens de mobilisatie. Bij de eerste mobilisatie in 1938, die tien
| |
| |
dagen duurde, werden verschillende redacteurs opgeroepen met het gevolg dat de krant 14 dagen niet verscheen! Dan is de grote mobilisatie gekomen in september 1939 en toen was het helemaal gedaan. Ik heb die volledig meegemaakt en heb op zeer diverse plaatsen gelegen, zoals dat heet: Elsene, zes maanden in Zichem-Okselaar, waar ik bij de zwager van ‘de Witte’ nog een kalf ter wereld heb helpen brengen, St.-Martens-Lennik, Hoei, Kapellen boven Antwerpen. Dan kwam de oorlog die ons naar Mariakerke bracht, dan Zelzate en met de capitulatie waren we in Poezele aan de Leie: we werden als krijgsgevangenen in grote colonnes over Ronse en Ninove naar Halle afgevoerd. We kwamen dus door mijn streek en in Leerbeek is er plots iemand die mij bij mijn mouw trekt en mij meeneemt naar een café dat vol Duitsers zat. Maar die trokken zich niets aan van wat er buiten gebeurde. Diezelfde vriend is een kostuum voor me gaan halen, ik heb me in de keuken geschoren en ben dan per fiets naar Lombeek gereden. Er hingen wel affiches uit dat iedereen die terug was, zich moest gaan aanmelden bij de Kommandantur, maar vrijwel niemand deed dat en er zijn voor niemand verder gevolgen geweest.
Alleen was ik toen werkloos. Ik kreeg wel kans om journalist te worden maar dat heb ik geweigerd: ik was ervan overtuigd dat dat onder de bezetting niet eerlijk gebeuren kon. Toen werd de textielcentrale opgericht en die hing af van Economische Zaken waar mijn broer werkte. Ik werd door directeur Donckerwolke aangeworven en kon kennis maken met al de kwaliteiten van de textielgrondstoffen: ik kan nu nog precies uit de doeken doen wat bastvezels zijn. Toen is daar een nieuwe directeur gekomen, namelijk Willem van Hee, broer van Zeger. Daar ik journalist was, kreeg ik de opdracht de brieven te schrijven. Toen ik die voor het eerst aan mijn baas ter ondertekening voorlegde, ging die er niet onaardig met het rode potlood door: Allemaal literatuur, zei hij. Hij gaf me daarbij de raad: Gebruik nooit elf woorden als ge het met tien gezegd kunt krijgen: het elfde kan u veel kosten. Die brieven moeten zo koud en onpersoonlijk mo- | |
| |
gelijk zijn. We hadden daar op die dienst niet veel te doen en onze grootste bezigheid in die kantoren van de Wetstraat was zeeslag te spelen!
Ondertussen stond u ook in het verzet.
Als ge van de politiek gebeten zijt, kunt ge die ook niet laten. Door mijn broer Karel en door een paar anderen ben ik bij zo een beweging geraakt. We maakten o.m. kaarten waarop we de wegwijzers aangaven die de Duitsers op de wegen plaatsten om hun colonnes wegwijs te maken. Verder werkten we ook met een geheime zender en hier in deze kamer werd geregeld uitgezonden naar Londen, maar nooit langer dan 20 minuten, omdat men berekend had dat dat de minimumtijd was waarop zo een zender kon worden opgespoord. Voor de uitzending zorgde een Waal. Die had zijn zender ingebouwd in een elektriciteitsmeter die zelfs gelood was; dat loden dient om te beletten dat de mensen met die meter zouden kunnen knoeien. Dat is dus allemaal goed verlopen.
Komt dan de naoorlogse tijd en de opgang van ‘Het Volk’.
In 1944 wensten August Cool en P.W. Segers Het Volk zo vlug mogelijk weer op de markt te brengen. Mijn broer en ik waren er van de eerste dag bij. Karel schreef het hoofdartikel maar daar hij ondertussen nog inspecteur-generaal van Economische Zaken was, kon hij als ambtenaar dat met zijn eigen naam niet ondertekenen; daarom werd het Schildwacht. Ik werd politiek verslaggever.
Of redactiechef voor de binnenlandse politiek. U was dat ruim 20 jaar, van 1944 tot 1965. Dan werd u politiek directeur van ‘Het Volk’ tot u op 1 januari van dit jaar met pensioen ging. Een politiek directeur bepaalt de strekking van zijn blad?
| |
| |
Hij is voor alles verantwoordelijk en bepaalt inderdaad de hele politiek, wat betekent dat die zelfs kan gelden voor de sport, als het gaat over doping bv. Een blad moet een lijn vertonen en zeker een geëngageerd blad. Wij zijn een geëngageerd blad: iedereen weet dat wij een christelijk-Vlaams-sociale krant zijn met een uitgesproken voorkeur voor de C.V.P., omdat deze partij onze idealen best verdedigde op politiek en sociaal vlak.
Van Moulinasse, een journalist van La Libre Belgique, met wie ik uitstekend op kon schieten, heb ik deze stelregel geleerd: objectief in de verslaggeving, daar geeft ge feiten, maar in de commentaar interpreteert ge. Daar heb ik me altijd aan gehouden en als ge dat niet doet, zijt ge geen geëngageerd journalist. Dat is ook de reden waarom ik altijd mijn artikels met mijn naam heb ondertekend. Dat heb ik dan weer geleerd van Karel Leroux van Le Peuple die zei: ‘Ge moet altijd zo schrijven dat ge er uw naam onder durft zetten.’ Het is een uitstekend principe want het dwingt u te letten op wat ge schrijft; ge zult er dan niet zo maar dingen uitflappen. Ik heb trouwens nooit een proces gehad.
In zo een lange carrière zijn er beslist sterke momenten geweest.
Ik heb ooit eens door mijn artikels een staking gewonnen. Dat was in Rotem in Limburg, in een fabriek van non-ferrometalen. Daar heersten schandalige toestanden. Ik wil u daarvan met permissie een voorbeeld geven. Achter de W.C. was prikkeldraad aangebracht opdat de werklui niet tegen de wand zouden kunnen leunen. Een vader kon op de dag van de plechtige communie van zijn katholieke baas niet vrij krijgen en meer van die verderfelijke dingen. De staking sleepte al zes weken aan en leek uitzichtloos. Onze afgevaardigde ginder vroeg mij eens ter plaatse te komen. Ik heb daar een enquête gehouden en ben dan een campagne begonnen in Het Volk, waarin ik de ware toedracht heb uiteengezet. Na een week was niet alleen de zaak opgelost maar was ook de directeur aan de dijk gezet. Er werd
| |
| |
daar dan een vergadering gehouden om de goede uitslag te vieren en toen ik er binnenkwam, veerde al dat volk recht en bracht mij een ovatie dat ik er bleek van werd. Dat is het soort dingen waar ik het meest voldoening aan heb gehad.
Dan is er ook nog de zaak Meensel-Kiezegem geweest, daar in uw streek. Daar werd onder de oorlog een jonge man neergeschoten die bij de Zwarte Brigade was. De vader was daar zo door getroffen dat hij publiek zei dat daar 100 anderen voor zouden boeten. Er is ook een weerwraak geweest en op het kerkhof van Meensel-Kiezegem staan tachtig kruisjes van mensen die in de concentratiekampen zijn gebleven. Men heeft nooit geweten wie die zoon had neergeschoten. Waarschijnlijk was het een verzetsgroep uit Limburg. In elk geval waren het geen mensen van het dorp. Na de oorlog was een verdachte neergeschoten, van wie men vermoedde dat hij mensen van het dorp bij de Duitsers had aangeklaagd. Drie personen werden hiervoor aangehouden. Zij waren kennelijk onschuldig hoewel, na wat in Meensel-Kiezegem was gebeurd, na de oorlog hevige reacties niet verwonderlijk waren. Ik heb het door een campagne in de krant klaar gekregen deze mensen, die niet schuldig waren, vrij te krijgen.
Ik neem aan dat uw actie tegen de vervalste talentelling van 1947 toch ook tot de grote wapenfeiten behoort. Waarom noemde u die vervalst?
De talentelling maakte deel uit van de volkstelling. Het resultaat daarvan was dat we een paar dorpen verloren aan Wallonië, o.m. een dorp in de buurt van Edingen. We zijn daar gaan controleren wat er gebeurd zou kunnen zijn, want bij de vorige telling hadden die mensen voor 90% verklaard dat ze Vlaams spraken. Nu constateerden wij dat in dat dorp geen noemenswaardige inwijking had plaatsgehad. We hebben dan de verklaring gevonden: de formulieren waren zo ingewikkeld dat de meeste mensen ze lieten invullen door de secretaris of de onder- | |
| |
wijzer en deze mensen, die onder de invloed stonden van franstalige potentaten, lieten de mensen verklaren dat ze Frans spraken. Toen Frans van Cauwelaert dat vernam, zuchtte hij: ‘Wat een volk! Ze spreken geen woord Frans en verklaren dat het hun taal is.’
Daarop zijn mijn broer en ik weer een campagne begonnen waarin wij eisten dat de taalgrens voorgoed vastgelegd moest worden en de talentelling afgeschaft, omdat ze altijd vervalst werd. Wij hebben toen in 1948 in Het Volk geschreven: dit is de laatste talentelling geweest.
Tien jaar later, in 1957, hebt u zich dan verzet tegen een verkapte talentelling. Hoe zat dat in mekaar?
De talentelling werd na een campagne bij wet afgeschaft, maar men moest toch een volkstelling houden. Dat zou gebeuren op tweetalige formulieren maar dat was dan onrechtstreeks toch weer een talentelling. Ik was toen burgemeester van Lombeek (800 inwoners) en ik sprak af met Paul de Keersmaecker, burgemeester van Kobbegem (300 inwoners), dat wij die tweetalige tellingformulieren zouden weigeren en terugsturen. We stuurden een communiqué naar alle dagbladen en nodigden alle burgemeesters van het land uit hetzelfde te doen. Drie journalisten zijn me toen bijgesprongen: Manu Ruys, Karel de Witte en Piet van Brabant. Wij hebben toen geschreven: ‘Waar blijft gij nu, gij burgemeesters van de grote trotse steden? Het is hier lijk in Finland. De actie en het verzet moeten eerst uit de kleine dorpen komen.’ Vele steden en gemeenten zijn toen gevolgd en op de duur waren het er 500. De Commissie van Binnenlandse Zaken stelde toen aan de Waalse minister René Lefèbvre voor ons af te zetten, maar die antwoordde: Men zet geen 500 burgemeesters af. Als ze direct hadden gereageerd en de burgemeesters van O.-L.-Vrouw-Lombeek en Kobbegem dadelijk hadden afgezet, dan zouden de anderen misschien wel niet gevolgd zijn. Ik heb toen wel de voldoening gehad dat Floris van
| |
| |
der Mueren mij een brief zond waarin hij schreef: ‘Gij hebt de Vlaamse beweging weer op gang gebracht.’
Heel die actie werd gevoerd in de tijd van de moeilijkheden met Congo en men zei mij, o.m. Eyskens heeft het mij gezegd, dat al onze aandacht moest gaan naar dat probleem. Ik heb geantwoord: Aan de toestand van Congo kan ik niets veranderen maar in dit land kan ik wel iets helpen veranderen en ik zal dat ook doen.
Zo liepen de journalistieke en politieke activiteit door mekaar.
Ik moet toch ook nog zeggen dat Het Volk de eerste krant geweest is die heeft geijverd om Limburg op kerkelijk en gerechtelijk gebied los te maken van Luik. De bisschop van Luik probeerde dat wel op te vangen met een hulpbisschop naar Limburg te sturen, maar uiteindelijk hebben wij het pleit gewonnen.
Het zijn ook wij die het er door hebben gekregen dat de beroepshoven herverdeeld werden. Het toeval heeft ons daarbij wel geholpen. Mijn broer vond voor deze actie een bondgenoot in Henegouwen, dat een beroepshof in Mons wilde hebben. Het resultaat was dat er dààr én in Antwerpen een kwam, en terzelfder tijd ging Limburg ook bij dat van Antwerpen. In Limburg is daar eerst wel tegenstand geweest van advocaten uit Tongeren en Sint-Truiden die tweetalig waren en vonden dat Antwerpen te ver lag. Maar wij kregen brieven van gewone mensen die ons schreven dat ze op het gerechtshof in Luik als vreemdelingen werden behandeld. Ook die realisatie is een verdienste van Het Volk. En dan is er ook nog de vijfdagenweek die wij erdoor gehaald hebben. Eigenlijk ben ik daar losgekomen toen een arbeider mij vertelde, dat hij heel zijn leven op maandagmorgen van huis was vertrokken en op zaterdagavond was thuisgekomen. Hij had dan alleen de zondag, die hij grotendeels slapend doorbracht. Dat was niet menselijk en daarom hebben wij geëist dat de arbeider twee dagen per week vrij zou zijn.
| |
| |
Nog even een politiek terzijde: de eerste naoorlogse verkiezingen van O.-L.-Vrouw-Lombeek haalden als nieuws de internationale pers. Wat zat daar achter?
Wij hadden vóór de oorlog de verkiezingen verloren maar na de oorlog wonnen we ze met twee zevende van een stem! Dat was mogelijk omdat er gepanacheerd kon worden. Dat resultaat werd besproken in de New York Times om duidelijk te maken wat voor soort chinezerijen het Belgische kiessysteem bevat.
Een doorgewinterd journalist als u heeft natuurlijk zijn eigen kijk op de pers in België. Kan daar iets over gezegd worden?
Als je de Vlaamse pers van nu vergelijkt met die van vóór de oorlog, dan is de vooruitgang enorm. Nu bestaan er Vlaamse kranten die ge qua informatie kunt vergelijken met de buitenlandse: ze steunen niet alleen meer op de informatie die ze krijgen van de agentschappen, maar ze sturen ook eigen mensen uit. Qua inhoud is er dus veel verbeterd.
Er is toch één ding dat ik de pers moet verwijten en dat is dat de editorialisten zich te veel blindstaren op het binnenlandse partijgekibbel, als bv. de loketten van Nols. Ook begrijp ik niet dat ze het belang van de stakingen zo opschroeven in een tijd waar iedereen erkent dat er zoveel werklozen zijn en de economie het zo moeilijk heeft. Men kan mij moeilijk verwijten dat ik iets tegen stakingen zou hebben, want ik heb er volop achter gestaan, maar als ik nu de vloed van stakingen zie, sta ik toch perplex. Het is beslist ook mee de schuld van de patroons, die nog altijd de les niet hebben geleerd. Maar ook een staking heeft haar spelregels. Onlangs was er in de B.R.T. een eendagsstaking in het vooruitzicht van onderhandelingen. Dat doet ge toch niet! Zij die dit doen, kunnen het omdat ze een monopolie hebben en dat stemt tot nadenken.
Daar zit men hier mee bezig terwijl in het buitenland grote dingen gebeuren. Wat gebeurt er in Zuid-Europa? Wat met
| |
| |
Italië? Doen die gebeurtenissen niet denken aan de uitspraak van Lenin: ‘Europa aanvallen langs de kwetsbare buik’? Wat speelt er zich af in Azië? Hoe zit dat met de strategische opstelling van de Sovjets? Wat zijn de achtergronden van de morele crisis in Engeland, waar dan nog een sociale en economische crisis bijkomen? Er is een morele crisis in Amerika die na Viëtnam is gekomen en die ik heb voorspeld. Er was eerst de euforie na het einde maar dan is de crisis gekomen. De affaire-Nixon is een typisch geval van masochisme: er waren een heleboel andere manieren om hem tot de orde te roepen. Amerika is zijn gezicht aan 't verliezen door histories die het zelf uitlokt, door eigen schuld, en de Russen maken er dankbaar gebruik van. Onlangs is er in L'Express een kaart verschenen met de militaire opstelling van de Russen in Europa. De Chinezen zeggen het ons bij elke gelegenheid: dat leger is niet opgesteld tegen ons maar tegen u.
Intussen leven wij in een roes: wij spreken over loketten en stakingen. De inflatie galoppeert ondertussen ook maar door: iedere moeder weet het, want telkens als ze in een winkel komt, betaalt ze voor hetzelfde meer.
De pers kent de hiërarchie van de waarden niet meer: ze kunnen het belangrijke van het bijkomstige niet meer onderscheiden. Nochtans ligt de waarheid in de boutade die Luns eens antwoordde aan een journalist, die hem verweer dat hij meer belangstelling had voor het buiten- dan het binnenland: ‘Een klein land heeft meer buitenland dan binnenland.’
Dan zijn er ook de moeilijkheden van de pers, de speculaties in de papierfabricage, stakingen zelfs. Zelfs bij Het Volk zijn die er even geweest. Men zou toch moeten weten dat een krant die meer dan een week staakt, eraan is.
De pers zou haar moeilijkheden beter te boven komen als de uitgevers mekaar beter verstonden. De waarheid is dat dagbladuitgevers mekaar zouden verscheuren: bij moeilijkheden gebeurt het dat grote directeurs ze nog wat rekken met de hoop dat kleinere bedrijven over de kop zullen gaan.
| |
| |
De dagbladuitgevers zouden mekaar ook moeten verstaan tegenover de papierfabrikanten. De staatssteun is geen oplossing. Dat kan één keer maar het mag geen regel worden dat de kranten uit de hand van de regering eten.
Er is ook de vernietigende concurrentie tussen de bladen zelf en niet alleen tussen de katholieke kranten: er bestaan twee socialistische kranten op 50 kilometer van mekaar en ze kunnen mekaar niet verstaan.
Ik hoop dat uw oordeel over radio en televisie niet zo negatief is.
Zou u bijgeval naïef zijn? De berichtgeving bij de B.R.T. is vaak erg tendentieus. Ge moet dat maar vergelijken met die van de O.R.T.F., de enige buitenlandse post die ik hier krijg: dat is serenere en objectievere informatie. Die moeten wij nochtans van een officieel radio- of televisiestation krijgen. Als het over Libanon gaat, praten onze journalisten altijd over de katholieken die ‘rechts’ zijn en die staan dan tegenover de ‘linkse’ fracties, waarmee dan een compliment wordt weggegeven. Ik heb een broer in Libanon en die zal het toch weten, dacht ik: de katholieken vechten daar voor hun bestaan en hun leven en het zogenaamde socialisme van die ‘linkse’ Arabieren is een lachertje.
Het kleinste betogingske in Portugal wordt met veel ophef meegedeeld, maar over Rusland wordt gezwegen. Solzjenitsyn heeft aan de B.B.C. een groot interview gegeven waar bij ons nauwelijks aandacht aan werd geschonken: zelfs de katholieke pers berichtte er weinig over. Maar in Engeland, Frankrijk en Duitsland stonden de kranten er vol van. Solzjenitsyn en Sacharov zijn de ware helden van deze tijd.
Ook over bepaalde minderheden wordt in alle talen gezwegen. De Koerden werden uitgemoord en niet alleen door de Irakezen: het is een echte genocide geweest, een schandalige volkenmoord. In Boeroendi is hetzelfde gebeurd. Het Volk heeft die slachting publiek gemaakt omdat wij een brief hadden ge- | |
| |
kregen over de gebeurtenissen: men schat dat daar 150.000 Hoetoes werden vermoord en geen mens trekt zich dat aan. Wat gebeurt er in Cambodja, waar ze met knotsen dood worden geslagen? Dat staat in de internationale pers te lezen maar hier vindt men er geen graten in. Maar als er in dit land drie man aan staking denken, dan zijn de media er als de kippen bij om daar overvloedig over te berichten.
Ik moet dan wel niet meer vragen wat u als journalist denkt van de uitspraak van eerste-minister Tindemans voor Radio Luxemburg in Rijsel.
Ik heb geen pasklare oplossing in het hoofd maar ik begrijp Tindemans. Dat monopolie kan niet blijven duren: die radio- en T.V.-jongens, die vaak piepjong zijn en geen ervaring hebben, zijn tegenover niemand verantwoordelijk. Daar moet wat aan gedaan worden en zij doen trouwens alles om de noodzakelijkheid van een tweede televisienet duidelijk te maken. De scherpste kritiek op radio en televisie komt trouwens niet van Tindemans; die kwam voor in de laatste toespraak van Achiel van Acker in de Kamer, waar hij brutaal heeft gezegd dat die toestand niet kon blijven duren en dat de regering meer controle moest hebben op de monopolistische elektronische media.
Het ergste is dat we geen keuze hebben. Als ge over een krant niet tevreden zijt, kunt ge nog altijd een andere kopen. Ik heb ooit in Het Volk gesuggereerd een vereniging van kijkers op te richten. Er zou dan een organisatie bestaan waarvan de leden zouden kunnen zeggen: Heren, dat mag niet meer gebeuren of wij betalen geen kijkgeld meer.
*
In het salon hangen aan een muur heel wat familieportretten samen: het portret van mevrouw, van haar overgrootvader, van haar zuster.
| |
| |
Daaronder de ouders van Emiel van Cauwelaert, nog eens de abt van Affligem en dan grootvader en grootmoeder Felix de Wyels-Walravens.
Op een oude gravure staat het wapen van de familie de Wyels afgebeeld: twee herten en drie harten met op de achtergrond het Maltezer kruis en onderaan het devies: Arte et Marte (met beleid en met kracht).
Een tapisserie werd door een groottante gemaakt en stelt Ester voor. De kandelaar met de zeven armen op de kast spreekt van de sympathie van de gastheer voor de joden.
Dit is de Lievevrouw van de abdij van Montserrat en op het portret daarboven staan de ouders van mevrouw Van Cauwelaert.
Toen Emiel van Cauwelaert 50 werd, kreeg hij van zijn collega's deze tekening ten geschenke: Op Rhodos, door Theo Humblet.
Op dit schilderijtje staat de molen van O.-L.-Vrouw-Lombeek die Emiel van Cauwelaert, toen hij burgemeester was, heeft laten herstellen. Op het andere schilderijtje staat het laatste - nu verdwenen - lemen huisje van Lombeek.
Op een glas-in-loodraam staat een oude spreuk die een devies is: Vlaenderen, dagh en nacht denc ick aan u. De onderpastoor van Zonnebeke heeft het gemaakt.
In de kleine wachtkamer tenslotte hangt een imposant portret van August van Cauwelaert, geschilderd door een Russisch student.
*
U hebt samen met Marcel Decubber het Jong-Davidsfonds gesticht. Waarom?
Er was een al te grote verzuiling bij de Vlaamse katholieke jeugd: kajotters, jonge boeren, middenstanders en noem verder maar op. Die hadden geen sociaal contact en dat in een tijd waar we
| |
| |
moesten vechten voor een Vlaams België. Jong-Davidsfonds moest die verenigingen niet vervangen, maar moest het trefpunt worden waar ze mekaar konden ontmoeten, zodat een jonge boer iets kon vernemen over de problemen van een jonge arbeider en omgekeerd. Het was ook de tijd van de structurele werkloosheid en Vlaanderen had toen 60% der Belgische werklozen.
Heeft dat geesteskind Jong-Davidsfonds u nooit kopzorgen bezorgd?
We hebben ons vergist en het is ons uit de handen gegaan. We hebben de goede leidsman niet gevonden; met de eerste voorzitter hadden we al tegenslag. Zolang Marcel Decubber onderpastoor was in Mere ging het nog: hij was een bewonderenswaardig man, authentiek idealist, sociaalvoelend en vlaamsgezind. Maar verder heeft die organisatie nooit beantwoord aan het opzet. Alleen in Mere werkte het als een model, maar Decubber werd dan pastoor in Louise-Marie en later in Aalst. Ik had ook de tijd niet om me daar dagelijks mee bezig te houden.
U stond ook aan de wieg van de Vlaamse Volksbeweging. Wat was daar de bedoeling?
De idee is ontstaan toen we na de oorlog eens samen waren met enkele Vlaamse mensen, waar Paul Daels bij was. De bedoeling was een drukkingsgroep te vormen die naast de Vlaamse partijen zou ageren voor algemeen-Vlaamse objectieven. De uitwerking heeft nogal goed beantwoord aan het opzet: wel hebben sommige mensen van de extremistische partij - ik noem de Volksunie - geprobeerd de Vlaamse Volksbeweging naar haar pijpen te doen dansen en dat is af en toe ook gelukt. Er werden sommige stellingen ingenomen die niet zo gelukkig waren. Zo bv. de mars op Brussel. De eerste was verantwoord om aan de Brusselaars de macht van de Vlamingen te tonen. Bij de tweede heb ik gewaarschuwd: pas op, ge gaat naar een catastrofe, ge moet nooit
| |
| |
slapende honden wakker maken. Na de eerste mars waren de Brusselaars onder de indruk, na de tweede waren ze geërgerd. En uit de andere is het F.D.F. voortgekomen.
Neem nu die Nolsloketten in Schaarbeek. Dat is een zaak die volledig is opgeblazen door T.A.K. Helemaal in 't begin heeft de vice-gouverneur van Brabant vooraanstaande Vlamingen van Schaarbeek geraadpleegd hoe het met die loketten stond, en die zagen daar helemaal geen graten in. Dat is ook de reden waarom er nooit een inwoner van Schaarbeek wordt gevonden die bij de Raad van State protesteert of mee opstapt in de betogingen.
Ik heb trouwens steekproeven laten nemen. Ik heb gevraagd aan een Schaarbeeks Vlaming en een goed Vlaming - Léo Persijn - om zich eens aan te melden bij een van die niet-Vlaamse loketten. Hij werd in het Nederlands te woord gestaan. Wel zei de bediende dat hij het kon regelen maar dat de Vlaamse bezoeker vlugger geholpen zou zijn aan het Vlaamse loket. Nee, ik vind dat een jammerlijke zaak: c'est pire qu'un crime, c'est une faute.
U was 2 jaar lid van het IJzerbedevaartcomité - van 1958 tot in 1970 - maar u bent eruit weggegaan. Waarom?
Omdat ik vond dat het een beetje ontaardde. Als iemand als Jan Verroken - die dan toch voor de Vlaamse zaak heeft gevochten - daar komt en wordt uitgefloten, dan vind ik dat te gortig en dan doe ik er niet meer aan mee. Het is niet te vermijden maar het is treurig dat dit moet gebeuren rondom het graf van de jongens die daar liggen. Het gewicht dat die lijken in de weegschaal hebben gelegd voor de Vlaamse zaak, kan niemand schatten. Die lagen op het geweten van vele Walen. Léo Collard heeft mij ooit gezegd dat hij de vernederlandsing van de Gentse universiteit heeft goedgekeurd, omdat hij zo onder de indruk was gekomen van de behandeling van de Vlaamse soldaten aan het front. Ik vind die graven te eerbiedwaardig om daar fluitconcerten te geven. Trouwens, waar halen sommigen het recht zich betere
| |
| |
Vlamingen te wanen dan anderen? Op de jongste IJzerbedevaart was er zelfs een afvaardiging van de S.S. Dan vraagt ge u toch af waar dat naartoe gaat.
U hebt vaker geschreven over de buitensporigheden van de repressie. U hebt bepaalde feiten nogal scherp gehekeld.
De overdrijvingen van de repressie zaten me dwars. Ik had in het verzet gestaan maar ik heb er nooit aan gedacht bij de bevrijding mensen uit hun huizen te sleuren en te berechten. En dan zijn er bepaalde ergerlijke gevallen geweest, zoals bv. dat van secretaris-generaal De Winter. De man die in Nederland tijdens de oorlog verantwoordelijk was voor de ravitaillering, werd na de oorlog door de koningin gefeliciteerd. De Winter had recht op dezelfde behandeling. Er was die fameuze affaire van het koolzaad die hem ten laste werd gelegd. Welnu, vóór 1 januari 1945 was al onbetwistbaar bewezen dat er geen gram koolzaad naar de Duitsers was gegaan, maar dat het Belgische koolzaad inderdaad had gediend om margarine te maken voor de Belgen. Heel die zaak werd opgezet door de Engelsman de Sausmarez. Die zocht tijdens de oorlog naar een middel om de ravitaillering in België te verstoren. Eerst stelde hij voor alle tarwevelden af te branden, maar men zag op tijd in dat zo een maatregel een slechte indruk zou maken. Dan kwam uit Londen de aansporing alle koolzaadvelden af te branden. Na de bevrijding was die man verbonden aan de ambassade in Brussel en in Het Westen, het weekblad van Robert van de Kerckhove en van Renaat van Elslande, werd de waarheid over die kwestie gepubliceerd. De man werd naar Engeland teruggeroepen en de uitleg van Het Westen werd nooit tegengesproken.
Wat mij ook ergerde, was de vervolging van mensen die iets betekenden voor onze cultuur: Ernest Claes, Felix Timmermans en anderen. Stel u maar eens voor dat er na de oorlog in Brussel een schepen was die een lijst rondstuurde met namen van schrijvers die om vaderlandslievende redenen op de scholen niet meer
| |
| |
mochten worden gelezen, en dat op die lijst de naam van Guido Gezelle voorkwam! Dat is toen echt een poging geweest om de Vlaamse cultuur te onthoofden en gelukkig zijn er mensen geweest als Huysmans, Van Cauwelaert, De Schryver en nog enkelen om te zeggen: Ha nee jongens, dat niet!
Ik neem aan dat u dan voor amnestie bent.
Op die vraag moet ik toch een genuanceerd antwoord geven. Ik ben in alle eerlijkheid niet repressief en ik vind dat het 30 jaar na de oorlog tijd is alle gevolgen van de repressie uit te wissen. Maar als ge amnestie zegt, moet ge ook weten wat ge bedoelt. Als amnestie zou betekenen: het is nooit gebeurd, de man is niet verkeerd geweest, hij moet in zijn rechten hersteld worden met terugwerkende kracht, dan kan ik niet volgen. Er is geen enkele staat die zich dat kan permitteren en het zou een bijzonder slecht voorbeeld zijn voor de jeugd. Kijk maar naar Frankrijk: daar is wel amnestie verleend voor delicten die in verband stonden met innerlijke conflicten - Algerije bv. - maar niet voor collaboratie met de Duitsers. In Spanje kon dat voor zaken die tijdens de burgeroorlog zijn voorgevallen, maar niet voor samenwerking met een buitenlandse vijand. Ge kunt toch niet zeggen aan Léon Degrelle of Jef van de Wiele: O.K. gij hebt nooit iets misdaan. Ge kunt wel pleiten voor Oostfrontjongens en zeggen: die moeten agent kunnen worden en die moeten pensioen kunnen krijgen. Maar amnestie is geen amnesie.
U bent een hardnekkig bekamper geweest van de taalfaciliteiten in Leuven, later een overtuigd voorstander van de splitsing van de universiteit en nog later van de verhuizing van de franstalige universiteit naar Wallonië. Bent u tevreden over de bereikte resultaten?
Je ne regrette rien. Alleen vind ik dat de verhuis wat rapper zou mogen gaan. Wat mijn optreden in deze zaak heeft bepaald, is
| |
| |
het feit dat de franstaligen geëist hebben dat die taalfaciliteiten, die ze de facto hadden, bij wet geïnstitutionaliseerd zouden worden. Dan heb ik gezegd: Nee jongens, één Brussel is genoeg. De franstaligen hadden voor mijn part nog honderd jaar in Leuven kunnen blijven als ze de flater niet hadden begaan de gastvrijheid die ze genoten wettelijk te willen maken. Dan heb ik gezegd: Nu kunt ge ook die gastvrijheid niet meer krijgen, nu moet ge weg, ge zijt een gevaar voor de stad Leuven. Ge hebt het zelf gewild. De artikels van De Visscher in La Libre Belgique zijn in die zaak olie op het vuur geweest, die hebben aan de zaak van de franstaligen het grootste kwaad gedaan.
Zou uw oom Frans van Cauwelaert in deze zaak achter u gestaan hebben?
Dat kan ik niet zeggen, maar als hij er niet achter had gestaan, zou mij dat toch niet van gedacht hebben doen veranderen. Men zegt wel dat met het weggaan der franstaligen de internationale uitstraling is weggevallen, maar dat is een verkeerde opvatting van de universiteit. De Walen en Rome zagen slechts de internationale uitstraling van de Leuvense universiteit. Wij verwachten van een universiteit in de eerste plaats een uitstraling op eigen volk. Het vormen van een Vlaamse elite, dat is voor ons de rol van een Vlaamse universiteit. Trouwens, die internationale uitstraling was op vele gebieden geen werkelijkheid meer: wat de exacte wetenschappen betreft bv. stonden de Amerikanen en de Russen veel verder. In elk geval hebben wij de splitsing niet uitgevonden, ze is een verweer geweest.
De communautaire problemen zijn voor u altijd belangrijk geweest. Hoe ziet u de toestand nu?
We zijn net aan een catastrofe ontsnapt en het zijn geen mensen van mijn partij die dat ruchtbaar hebben gemaakt maar twee mannen van de Vlaamse liberale partij: Piet van Brabant en
| |
| |
Siaens. Bij de contacten die Vaast Leysen op touw heeft gezet, gingen bijna alle deelnemers akkoord om stukken Vlaamse grond af te staan, om bv. een stuk van Dilbeek bij Brussel te voegen. Nu hangt het leven van Vlaanderen niet af van zo'n stuk Vlaamse grond, maar het moet de Brusselaars duidelijk gemaakt worden dat ze van die carcan niet meer afraken. Als we de minste toegeving doen, dan zegt het F.D.F. aan zijn volgelingen: Heb maar geduld, de zaak komt wel in orde, gaat u in die gebieden maar vestigen. Brussel moet duidelijk weten dat wij voor geen enkel compromis nog een stuk grond afstaan. Over die zaak is in de Vlaamse pers bijna niet gesproken, ook niet in Het Volk, en nochtans is ze veel belangrijker dan de loketten van Nols. Als wij nog een wijk aan de tweetaligheid opofferen, kunnen wij de bres niet meer dichten.
Het is toch niet te ontkennen dat de Vlamingen er op elk vlak sterk op vooruit zijn gegaan.
Natuurlijk niet. Ik zal het nog sterker zeggen: wat we nu niet meer bekomen, gebeurt door eigen schuld, omdat we het essentiële niet zien.
U bent altijd een steunpilaar geweest van de C.V.P. Speelt die partij de rol die u van haar verwacht?
Ze ontgoochelt me soms, zoals trouwens het hele parlementaire gedoe en vooral de kuddegeest van het Parlement. De politici durven niet meer uit de band springen, we missen echte persoonlijkheden, het niveau van de parlementsleden is beslist lager dan vroeger. Wij hebben geen markante mensen meer als Theo Lefèvre, Gaston Eyskens. De Schryver, Spaak, Rey, Devèze met al zijn ondeugden, Frans van Cauwelaert, Huysmans, Segers, Cyriel van Overberghe, Achiel van Acker, Struye - al heeft die dan als minister vergissingen begaan. En die parlementsleden waren nooit absent, die waren altijd aanwezig!
| |
| |
Heeft de C.V.P. toekomst?
Ik geloof het: ze heeft op tijd verjongd, ook al moet je daar weer niet in overdrijven: het is niet waar dat mensen van 55 jaar niets meer weten of kunnen. In elk geval staat de C.V.P. er van alle partijen het best voor omdat ze zich op tijd heeft kunnen aanpassen. Dat is niet zo met de socialisten waar er een gaping is: ze zoeken naar jongeren maar vinden ze niet. Ik heb wel een ogenblik gedweept met de Rode Leeuwen omdat ze de moed hadden om aan de frankiljons ‘njet’ te zeggen, maar hun actie is maar een strovuur geweest. De C.V.P. heeft dat in de jaren 20 veel ernstiger gedaan.
Er zijn dingen die u bijzonder na aan het hart liggen: ik noem het katholiek onderwijs.
Ik ben inderdaad hard van leer getrokken tegen die opgeblazen kikker die ze de pluralistische school noemen en waar de C.V.P.-jongeren achter liepen. Niemand wist wat er precies mee bedoeld was, maar wel wist men dat het geen katholieke school meer zou zijn. Ze wilden ons doen geloven dat het onderwijs een soort grabbelton was, daar waar het onderwijs aan de jeugd een houvast moet geven. Neutraal onderwijs bestaat niet: men is nooit neutraal tenzij voor zaken die onverschillig laten. Hoe zou men in die pluralistische school spreken over het christendom? En over het marxisme? Afwisselend een les pro en een les contra? Dat is de verwarring ten top drijven. Niemand belet andersdenkenden een humanistische of socialistische of mohammedaanse school op te richten, maar ze moeten daarom het vrij onderwijs, waarvoor de katholieken zich grote offers hebben getroost, niet kapot maken.
In de abortuskwestie bent u even duidelijk: u verdedigt heftig het ongeboren leven.
| |
| |
Als ik niet katholiek was, zou ik nog tegen abortus zijn: ik heb er een afschuw voor. Trouwens, er zijn niet-gelovigen die er net zo over denken: Leburton bv. en Vranckx, om maar een paar namen te noemen. Bij ons zijn het Cools en Peers die die zaak hebben opgezet. Het is een algemene strekking in Europa nu, maar ik denk dat Europa er nog voor gestraft zal worden.
Wij spreken met afschuw over de 200.000 doden van Hirosjima, maar in één jaar worden er in Japan anderhalf miljoen abortussen gepleegd. Ween dan maar!
En dat ze mij niet komen vertellen dat die foetus geen mens is. Er is niet meer verschil tussen de vrucht van acht dagen en een geboren baby dan tussen een baby en een kind van zeven. Het is alleen een proces in de groei van de mens en van de eerste dag is alles van de mens in die vrucht aanwezig. Wie dat vernietigt, moordt. En er is geen enkele reden voor. Het is een schande voor een samenleving die heet aan de spits te staan van de wetenschappelijke en sociale vooruitgang, en die dan niet in staat blijkt te zijn een ongehuwde moeder die een kind krijgt op te vangen.
Men moet trouwens weten waar die abortusstrekking vandaan komt. De Amerikanen hebben de pil uitgevonden om te proberen de aangroei van de kleurlingen te beperken. Het was een zet van de imperialistische kaste van Amerika. Ze zagen die reuzestaten groeien in Zuid-Amerika en daartegen hebben ze de pil ingezet en dan de abortus gepropageerd, want abortus is ook kinderbeperking. Toen de Volksunie tegenover de abortuskwestie dat farizeïsch standpunt heeft ingenomen, heb ik heftig gereageerd en ik heb hun gezegd: die kinderrijkdom was onze Vlaamse sterkte en die vitaliteit boort gij de grond in. De Volksunie heeft toen trouwens heel wat leden verloren.
Er werd u wel eens een conservatieve houding verweten.
Natuurlijk, omdat ik tegen abortus ben en tegen de pluralistische school. Ik zeg dat zij die me dat verwijten reactionairen zijn. De ondergang van het Romeinse Rijk was te wijten aan drie facto- | |
| |
ren: de kinderbeperking in de families die Rome groot hadden gemaakt. Ten tweede: het weigeren militaire dienstplicht te doen en Galliërs en andere volkeren daarvoor aan te werven. Ten derde: de afschuw voor het handwerk dat eerst aan de slaven werd overgelaten en waarvoor later vreemde arbeiders werden geronseld, net als wij nu doen. Al die punten zijn brandend actueel: de Romeinse keizers moesten al tegen abortus optreden. Wij zijn bezig de ondergang van het Westen te bewerken.
Ik ben inderdaad conservatief want ik wil dingen die waarde hebben en die hun waarde hebben bewezen, bewaren. Ik ben er trots op dat ik dat doe.
U bent een gelovig man van de oude stempel.
Ik ben een vroom man die zijn houvast vindt in het evangelie en die geen interesse heeft en ook geen respect voor byzantijnse theologische disputen, waarmee nieuwlichters vaak zichzelf interessant willen maken. In het evangelie staat deze prachtige zin: ‘Vader, ik dank U omdat ge dit hebt verborgen gehouden voor de schriftgeleerden en geopenbaard hebt aan de kinderen.’ Ik behoor tot de kinderen, tot de eenvoudigen. De Kerk is, na de dood van haar stichter, opgericht door eenvoudige mensen voor eenvoudige mensen. Ik had een oom theoloog, ik heb een broer theoloog, ik ken ze dus en ik weet dat ze zelf sceptisch staan tegenover zogenaamde geleerde theologische disputen. Er zijn twee geboden waaraan heel de christelijke lering vasthangt: bemin God bovenal en uw naaste als uzelf. Eenvoudiger kan het niet.
En dan ben ik ook nog conservatief wat betreft de afschaffing van het gregoriaans in de Kerk. Ik ga akkoord dat de gebeden in de volkstaal worden gezegd, maar dat was nog geen reden om het gregoriaans te vervangen door die erbarmelijk armzalige gezangen.
Nochtans heb ik van u eens deze verklaring gelezen: ‘Als diepgelovige ben ik diep antiklerikaal.’
| |
| |
Wel, daar ben ik dan progressief, namelijk in mijn verzet tegen het centralisme van Rome. De paus is de paus omdat hij bisschop is van Rome en omdat Petrus daar gestorven is. Ik erken zijn gezag omdat iemand het laatste woord moet hebben inzake geloof en zeden. Maar wat ik niet verdraag, is dat de paus daar omgeven is met een stel hofdignitarissen die meer aan politiek denken dan aan godsdienst. Die lui bemoeien zich met de kleinste zaken in het kleinste bisdom. Als een bisschop bv. voorstelt dat de dekens de toestemming zouden krijgen om in hun plaats te vormen, dan zegt Rome: stuur ons eerst eens de namen van die dekens. Alsof ze die in Rome kennen! Ook het geflirt van sommige kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders met de machtigen van het ogenblik staat me niks aan. Ik ken het geval van een bisschop uit Guatemala die de bevolking in zijn bisdom zag uitbuiten en in zijn werking daartegen geen steun kreeg van de nuntius. Hij slaagt erin naar Rome te gaan en rekent erop met de paus over de misstanden in zijn bisdom te kunnen spreken. Hij krijgt samen met vele anderen audiëntie bij de paus en mag de pauselijke ring kussen. Maar twee weken later wordt een diplomaat van datzelfde land anderhalf uur door de paus ontvangen. Als ik dat hoor, word ik kregelig.
Aan de andere kant wens ik duidelijk te zeggen dat ik het grootste respect heb voor de kleine clerus, die veel gedaan heeft voor de sociale en de Vlaamse zaak.
U neemt het vaker op voor minderheden, maar vooral de joden verdedigt u door dik en dun.
Pas op, het joodse volk is meer en is iets anders dan een ‘minderheid’, een woord dat toepasselijk is bv. op de Bretoenen, de Basken of de Koerden. Het joodse volk stelt het mensdom, en inzonderheid Europa, voor een universeel probleem, een universeel enigma zou ik zeggen, sedert meer dan tweeduizend jaar.
De protestantse theoloog Karl Barth schreef dat al. Volgens de gangbare wetten van de geschiedenis, schrijft hij, en voort- | |
| |
gaande op analoge gebeurtenissen, zou het joodse volk al lang niet meer herkenbaar aanwezig mogen zijn. Waarom is het joodse volk niet, zoals zovele kleine en grote volkeren uit de Oudheid (waaronder de zegevierende Romeinen), op- en ondergegaan in de zee van andere nieuwe volkeren? Dat is het grote enigma. En er is meer. De joden werden na de verwoesting van Jeruzalem, in het jaar 70 van onze jaartelling, uit dit land gedreven en over de wereld verstrooid, met al de menselijke weeën en de regelmatige vervolgingen vandien. Doorheen dit alles bleven zij één volk en, zoals Barth schrijft, herkenbaar aanwezig onder ons. En het toppunt: de joden hebben de terugkeer naar hun land van oorsprong nooit opgegeven, al leek het op den duur een vage droom. Welnu, deze droom hebben zij verwezenlijkt na de grootste vervolging die zij ooit ondergingen en op het ogenblik dat Hitler's ‘Endlösung’ over hen was gevaren. De staat Israël en zijn ontstaan is in strijd met alle normale wetten van de geschiedenis, maar is wel een treffende, verbijsterende verwezenlijking van wat de grote profeten uit het Oude Testament hebben voorspeld. Herlees maar in dat licht sommige passussen uit Isaja of de droom van Ezechiël over de beenderen die weer levend worden. Als gelovige christenen kunnen wij in wat onder onze ogen gebeurt in Israël slechts de vinger Gods zien, de onvervalbare inlossing van Jahweh's belofte aan zijn uitverkoren volk. De christenen hebben zich al te dikwijls ingebeeld dat Jahweh's belofte aan het joodse volk voltooid was in Christus en met Hem verviel voor de rest van het joodse volk. Dat is duidelijk niet het geval. Jahweh's beloften vervallen nooit. Het is een mysterie dat wij met ons menselijk verstand niet kunnen grijpen maar dat niettemin een feit is.
Wij, christenen, zijn aan het joodse volk alles verschuldigd. Wij hebben het gedurende eeuwen niet begrepen. De moord op Christus, begaan door een handvol joodse machthebbers, hebben wij op de rug gelegd van heel het joodse volk, daarbij vergetend dat Christus, Zijn ouders, Zijn twaalf apostelen en de schare van Zijn eerste volgelingen, die belet hebben dat het
| |
| |
christendom met de kruisdood van hun Meester tenonder ging, ook allen joden waren. Het christendom is een spruit op joodse stam. Vandaar dat paus Pius XI zei: ‘Wij zijn allen Semieten.’
Daarom, voor alles wat wij aan het joodse volk verschuldigd zijn, voor alles wat wij tegenover dat volk goed hebben te maken, is elke vorm van antisemitisme - of antijudaïsme - voor mij een afschuw. Karl Barth schreef: ‘Het antisemitisme is in al zijn vormen stupide, boosaardig, een werk van menselijke verblinding.’
‘De gevolgen ervan,’ schreef Fr. Nietzsche, ‘zijn steeds een aaneenschakeling van afschuwelijke en schandelijke uitbarstingen.’ Hitler bewees dat Nietzsche juist had gezien en voorspeld.
Op 1 januari van dit jaar schreef u in ‘Het Volk’ een afscheidsartikel waarvan de inslag vrij pessimistisch is.
Daar is ook reden toe als ik zie wat er in de wereld gebeurt: de morele crisis in bijna alle landen, de abortus, de sexhysterie, de roes waarin we leven, het egoïsme van de mensen, de onverschilligheid tegenover ergerlijke toestanden in de Derde Wereld, het geflikflooi met corrupte potentaten. Ook daar heeft de Kerk een grote verantwoordelijkheid en ze spreekt niet altijd waar ze zou moeten spreken. Er is de gevaarlijke competitie tussen de grote mogendheden, waarvan ik vrees dat ze naar een catastrofe kan leiden. De solidariteit van het Westen gaat ook verloren en ik vraag me af of Europa werkelijk ooit eens een echt Verenigd Europa wordt. Er is de overvloed waarin we leven en die niet onuitputtelijk is: we zullen zuiniger moeten gaan leven, maar de mensen zullen het niet spontaan doen, het zal onder dwang moeten gebeuren.
Ik neem aan dat er toch ook positieve dingen zijn waarover u wat optimistischer kunt zijn.
| |
| |
Dat zijn dan de familiale waarden: mijn acht kinderen en elf kleinkinderen. En dan ook de natuur. Maar daar zijn we er weer: men heeft hier in dit land geen respect voor de natuur, daar wordt niets ernstigs voor gedaan. In Engeland hebben ze de Theems zuiver gemaakt, bij ons kunnen ze er niet voor zorgen dat de Dender, die hier in de buurt ligt, niet meer stinkt. Er is dan ook het lichtzinnig omspringen met allerlei gifstoffen, die het gevaar meebrengen dat de grond in het jaar 2000 dood is.
Ik vroeg tot slot naar een positief geluid...
De dingen waarvoor ik gestreden heb, de rechten die het Vlaamse volk heeft gekregen. Ik hoop dat de morele crisis al deze verworvenheden niet kapot maakt.
En ik ben dankbaar dat ik in deze streek van Brabant mag leven. Mijn oud boerenbloed herleeft in dit landschap dat voor mij nog het schoonste is van heel de wereld.
Uitzending: 4 juni 1976. |
|