| |
| |
| |
Richard Declerck
Eregouverneur van de provincie Antwerpen
Jan van Rijswijcklaan 172, 2000 Antwerpen
Er loopt een boutade dat in Antwerpen mensen van buiten de provincie vaak aan de top staan.
Anders gezegd: dat Antwerpen zich wel eens heeft laten koloniseren, uitzonderlijk door een Brabander maar vooral door Limburgers. U denkt aan Van Cauwelaert, Huysmans, Craeybeckx, Delwaide... Een mogelijke verklaring is deze: er bestaat hier een grotere belangstelling voor het zakenleven dan voor de politiek. Naar mijn gevoelen verklaart dat waarom ‘vreemdelingen’ hier in de politiek gemakkelijker aan bod komen.
Er bestaat wel een verschil tussen een Antwerpenaar en een Westvlaming?
De Antwerpenaar is zeker veel jovialer. De Westvlaming heeft wellicht meer doorzettingsvermogen, u mag het ook koppigheid noemen. Met mij was het dan nog zo dat ik uit Brugge kwam, een stad die haar hoogtepunt heeft gekend in de sobere gotiek, en dat
| |
| |
ik als man van 46 jaar belandde in een stad die is opengebloeid met de overdadige barok. Ik heb me echter vrij goed kunnen aanpassen. Ik heb trouwens altijd geloofd in de superioriteit van gemengde culturen. Volgens mij moet Antwerpen als Vlaamse hoofdstad, zoals elke hoofdstad, een smeltkroes zijn, een synthese van het potentieel van alle Vlaamse provincies. Maar ik trap hiermee een open deur in want Antwerpen is dat altijd geweest.
Wel denk ik dat de Westvlaming minder uitbundig is, meer introvert. In elk geval is het met mij zo. Ik zit hier dus eigenlijk wel een beetje op een pijnbank. U weet beter dan wie ook hoe lang ik de executie heb uitgesteld.
Ik vermoed dat u voor heter vuren hebt gestaan. Trouwens, wie Richard heet...
Laten we maar eens direct werk maken van uw herkomst. Geboren in Brugge op 31 december 1899.
Dat is al een administratieve vervalsing. Eigenlijk ben ik geboren op 1 januari, maar mijn vader heeft 31 december opgegeven en hij had daar een reden voor: in die tijd moest men vier jaar soldaat zijn en hij dacht dat als hij mij in een vroeger jaar geboren liet worden, ik ook een jaar vroeger met mijn legerdienst klaar zou zijn!
Een vooruitziende geest! Wat was uw vader?
Vader had een café in het Kemelstraatje; dat ligt dicht bij het Simon Stevinplein in Brugge. Boven de ingangsdeur van dat café hing wat werd genoemd het beertje van de loge. Waarom weet ik eigenlijk niet, want het had niks te maken met vrijmetselarij of zo.
Dat café is voor mij wel belangrijk geweest. De Brugse christen-democraten kwamen daar samen, de daensisten, die in 1912 priester Fonteyne naar de Kamer hebben gestuurd. Ik herinner
| |
| |
me trouwens nog goed dat ik als twaalfjarige jongen een maandagavond in de overwinningsstoet ben opgestapt. Dat bracht echter mee dat ik thuis veel over politiek hoorde spreken. Mijn vader was zelfs geabonneerd op het Beknopt verslag van Kamer en Senaat en ik ben dat blad al vroeg beginnen te lezen, zodat ik in die dagen de namen kende van alle parlementsleden net zo goed als die van alle spelers van de Belgische voetbalploegen. Want in ons café werd ook veel over voetbal gediscussieerd. De voetbalsport begon in die tijd in Brugge op peil te komen en ik volgde dat met veel passie. Als jong ventje ging ik al naar de wedstrijd kijken: er was toen op het plein nog niet eens een tribune.
Ook toen u Antwerpenaar werd, bent u supporter gebleven van Club Brugge.
Jawel, en als ik de kans heb ze te zien spelen, ga ik ook nog kijken. Ik ben trouwens ooit lid geweest van het bestuur van F.C. Brugge, maar ik ben er met ruzie weggegaan. En nog wel om een taalincident. De affiches voor de wedstrijden waren eentalig Frans: ik vond het toch wat ergerlijk dat dit in een Vlaamse stad gebeurde en stelde voor ze tenminste tweetalig te maken. In die tijd waren onze eisen altijd bescheiden. Het bestuur heeft geweigerd op mijn voorstel in te gaan en dan ben ik het afgetrapt.
Mijn trouw aan de voetbalclub van mijn geboortestad heeft me later ook nog gediend. Ze wisten hier in Antwerpen gauw dat ik veel van voetbal hield en ze wilden dan ook weten voor welke Antwerpse ploeg ik was: Antwerp, Beerschot, Berchem, Lierse. Ik moest geen voorkeur uitspreken omdat ik naar waarheid kon antwoorden dat ik supporter was van Club Brugge.
Ik was aan die sport zo verhangen dat ik in mijn Brugse tijd zelfs sportverslagen maakte voor het Sportweekblad. Hier in Antwerpen had ik op dat gebied nog een meevaller: mijn kabinetschef was John Langenus, de beste scheidsrechter die we ooit hebben gehad. U kent van hem wellicht zijn boek Fluitend door
| |
| |
de wereld. Met hem ging ik elke zondag naar een andere match en ik had met hem een ongeschreven overeenkomst dat ik hem op maandagmorgen met rust moest laten: hij moest dan namelijk zijn artikel schrijven, én voor Les Sports én voor Gazet van Antwerpen. Daar was hij trouwens straffer in dan in administratief werk, maar daartegenover stond dan weer dat hij voor mij als public-relationsman schitterend was.
Het is ooit gebeurd dat men voor hem een speciaal Koninklijk Besluit heeft moeten doen uitvaardigen. Hij moest voor een maand gaan arbitreren in Zuid-Amerika maar wie in de administratie meer dan een maand afwezig is, verliest zijn wedde. Men heeft dat gelukkig voor hem kunnen regelen.
Ik ben trouwens ook erelid van de Belgische Voetbalbond en ik heb er indertijd ook voor gezorgd dat er in het Antwerpse een terrein werd uitgebreid voor de match België-Holland, die toen elke keer een sensatie was.
Waar het hart van vol is... We hadden het over uw vader. U zei niets over uw moeder.
Ik moet eerst nog zeggen dat vader naast zijn café ook nog half grossist was in groenten. Dat bracht mee dat hij geregeld naar Mechelen, Ternat en Brussel moest om groenten te kopen. Ge kunt u nu niet meer voorstellen wat een leven die mensen hadden. Vader vertrok 's avonds naar Brussel en sliep daar op een bank in de wachtzaal van het station om te vier uur op de vroegmarkt te kunnen zijn. De groenten werden dan per trein mee naar huis gebracht. Moeder stond op het Simon Stevinplein met een kraam waar ze groenten en fruit verkocht. Mijn vader is vroeg gestorven: hij was 66. En het lag niet aan zijn hart want dat was kloek, maar hij was versleten.
U hebt van beiden wat meegekregen.
Van mijn moeder kan ik zeggen dat ik ze nooit kwaad heb
| |
| |
gezien. Ik geloof dat ik van nature ook vredelievend ben. Van vader heb ik dan de belangstelling voor een heleboel zaken.
U bent dus een echt stadskind.
Jawel, en wat meer is, ik ben stadsgebonden. Niet dat ik van de natuur niet houd maar ik ben op steden ingesteld. Mijn voorouders zijn allemaal Bruggelingen, vooral tuinbouwers. Alleen de grootvader aan moederszijde was een uitzondering: die was politieman.
Hoeveel kinderen waren er bij u thuis?
Ik had een broertje dat jong is gestorven. En dan een zuster die nog in Brugge woont.
De onvermijdelijke school. Ook in Brugge?
Eerst bij de zusters jozefienen en dan het Sint-Lodewijkscollege. De studie was natuurlijk in het Frans en ik heb daar nog dat hatelijke ding gekend dat het signum was: wie er op betrapt werd dat hij Vlaams sprak, kreeg het signum en hij moest zich dan inspannen om een andere medeleerling op dezelfde overtreding te betrappen. Het was een smerig middel om ons te dwingen Frans te spreken.
Aan de andere kant moet ik toch zeggen dat we daar een goede culturele vorming kregen, omdat al de leraars literair waren ingesteld. Die vorming is doorslaggevend geweest voor mijn latere ontplooiing. Wat mij van toen ook is bijgebleven, zijn de heftige discussies op de speelplaats na de lessen over apologetica. Daar was toen al iets aan het roeren.
U was toen flamingant geworden.
Dat zat in de lijn. Vele daensisten zijn naar het Vlaams nationa- | |
| |
lisme geëvolueerd. Toen ik in 1917 met de humaniora klaar was, ben ik aan de vervlaamste universiteit van Gent gaan studeren. Zoals elk goed flamingant koos ik Germaanse, maar achteraf was ik bang dat ik het met mijn onvoldoende kennis van het Engels niet zou halen en dan ben ik naar de Romaanse overgestapt. Ik had in juli 1918 over het eerste jaar examen moeten afleggen, maar ik heb dat niet kunnen doen omdat ik ziek was. Ik heb wel meer gesukkeld met mijn gezondheid in mijn jeugd: toen ik tien jaar was, heb ik zelfs tyfus gehad.
Wat op onze positie tegenover het activisme wellicht enig licht kan werpen is het volgende: Lucien Brulez, de broer van Raymond, publiceerde in een Vlaamse krant een artikel waarin hij zijn hoop uitsprak op een overwinning van de Duitsers. Daar kwam nogal wat reactie op vanwege heel wat studenten, die eigenlijk hoopten dat de oorlog onbeslist zou eindigen. Natuurlijk waren er ook uitgesproken duitsgezinden die het anders zagen. Ook stonden velen van ons positief tegenover de revolutie die was uitgebroken in Rusland in 1917. De hoop op een Duitse overwinning in 1918 was wel zeer klein, maar toch hield Wies Moens op een vergadering nog een vlammende rede om er de moed in te houden. Iemand die in onze rangen wel uitblonk, was Arthur Mulier die later C.V.P.-senator is geworden. Lode Craeybeckx, die toen ook in Gent was, heb ik daar vrijwel niet gekend.
Eigenlijk was ik niet zoveel met politiek bezig. Ik had belangstelling opgevat voor folklore en schreef daarover artikels in Aula.
Na de oorlog kwam dan de narigheid.
Ik heb daarover niet zo te klagen gehad. Wel konden wij onze studie niet voortzetten. Ik heb dan wat gevegeteerd en links en rechts wat artikelen geschreven. Dan ben ik terechtgekomen in wat men noemde de recuperatiedienst: die had tot taak op te sporen wat de mensen tijdens de oorlog kwijt waren geraakt.
| |
| |
Dat was natuurlijk een tijdelijke dienst en om die zolang mogelijk in het leven te houden, maakte een collega van me er een systeem van 1 of maximum 2 dossiers per dag af te werken.
Maar u hebt toch verder kunnen studeren.
Ik heb eerst mijn militaire dienst moeten doen: die heb ik gedaan in Berchem en in Duisburg, dus bij het bezettingsleger in Duitsland. Daar heb ik de basis kunnen leggen van mijn kennis van het Duits. Ik heb het daar ook tot brigadier gebracht.
En daarna bent u in Leuven gaan studeren.
Eerst heb ik voor de centrale examencommissie in Brussel examen afgelegd over de stof van het eerste jaar voorbereidend tot de Rechten, want ik was nog eens van gedacht veranderd. Dan ben ik naar Leuven gegaan, omdat alleen Leuven ons wou aanvaarden. Dat was een vrije universiteit en die was minder of niet gebonden aan de officiële voorschriften van de Staat.
In Leuven heb ik een beperkte politieke rol gespeeld: ik was voorzitter van het Rechtsgenootschap, waarvan Van Dievoet de beschermheer was. Verder was ik lid van een kleine marginale groep waarvan ook Jef de Vlieger en Marnix Gijsen deel uitmaakten. Marnix Gijsen was toen nog volop in zijn katholieke periode. Ikzelf evolueerde toen van het nationalisme naar het frontisme, maar las geregeld linkse Franse bladen als L'OEuvre en Le Quotidien. Ook auteurs als Jaurès en Blum. Grote geestelijke invloed heeft op mij Theodor Wolff gehad, de hoofdredacteur van het Berliner Tageblatt, voor mij de beste journalist van deze eeuw. Hij was lang correspondent geweest in Parijs en had daar zoveel Franse invloed ondergaan dat hij een man was geworden van gemengde cultuur. Hij was een uitstekend kenner van de Romaanse problemen en had in de jaren twintig heel wat gehoor. Hij is later in een concentratiekamp gestorven.
Ik was dus lid van de Frontpartij maar raakte daarin wat
| |
| |
vervreemd. Op zeker ogenblik wijzigde Joris van Severen de richtlijnen van de partij en verwijderde zich van de godsvrede. Herman Vos heeft toen ook een vrij belangrijke rol gespeeld. De wijziging in de marsrichting stond mij en anderen niet aan en ik ben dan uit de Frontpartij gegaan.
En u bent lid geworden van de B.W.P., de Belgische Werkliedenpartij.
Dat is een evolutie die meer daensisten hebben doorgemaakt. Ik ben lid geworden van de socialistische partij in 1930, waar ik het geloof eigenlijk al had opgegeven op het einde van mijn studie in het college, in de tijd dat ik naar de universiteit ging.
Was daar een speciale aanleiding toe?
Nee, dat is zo gegroeid, als gevolg van discussies. Ik kan ook niet zeggen dat ik socialist ben geworden door het zien van armoede, want ik heb in die tijd nooit direct contact gehad met het leven van de arme mensen, hoezeer ik met mijn sympathie ook bij hen stond. Het geheel is het resultaat van een ideologische instelling. En de lectuur heeft beslist een sterke invloed op me gehad. Ook de sociale Zolafilms hebben grote indruk op me gemaakt. Ik herinner me bv. sterk hoe ik een paar nachten na mekaar in mijn droom de film van Zola Le Travail heb gezien. Het is dus gedeeltelijk ook wel een sentimentele beïnvloeding geweest.
Afgestudeerd in 1926 en datzelfde jaar vestigt u zich als advocaat in Brugge. Met succes? Had u een specialiteit?
Ik heb dikwijls voor het assisenhof gepleit en ik denk daar nog graag aan terug. In een assisenzaak is de advocaat eigenlijk de enige man op wie de aangeklaagde nog kan steunen, hij is nog de enige mens door wie hij in contact blijft met de maatschappij. Wie zich daar rekenschap van geeft, weet maar pas goed hoe
| |
| |
waardevol het beroep is, welke betekenis het heeft en welke zware verantwoordelijkheid het oplegt.
Nu was het voor mijn praktijk wel minder gunstig dat ik socialist was geworden: mijn cliënteel werd daardoor eenzijdig en vaak moest ik pleiten om iemand plezier te doen. Maar ik deed het dan met plezier.
Negen jaar lang, tot u vrederechter werd in 1935. Wat trok u aan in dat ambt?
Het was voor mij een uitkomst en het kwam ook goed overeen met mijn gemoedsinstelling. Dat ik het werd, had ik ook te danken aan het feit dat de socialisten zo slecht vertegenwoordigd waren in de wereld van het gerecht. Het uitoefenen van die functie heeft me later veel geholpen bij het oplossen van sociale conflicten, want als vrederechter leert ge naar de mensen luisteren. We waren daar in Brugge met zijn drieën en ieder op zijn beurt moest drie maanden als politierechter zetelen. Het is zeer dikwijls gebeurd dat de mensen aan de deurwaarder gingen vragen: Is meneer Declerck politierechter? Dat was niet omdat ik minder strafte, maar omdat ik meer begrip opbracht voor hun zaak. Het apparaat van het gerecht werkt schrikwekkend op de mensen en wanneer de rechter in alle eenvoud met hen omgaat, dan hebben ze de indruk dat hij ze bijstaat. De natuurlijke aanleg speelt daarbij vanzelfsprekend een grote rol. Ik heb een rustige natuur, bekijk de zaken nuchter en ben wel aan de laconieke kant.
Intussen doet u in Brugge aan politiek. U bent er namelijk gemeenteraadslid van 1932 tot 1938. Dat kon als vrederechter?
Pas op. Ik ben in de politiek gegaan in 1932 en ik werd maar vrederechter in 1935. Ik heb mijn mandaat mogen uitdoen.
U zat daar in een oppositiepartij. Kon u wat doen?
| |
| |
Dat was eerder aan de magere kant. Zelfs dingen die objectief gezien goed waren, kregen wij er niet door. Ik heb in die tijd een voorstel gedaan in de stad speelpleinen aan te leggen voor de kinderen. Dat werd als te vooruitstrevend beschouwd en niet aanvaard.
Een hele herrie hebben we gehad met de film La kermesse héroïque van J. Feyder, waarvoor Charles Spaak het scenario had geschreven. Het gaat daarin over de Spaanse bezettingstijd en uit de film blijkt dat de Vlaamse vrouwen van Boom door wat toegevend te zijn tegenover de Spanjaards heel wat meer konden bereiken dan de mannen door hun stoer verzet. De prent werd toen beschouwd als een belediging voor de Vlaamse vrouw en de katholieke nationalisten organiseerden dan ook de boycot van de film. Hij werd ook in Brugge verboden en als reactie hebben wij onmiddellijk een privé-filmclub gesticht, alleen om de voorstelling van La Kermesse héroïque mogelijk te maken. Je kunt je nu zo'n reactie nog moeilijk indenken, maar in die tijd beletten stoottroepen van de nationalisten de projectie van de film. Onlangs werd hij op de televisie getoond en niemand heeft er aanstoot aan genomen.
U was toen ook actief als journalist.
Inderdaad, en op een zeker ogenblik heb ik me zelfs afgevraagd of ik geen journalist zou worden. In het weekblad Voor allen schreef ik geregeld een rechtskundige kroniek. Toen werd me gevraagd mee te werken aan Vooruit voor de bladzijde Het geestesleven, waarvan Gust van Hecke de redactie had. Ik heb daarin over Franse en ook over Duitse literatuur geschreven. Die bladzijde had toen een zeer goede reputatie en er waren mensen die speciaal daarvoor de krant kochten.
Het was ook de tijd van de ‘maffia’!
Ja, dat was een pracht van een mystificatie. In die tijd maakte het
| |
| |
Stavisky-schandaal in Frankrijk nogal ophef. Dat was een Franse zwendelaar van Russische afkomst wiens vervalsingen in Frankrijk ook heel wat politieke consequenties hadden, en in zijn zaak speelde de maffia nogal een rol. Wij hadden die naam spelenderwijs gekozen voor een vereniging die helemaal geen clandestien karakter had, maar de naam zelf suggereerde iets mysterieus. In feite was het gewoon een onschuldige kring die in het café Sint-Ivo vergaderde en waarvan zowel schrijvers als schilders, en andere mensen die belangstelling hadden voor cultuur, lid waren.
Daar is de uitgeverij De Garve uit voortgekomen.
Dat is eigenlijk ook nog een idee van mij; het was de bedoeling met zeer goedkope boeken belangstelling wakker te maken ‘bij allen die voor lezing vatbaar zijn’. Zo stond het in de statuten. Achiel van Acker had toen een antiquariaat in de Sint-Jacobsstraat en de uitgeverij was daar gevestigd. Er is van mij een vertaling in verschenen van de Gedachten van Marcus Aurelius, verder De zoete inval van Richard Minne, De klok van Raymond Brulez en dan Tijdopnamen, een vertaling van Der rasende Reporter van Egon Erwin Kisch, een Tsjech die in het Duits schreef en als journalist een internationale faam had. Feitelijk is dat de eerste vorm van pocketboek geweest. Ik heb er in die tijd nog wel wat geld in gestoken en nu bezit ik er zelfs geen enkel exemplaar meer van.
U was goed bevriend met Achiel van Acker. Van in uw jeugd al?
Nee, ik heb met hem kennisgemaakt in de Vlaamse broederbond. Dat was een vereniging zonder enige politieke tendens, die voordrachten organiseerde. Er werd wel eens gezegd dat hij mijn schoonbroer was, maar dat is niet juist. Hij was wel getrouwd met een verre nicht.
| |
| |
Onder de oorlog was u nog in Brugge.
Nog als vrederechter en in die functie had ik toegang tot de gevangenis. Ik woonde er ook dicht bij. Dat bracht mee dat de Duitsers me gauw kenden, wat het mij mogelijk maakte te ijveren om mensen vrij te krijgen, wat me vaak is gelukt. Het inconveniënt van zo een relatie was dat de Duitse commandant me op straat vriendelijk begroette en aansprak!
Ik was ook ondervoorzitter van het Rode Kruis, waar mensen lid van waren die wisten wat ze aan mekaar hadden. Wij hebben ook heel wat kunnen doen na het bombardement op Sint-Michiels. Ik had toen ook al contacten met Louis Major en toen Achiel van Acker moest onderduiken, is zijn vrouw enkele dagen bij ons komen inwonen.
Er is daar ook nog het geval geweest van de rijkswachters: die woonden samen en verschillende van hen waren actief in het verzet. Toen werd er een poging gedaan om ze buiten te zetten, maar ik heb dan zo gemaneuvreerd dat de zaak zo lang aansleepte dat er niets meer van in huis is gekomen.
De Westvlaming die u bent, wordt dan in 1945 gouverneur van de provincie Antwerpen. Een hele stap, dunkt me. Hoe werd u het?
Gewoon door een idee van Achiel van Acker, die wist dat ik na tien jaar rechtbank naar iets anders zocht. Dat is eigenlijk nog niet zo gemakkelijk gegaan, want de socialisten in Antwerpen hadden een eigen kandidaat en wel Herman Vos.
De benoeming heeft dan ook een tijd op zich laten wachten en ik kwam hier inderdaad een beetje binnen als een vreemde eend in de bijt. Als ge in Antwerpen van over de stroom komt, dan komt ge ook van bachten de kupe. Er was dan ook de weerstand van de eigen partijgenoten, die hun kandidaat er niet door hadden gekregen. Men had mij gezegd dat er twee mogelijkheden waren om in Antwerpen als gouverneur te slagen: ofwel moest ge geld hebben,
| |
| |
ofwel moest ge iets in uw mars hebben. Geld had ik niet want dat was in de oorlog allemaal naar de zwarte markt gegaan. Ik had dus heel wat tegen mij, ook vooroordelen. Een franstalig Antwerps blad schreef zelfs dat men met de benoeming van een socialistisch gouverneur - ik was inderdaad de eerste socialist - mocht verwachten dat er in het gouvernementsgebouw dagelijks orgieën zouden gebeuren. Mensen als Huysmans en Major zijn voor mij toen wel een steun geweest.
Maar ik heb dan wel geluk gehad. Ik was nog maar net gouverneur of er brak een wilde staking uit onder de havenarbeiders: zowat 15.000 man legden het werk neer, wat voor de haven catastrofale gevolgen moest meebrengen, want dat gebeurde in 1946, de periode na de oorlog dat heel onze economie weer op dreef moest worden gebracht. Ik ben dan naar de betoging van de stakers gegaan, waar een massa volk was. Ik liet me de stakingsleider aanwijzen en nodigde hem uit even met mij te gaan praten in het lokaal van de transportarbeiders. Ik heb hem kunnen doen inzien dat het redelijk was aan de stakers zelf te vragen hoe ze over de staking dachten en hoe ze de zaak verder zagen evolueren. We kwamen overeen een referendum te organiseren. Ik heb toen vanop een balkon de arbeiders toegesproken, aangekondigd dat er over twee dagen een referendum zou plaatshebben en dan gevraagd dat ze rustig naar huis zouden gaan. Dat hebben ze ook gedaan en bij het referendum twee dagen later hebben ze beslist het werk te hervatten, wat voor hen en het land inderdaad het beste was. Dat heeft toen wel wat opzien verwekt, o.m. in de hogere kringen, omdat het niet in de traditie lag dat een gouverneur stakers ging toespreken. Ik heb laten gelden dat het resultaat het belangrijkste was.
Een ander delicaat conflict heb ik kunnen oplossen bij Cockerill tijdens de koningskwestie: de militanten van het A.B.V.V. wilden daar de verantwoordelijken van de christelijke arbeiders aan de deur doen zetten. Ik ben naar Cockerill gegaan en heb daar op de zolder wel 2000 man toegesproken, evenwel zonder succes. Om elf uur moest toen een minuut stilte in acht worden
| |
| |
genomen voor de slachtoffers van Grâce-Berleur, en toen ik dan opnieuw het woord nam, heb ik het conflict wel bij kunnen leggen.
U hebt u daar een reputatie van bemiddelaar verworven.
Het gebeurt vaker dat de partijen uitzien naar een bemiddelaar en niet weten tot wie ze zich moeten wenden. Het is mij dikwijls overkomen, niet alleen dat ik gesolliciteerd werd voor die rol, maar dat me vertrouwelijk werd meegedeeld wat ik kon doen om de contacten te leggen. Wel heb ik er altijd op gepast elke vorm van uitdaging te vermijden, want dan is het naar de bliksem. Ik ben nooit met de rijkswacht aan de haven verschenen.
U bent altijd een voorstander geweest van de sociale vrede.
Dat is toch de rol van een bemiddelaar: proberen tot een akkoord te komen. Enige maanden na mijn benoeming tot gouverneur, was ik betrokken bij de onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers betreffende het instellen van de bestaanszekerheid voor de arbeiders die regelmatig aan de Antwerpse haven waren ingeschreven. Deze bestaanszekerheid betekende een evolutie van onze sociale politiek. Ze was het eerste voorbeeld van een verbintenis die op dat gebied vrij werd aangegaan tussen patroons en arbeiders. Ik vind dat positief.
U hebt ook de economische groei gestimuleerd.
In 1949 moest ik vaststellen dat Antwerpen de provincie was met het grootste aantal werklozen van het hele land. Ik heb me toen ingespannen om in het Mechelse automontagebedrijven te vestigen, de streek van Klein-Brabant economisch te revaloriseren, de industrialisatie langs het Albertkanaal te intensifiëren, de valorisatie van de Rupelstreek te bevorderen. En zo kan ik nog heel wat opnoemen.
| |
| |
Als gouverneur hebt u altijd moeten werken met een homogene katholieke deputatie. Bracht dat geen conflicten mee?
Praktisch niet, en ik neem aan dat dit zo is geweest omdat ik de regels van het spel heb proberen te spelen: de meerderheid mag haar wil doordrijven maar ze mag de tegenpartij niet minoriseren. Het is maar een paar keren scheef gelopen. Ik had in de bestendige deputatie een standpunt ingenomen dat vlak daarop in de provincieraad ook door de B.S.P.-oppositie werd verdedigd. Van bepaalde zijde werd mij dan verweten dat ik vertrouwelijke mededelingen had verklapt. Ik heb toen in de bestendige deputatie een bondige verklaring afgelegd en heb de vergadering verlaten. Een half uur later is de heer Overmeire, die toen het oudste lid was, me komen verzoeken opnieuw de vergadering voor te zitten.
Een ander incident heeft plaatsgehad tijdens de schoolstrijd: ik was ziek en liet me als gouverneur vervangen door een lid van de bestendige deputatie. Later heb ik hem van die taak ontlast. Dat werd mij van bepaalde zijde erg kwalijk genomen. Ik heb zoiets ook nooit meer gedaan: als ik vervangen moest worden, kreeg de griffier automatisch die taak.
Er was niet alleen de bestendige deputatie, er was ook de stad Antwerpen. Uw relaties met burgemeester Craeybeckx waren niet van de beste.
Er zijn altijd conflicten geweest tussen de provincie en de stad, dat was ook zo ten tijde van Frans van Cauwelaert, die een katholiek burgemeester was en het toch aan de stok kreeg met het katholieke provinciebestuur. In de mate dat je af te rekenen krijgt met sterkere karakters zijn de botsingen heviger. Maar als gouverneur kun je niet gedogen dat de politiek nadeel bezorgt aan de provincie.
Wat nu Craeybeckx betreft, is het een publiek geheim dat wij niet zo goed met mekaar konden opschieten, ook al waren er
| |
| |
redenen genoeg om voor een goede verstandhouding te pleiten: we waren allebei oud-activisten, we waren allebei socialisten. Ik heb vaker geprobeerd dat antagonisme te verklaren en ik vermoed dat er een soort protocolaire ergernis mee gemoeid was. Hij, die dan toch de burgemeester van de grote havenstad was, kwam protocollair op de vijfde rang na mij. Dat heeft hem altijd wel wat dwars gezeten. Plus dan het grote verschil van karakter.
Er was de laatste tijd wel eens sprake van dat het ambt van gouverneur zou kunnen worden afgeschaft.
Dat weet ik niet. Ik dacht eerder dat men tegen de bevoegdheid van de bestendige deputatie wou ingaan en dat de gouverneur niet langer voorzitter zou blijven van de bestendige deputatie, wat een vergissing zou zijn. Als een gouverneur gezag moet bezitten, moet hij ook voorzitter blijven. Er werd ook al aan gedacht de provincies te wijzigen: ook dat zou een zware vergissing zijn. De mensen hebben het gevoel tot een bepaalde provincie te behoren en in de realiteit is dat ook zo: Limburg is iets anders dan West-Vlaanderen of Antwerpen. Ook op administratief gebied heeft de provincie een taak: de provincie Antwerpen heeft bv. veel gedaan voor het technisch onderwijs, ze heeft stichtingen gedaan die de staat of de stad niet zouden hebben gedaan. Wij hebben in onze provincie bv. een hotelschool, die als de beste van Europa wordt beschouwd.
U hebt de reputatie nogal exclusief in de Franse letterkunde op te gaan.
Mag ik eerst stellen dat, als het zo was, het mijn recht zou zijn! Ik zie niet waarom iemand, dus ook een Vlaming, geen voorkeur zou mogen hebben in zake literatuur. Maar mijn liefde is niet exclusief. Ik heb namelijk ook altijd veel belangstelling gehad voor de Duitse letterkunde bv. Ik heb u al gezegd dat Theodor Wolff een man naar mijn hart was. Ik hield ook veel van Paul
| |
| |
Sethe, een doctor in de politieke wetenschappen, die als journalist jarenlang verbonden was aan de Frankfurter Allgemeine Zeitung. Hij heeft o.m. een boeiende Korte Geschiedenis van Rusland geschreven. Ik had het ook voor Walter Rathenau, die wel industrieel was maar die als cultuurfilosoof en sociaal denker toch ook bijzonder interessant werk heeft geschreven.
Maar het lot heeft gewild dat, toen ik zelf begon te publiceren, de grote Duitse schrijvers monddood werden gemaakt door het Hitlerregime. Zo kwam het dat ik mij meer bezighield met de Franse literatuur, die ik ook al beter kende omdat de school ons daarop een inleiding had gegeven. Daarbij kwam nog dat de Franse literatuur juist in die tijd een hoge bloei kende die samenviel met een filosofische ommezwaai. Ik heb dus heel wat Franse boeken gelezen en er ook over geschreven, o.m. in het weekblad Voor allen en in de Vooruit. Ik heb na de bevrijding voor de B.N.R.O. lezingen gehouden over Franse letterkunde en zo heb ik de reputatie verworven dat ik er alles van afweet. Wat natuurlijk nonsens is. Maar dan toch weer genoeg om te weten dat de Fransen op literair gebied heel wat gepresteerd hebben. Ik heb als overtuigd Vlaming niet de minste moeite om dat te erkennen. Ik behoor namelijk niet tot dat ras van flaminganten, die voor zichzelf het monopolie opeisen van vlaamsgezindheid en zich dan opsluiten in een soort getto waar alleen de eigen taal en cultuur rechten hebben. Toen wij in Brugge het Vlaams weekblad stichtten, stond Achiel van Acker erop dat het woord Vlaams erop kwam. Wij waren het daar allen mee eens: onze zorg ging in de eerste plaats naar de geestelijke en materiële ontplooiing van ons volk, maar dat betekende niet dat we ons moesten afsluiten voor vreemde culturele stromingen.
U hebt er een boek aan gewijd: ‘Peilingen doorheen het moderne Franse geestesleven’.
Het is een samenlezing van eerder korte literaire bijdragen, die ik in verschillende bladen had geschreven. Ze zijn eerder be- | |
| |
schouwend van aard en ik heb me ingespannen om van dat geestesleven een synthese te geven. Ik zie literatuur namelijk als een exponent van de geestesstromingen.
Wie zijn de schrijvers van uw voorkeur?
In de romankunst heb ik het vooral voor de moralistische letterkunde, omdat die naar mijn gevoel het gedachtenleven rijker maakt. Namen? Alain, Jules Romains, Duhamel, Martin du Gard, Benda, André Gide en dan vooral Léon Blum. Hij is een man voor wie ik grote bewondering heb en dat om verschillende redenen: hij was een man met een sterke persoonlijkheid, hij was een groot humanist en bezat cultuur tot in de finesses. Als die man niet in de politiek was gegaan, was hij beslist een groot Frans schrijver geworden.
Tien jaar later, in 1957, publiceert u een tweede boek: ‘Gestalten en gedachten’. Ook dat handelt over het Franse geestesleven.
In overwegende mate. Het is een bundeling van artikels en ook toespraken, die zowel over politiek gaan als over filosofisch denken en literatuur. Maar de letterkunde krijgt wel het leeuweaandeel. Léon Blum is er weer en dan Edouard Herriot, verder Alain en Lévy-Bruhl, verder André Malraux en Colette. Herdenkingen zijn gewijd aan Emile Zola, Victor Hugo, Joris Karl Huysmans, Georges Rodenbach, Emile Verhaeren. En dan algemene artikels als Bestaat er een linkse en een rechtse literatuur? en Massacultuur in de democratie.
De meer recente Franse letterkunde hebt u niet behandeld.
Ik heb de indruk dat de Franse literatuur na de Tweede Wereldoorlog niet meer zulke grote sterren heeft, met uitzondering wellicht van Camus en Sartre.
| |
| |
U bent voorzitter van het Belgisch Centrum van de P.E.N.-Club.
Van de Vlaamse afdeling, maar ik ben ook lid van de franstalige afdeling en dat is wel een unicum. Naar aanleiding van het verschijnen van mijn boek Peilingen doorheen het moderne Franse geestesleven heeft die afdeling me dat lidmaatschap aangeboden.
Wat is eigenlijk het nut van die P.E.N.-club?
Het is zoals u weet de wereldorganisatie van auteurs. Het is natuurlijk een Engelse naam, ook al omdat het initiatief is uitgegaan van een Engelse schrijfster in London. P staat voor ‘poets and playwrights’, E voor ‘essayists and editors’ en N voor ‘novelists’. Het uitgangspunt van de stichters was de overtuiging dat schrijvers in belangrijke mate de verbroedering tussen de volkeren kunnen bevorderen. Dat betekent dat wij voorstanders zijn van de gelijkwaardigheid van alle volkeren, rassen, klassen en groepen en dat wij iedere onderdrukking van de vrije meningsuiting bestrijden. Wij nemen dus de verdediging op van schrijvers die door de censuur worden getroffen en er is zelfs een permanent klein comité dat ‘Writers in Prison’ heet. Het behartigt de belangen van schrijvers die als gevolg van de censuur in hun land in de gevangenis zijn geraakt.
Het is dus een organisatie die zorgt voor het geestelijk contact tussen schrijvers van heel de wereld. Nu zijn letterkundigen altijd uitgesproken individualisten en daarom is het in die kringen niet altijd makkelijk in goede verstandhouding te leven. De last begint vaak al met eigen mensen.
Het feit nu dat ik voorzitter ben geweest van die P.E.N.-club heeft bij sommigen mijn Vlaamse reputatie in het gedrang gebracht. En ook het feit dat ik soms hier in Antwerpen Frans spreek. Nu is Antwerpen een erg kosmopolitische stad waar de gouverneur er niet onderuit kan geregeld een vreemde taal te gebruiken, en voor mij is dat dan meestal het Frans. Dat heeft
| |
| |
voor gevolg dat ge in een weekblad als 't Pallieterke volgende zin kunt lezen: ‘Deze tot franskiljon geperverteerde oud-activist heeft nooit onze sympatie gehad.’ Dat is dan één geluid. Maar er zijn ook andere. Toen ik in 1958 voorzitter was van de Vlaamse dag op de expositie, heb ik ettelijke naamloze brieven gekregen, o.m. van een vrouw die mij heftig verwijt een flamingant te zijn die België kapot wil maken.
Ik moet dan soms toch eens grinniken. Ik ben de stichter en voorzitter geweest van de Vereniging voor vrijzinnig onderwijs, die er de splitsing van de universiteit van Brussel door heeft gekregen, wat toch geen kleine kluif was, aangezien Brussel daarmee een volwaardige vrijzinnige Nederlandse universiteit kreeg. Ik ben voorzitter geweest van de Vlaamse economische raad en ik mag zeggen dat ik er de grondlegger van ben geweest, want Van den Bogaerde is vóór mij maar een paar maanden voorzitter geweest. En ook die resultaten zijn toch niet onbelangrijk.
Ik heb met Paul Willems de pariteit van de raad van beheer van het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel erdoor gekregen. Natuurlijk is daar ook nog kritiek op maar ge moet altijd zien vanwaar het komt. Aanvankelijk was dat toch een zuiver Franse stichting. En nu hebben we daar toch ook een nederlandstalige uitgave: Kunst en kultuur.
U hebt altijd belangstelling gehad voor de radio. U bent voor de oorlog nog ondervoorzitter geweest van S.A.R.O.V., de Socialistische Arbeiders Radio Omroep voor Vlaanderen. Dat was eigenlijk een zendgemachtigde vereniging. Was het toen beter of slechter?
Dat systeem werkte toen goed. Trouwens, ook nu hebt ge in een zekere vorm al zendgemachtigde verenigingen, het is een kwestie van nomenclatuur. Het liberaal systeem houdt naar mijn gevoel toch een groot gevaar in: wie over het meeste geld beschikt, kan ook het meeste doen.
| |
| |
Zou toch het element concurrentie niet kunnen spelen in het voordeel van de programma's?
In de twee richtingen dan. Het is mogelijk dat de kwaliteit door de wedijver zou verbeteren, maar het is ook mogelijk dat men programma's maakt of koopt die louter op populariteit zijn afgestemd. En op welk niveau komen we dan? Trouwens, ik geloof ook niet dat we genoeg begaafde mensen hebben om die zuilen te bevolken.
We zijn hiermee al bij de televisie. U was jaren lid van de raad van beheer van de B.R.T., namelijk sinds 1960. U hebt de evolutie gevolgd. Hoe ziet u ze?
Over de radio gaan we het niet hebben. Die wordt trouwens vrij goed ontvangen, denk ik. Ofwel wordt er niet zo intens naar geluisterd. De reactie op de televisie is natuurlijk scherper omdat ze eigenlijk sterker is dan de radio en ook omdat alle mensen op een beperkt aantal uren geconcentreerd zitten te kijken.
De televisie heb ik gevolgd van op de eerste dag en ik wil hier toch verzachtende omstandigheden pleiten: onze bevolking is beperkt en we hebben geen traditie, noch in de film, noch in het cabaret en zelfs nauwelijks in het theater. Ik schat naar waarde wat er wordt gepresteerd en heb vooral bewondering voor de vormgeving: onze cameramensen kennen hun werk.
Maar er is het grote probleem van de creativiteit en daar is in alle landen kritiek op: de televisiemakers schijnen wat buiten adem te zijn geraakt, ofwel zijn ze moe. De Duitsers hebben drie keuzemogelijkheden en zijn ook niet tevreden. Het is trouwens een bijna onmogelijke opdracht: een televisieprogramma is bestemd voor een zeer uiteenlopend publiek en dat zou naar ieders zin moeten zijn. En nu is men dat wat vergeten, maar toen de televisie startte, hadden de intellectuelen er niet de minste belangstelling voor, ze keken er zelfs op neer met een zekere minachting. Intellectuelen staan altijd een revolutie ten achter.
| |
| |
Ik heb dan ook groot respect voor wat Bert Leysen in het begin en met beperkte middelen uit de grond heeft gestampt. We weten natuurlijk niet hoe hij later zou zijn geëvolueerd, maar hij was een man die het medium in het bloed had.
Ook iemand als Julien Kuypers heeft op dat gebied hard gewerkt en heeft grote verdiensten. Die hebben des te groter waarde wegens de scherpe politieke tegenstelling in de raad van beheer: de socialisten stonden daar tegenover een coalitie van C.V.P.'ers en liberalen en het is er soms hard aan toegegaan.
U bent eigenlijk ook de eerste prominent in dit land die actief interesse heeft laten blijken voor de film. In 1954 hebt u het Festival van de Belgische film georganiseerd. Voordien bestond er eigenlijk niets. Vanwaar deze interesse?
Ik ben altijd een filmliefhebber geweest en ik meende dat er in ons land daarvoor wat gedaan moest worden. Dat was weer zoiets dat eigenlijk buiten de bevoegdheid van een gouverneur valt, maar waar geen stad of staat interesse voor had. Ik geloof dat we een resultaat hebben bereikt: de generatie van toen heeft nu niveau gekregen en door onze actie zijn er ook vocaties gekomen. Naderhand is het Antwerpse festival gestorven, gestruikeld over pornografische films. Daar speelt ook wel mee dat mijn opvolger er niet die belangstelling voor heeft. Ik voelde er iets voor en dan zet ge u ook meer in. Ik heb er nu niets meer mee te maken. Het is een nationale onderneming geworden en het festival heeft al plaatsgehad in Brussel, Knokke en Namen. Maar het peil van Antwerpen hebben ze niet gehaald.
Wat denkt u van de evolutie van de Belgische, respectievelijk Vlaamse film?
Ik vind die gunstig. Alleen moet men altijd blijven vechten tegen de langdradigheid, die inherent schijnt te zijn aan onze mentaliteit. Wat ik ook als zeer positief zie, is dat wanneer er in het Paleis
| |
| |
voor Schone Kunsten een première plaatsheeft van een Belgische of Vlaamse film, er een volle zaal is. Dat was vroeger niet denkbaar.
U bent in 1954 voorzitter geworden van de Hoge raad voor nederlandstalige dramatische kunst. Hoe staat het met de Vlaamse toneelschrijfkunst?
Eerder zwak zou ik zeggen, op een paar namen na, als Claus en Herwig Hensen. Het was ook een moeilijke commissie om voor te zitten, omdat de bestrevingen zo uiteenlopend waren en ook omdat ge soms met moeilijke karakters had af te rekenen. Zo werd de richting politiek theater nogal sterk gepousseerd en dat genre heeft zijn voordelen maar ook zijn nadelen. En in elk geval is het niet de enig mogelijke vorm van toneel. Er hing dan ook veel af van de minister: ofwel had hij interesse en wachtte hij op voorstellen, die dan niet kwamen, ofwel werden er wel adviezen gegeven, maar dan was er weer een andere minister die er geen belangstelling voor had.
Ik ben van in mijn jeugd al een groot toneelliefhebber geweest. Toen ik in Leuven studeerde en 's maandags van Brugge kwam, bleef ik 's avonds altijd in Brussel om naar een stuk te gaan zien. Ik ben ook altijd een vast bezoeker geweest van internationale festivals; de Ruhrfestspiele in Recklinghausen, het toneelfestival in Avignon, in München. Dat is de basis geweest voor het theaterfestival dat ik in 1958 heb georganiseerd. Ik had geld ter beschikking gekregen voor activiteiten buiten de Expo en dat heb ik gebruikt om het beste naar Antwerpen te halen: Jean Vilar, Comédie Française, Old Vic, het Schauspielhaus van Hamburg.
Voor toneel heb ik inderdaad geprobeerd wat te doen. Ik lig aan de basis van het openluchttheater te Deurne in het Rivierenhof hoewel ik daar reserves heb: met ons klimaat is het altijd riskant een openluchtopvoering te programmeren.
Als voorzitter van het curatorium voor de toekenning van de
| |
| |
Joost van den Vondelprijs heb ik Albert van Dalsum voor de prijs voorgesteld. Ik was ook betrokken bij de stichting van het R.I.T.C.
Uw dochter Annie heeft het van geen vreemden. - U hebt veel geijverd voor betere relaties met de Oostbloklanden.
Ik moet in dit verband wijzen op het sterk diplomatiek karakter van het gouverneurschap in Antwerpen. Er is hier een sterk consulair corps en de vreemde kolonies zijn uitgebreid. Er kunnen allerhande delicate problemen rijzen, bv. met het bezoek van vreemde oorlogsbodems, en het ligt voor de hand dat de gouverneur veel relaties heeft met de ambassades. Ik heb me inderdaad ingespannen om de relaties met de Oostbloklanden, vooral met de D.D.R., steviger te maken. Ik heb in 1966 bij minister Harmel gepleit in Antwerpen een Russisch consulaat op te richten, omdat wij met Rusland zoveel zaken doen. Ik ben de inspirator geweest om Rapacki, de Poolse minister van Buitenlandse Zaken in Brussel te laten spreken. Ik heb in de Economische Raad voor Vlaanderen het voorstel gedaan om met de Chinese Volksrepubliek economische betrekkingen aan te knopen.
Lijkt die actie niet wat eenzijdig?
Als ge het zo opsomt wellicht, ja. Maar vergeet niet dat ik twaalf jaar lang voorzitter ben geweest van de culturele commissie België-Duitsland. Ik heb altijd goede relaties gehad met de Franse kolonie. In een redevoering voor de Provincieraad heb ik gepleit voor de oprichting van een internationale school, een idee dat de Amerikanen ondertussen hebben gerealiseerd.
Er zat in mijn actie helemaal geen tendens. Mijn enige bedoeling was te ijveren voor betere verstandhouding en samenwerking met landen waarmee die minder goed waren. Ik heb maar één nadeel gehad: ik had te vroeg gelijk.
| |
| |
‘Antwerpen laat Brussel niet los’ is een bekende slogan van Lode Craeybeckx. U ziet het wat anders genuanceerd. In 1963 was het thema van een toespraak: ‘De as Antwerpen-Brussel’. Dat was een oproep tot samenwerking?
Volgens mij moet Antwerpen zich in Brussel sterker affirmeren. Vele Vlamingen zitten in kleine getto's, ik heb het al gezegd, geloof ik, en laten zich zich noch gelden waar ze voor de zaak wat kunnen doen. Ik behoor ook tot de mensen die menen dat de agressiviteit een slecht wapen is om begrip of sympathie te verwerven: marsen op Brussel, Schaarbeek, Overijse zijn volgens mij manifestaties die de franstaligen tegen ons ophitsen. Men moet trouwens ook oog hebben voor positieve veranderingen: denk bv. aan een Jo Dua, een Rudi van Vlaenderen, een Walter Tillemans die regie voeren in Franse schouwburgen in Brussel. En ook aan Jean Huysmans en zijn Théâtre National, die in Spa Nederlandse vertoningen programmeert.
In dit verband moet ik zeggen dat het vice-gouverneurschap van Brabant me eigenlijk wel geïnteresseerd zou hebben. Ik wil de verdiensten niet kleineren van vice-gouverneur Cappuyns, maar ik zou het anders gedaan hebben: naar mijn gevoelen werd er te weinig ingewerkt op de francofonen. Ik zeg niet dat ik geslaagd zou zijn.
U hebt daar een paar jaar geleden, in 1972, ook over geschreven in ‘Le Monde’.
In die zin, ja. De kop van het artikel was La flamandisation de Bruxelles, cet épouvantail. Voor vele Brusselaars is de vervlaamsing van Brussel inderdaad een schrikbeeld. Ik heb ze in dat artikel proberen duidelijk te maken dat daarvoor weinig gevaar bestaat, en dat het de Europese roeping van Brussel ten goede zou komen als de stad meer open zou staan voor de Vlamingen. En dat dat ook in haar eigen belang zou zijn, aangezien het economisch zwaartepunt van België nu in Vlaanderen ligt en er
| |
| |
meer en meer Vlamingen een eersterangsrol zullen spelen. Ik heb de Franse lezers bij die gelegenheid ook gezegd dat de Vlamingen niet de Menapiërs zijn waarmee sommige Franssprekenden in het verleden de draak dachten te mogen steken. Ik heb ze letterlijk gezegd dat heel wat Vlamingen meer openstaan voor wat er in de wereld gebeurt dan zij die, intellectueel gesproken, zich er toe beperken een stuk onderprovincie te zijn van Parijs.
U voelt er duidelijk niets voor Brussel te vervangen door een Vlaamse hoofdstad Antwerpen en een Waalse hoofdstad Luik.
In een tijd dat Europa te wachten staat? Dat is iets dat we moeten uitbouwen! Hoofdstad te zijn van Europa betekent wat economisch gezien, want in Brussel zijn er niet alleen ambtenaren maar daar komen ook zeer veel zakenlui. In plaats van ons van elkaar te verwijderen, zouden we beter toenadering zoeken; we kunnen er allemaal alleen maar bij winnen.
U bent op 1 januari 1967 met pensioen gegaan, dat is nu tien jaar geleden. U bent nog altijd voorzitter of lid van diverse verenigingen en u bent ook nog adviseur bij een grote firma hier in Antwerpen. In uw eigen rangen is er wel enige kritiek op geweest dat u deze functie hebt aanvaard.
Ik weet dat en ik wil de vraag niet uit de weg gaan. Er zijn er voorzeker die zeggen of denken dat mijn vroegere functie moet dienen om voor het bedrijf bepaalde voordelen op te brengen. Ik kan u verzekeren dat mij nooit iets in die zin werd gevraagd. Ik hou me hier bezig met de redactie van een informatieblad waarin ik van overal artikels over sociale, economische en culturele problemen samenbreng, die men anders niet zo makkelijk te lezen zal krijgen. Het is een werk dat ik graag doe en waaraan ik een beperkt aantal uren besteed. Verder vind ik dat socialisten, niet direct politici maar mensen met een socialistische overtuiging, op hun plaats zijn in de besturen van de bedrijven
| |
| |
evengoed als het personeel daarin vertegenwoordigd moet zijn. Als men zich nog nuttig kan maken, zijn ook andere mensen daarmee gediend. Het ligt toch voor de hand dat socialisten interesse moeten hebben voor de grote sectoren van het maatschappelijk leven.
U hebt heel wat zien veranderen in uw leven. Is de balans gunstig?
Ik behoor tot een generatie socialisten die al zeer vroeg scherp heeft aangevoeld dat het veroveren van betere arbeidsvoorwaarden en het scheppen van sociale voorzieningen enorm belangrijke dingen zijn, maar dat de mens meer nodig heeft om volwaardig mens te zijn. De culturele ontvoogding, de geestelijke verrijking is een niet te scheiden deel van de sociale ontvoogdingsstrijd. Als ik nu zie waar we staan op Vlaams en sociaal gebied, dan is de vooruitgang niet te loochenen. En toch is het zo dat het optimisme van het begin van deze eeuw, waarover Jules Romains het al had, zich niet waar heeft gemaakt zoals dat werd verwacht. Er is duidelijk een ontgoocheling. Ik moet vaak denken aan Le mythe de Sisyphe van Camus. Het is onze job de steen altijd maar opnieuw de berg op te rollen en er over te waken dat hij niet op zijn uitgangspunt terugvalt. Dat betekent niet dat ik een pessimist ben. Dat ben ik niet, eerder zelfs een voorzichtig optimist. Of laten we zeggen: een sceptisch optimist.
Uitzending: 1 mei 1977. |
|